In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man en vrouw, die verdacht werden van verduistering van een groot geldbedrag van hun (schoon)zus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten giften van het slachtoffer hebben ontvangen, wat het moeilijk maakt om te bepalen welke bedragen mogelijk zonder toestemming zijn gehouden. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is om te stellen dat de verdachten de tenlastegelegde geldbedragen hebben verduisterd. De officier van justitie had de verdachten beschuldigd van verduistering van in totaal € 18.125,- in de periode van 24 februari 2015 tot en met 31 november 2018. Tijdens de zitting op 8 maart 2022 zijn de standpunten van de verdachten, hun advocaat, de officier van justitie en een vertegenwoordiger van Slachtofferhulp Nederland besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten grote geldbedragen van het slachtoffer hebben ontvangen, maar dat deze altijd op initiatief van het slachtoffer zijn gegeven. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij de goede trouw van de verdachten, maar dat er te veel twijfel bestaat om tot een bewezenverklaring van verduistering te komen. Daarom zijn de verdachten vrijgesproken van de tenlastelegging. De benadeelde partij, de zoon van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vorderde een schadevergoeding, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat de verdachten van het tenlastegelegde zijn vrijgesproken.