ECLI:NL:RBMNE:2022:1020

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
16.262322.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verduistering door mantelzorgers van een groot geldbedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man en vrouw, die verdacht werden van verduistering van een groot geldbedrag van hun (schoon)zus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten giften van het slachtoffer hebben ontvangen, wat het moeilijk maakt om te bepalen welke bedragen mogelijk zonder toestemming zijn gehouden. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is om te stellen dat de verdachten de tenlastegelegde geldbedragen hebben verduisterd. De officier van justitie had de verdachten beschuldigd van verduistering van in totaal € 18.125,- in de periode van 24 februari 2015 tot en met 31 november 2018. Tijdens de zitting op 8 maart 2022 zijn de standpunten van de verdachten, hun advocaat, de officier van justitie en een vertegenwoordiger van Slachtofferhulp Nederland besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten grote geldbedragen van het slachtoffer hebben ontvangen, maar dat deze altijd op initiatief van het slachtoffer zijn gegeven. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij de goede trouw van de verdachten, maar dat er te veel twijfel bestaat om tot een bewezenverklaring van verduistering te komen. Daarom zijn de verdachten vrijgesproken van de tenlastelegging. De benadeelde partij, de zoon van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vorderde een schadevergoeding, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat de verdachten van het tenlastegelegde zijn vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.262322.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1952] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zitting van 8 maart 2022. Verdachte was bij de zitting aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte, zijn advocaat mr. F.W. Verweij, advocaat te Utrecht, de officier van justitie mr. J.A. Bekke, de benadeelde partij [benadeelde] en mevrouw [A] van Slachtofferhulp Nederland.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte van betrokkenheid bij een strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij in de periode van 24 februari 2015 tot en met 31 november 2018 in Utrecht samen met een ander als mantelzorger een geldbedrag van (in totaal) € 18.125,- van [slachtoffer] heeft verduisterd.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde bewezen kan worden. Uit het dossier blijkt volgens de officier van justitie dat verdachte en zijn echtgenote de bedragen die op de tenlastelegging zijn genoemd zonder toestemming van het slachtoffer onder zich hebben gehouden. Hetgeen verdachten daarover op de zitting hebben verklaard is volgens de officier van justitie, ook aangezien ze pas op de zitting met deze verklaringen zijn gekomen, niet verifieerbaar en daarmee niet aannemelijk geworden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Volgens de advocaat blijkt uit het dossier niet dat de bedragen die in de tenlastelegging zijn genoemd wederrechtelijk door verdachte en zijn echtgenote zijn toegeëigend. Allereerst staat volgens de advocaat niet vast dat alle stortingen die op de rekeningen van verdachten zijn gedaan afkomstig zijn van het geld van het slachtoffer. Daarnaast blijkt onvoldoende dat de gelden die verdachten van het slachtoffer hebben ontvangen zonder toestemming door de verdachten zijn gehouden. De verklaringen die verdachten daarover hebben gegeven zijn volgens de advocaat aannemelijk. Verdachten kan niet worden tegengeworpen dat zij pas op de zitting een verklaring over de tenlastegelegde bedragen hebben gegeven, aangezien zij ten tijde van het politieverhoor nog niet wisten welke feiten ten laste zouden worden gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van verduistering dient te worden vastgesteld dat geld dat
toebehoort aan een anderanders dan door misdrijf, dus rechtmatig, in handen was van verdachte en daarnaast dat verdachte zich dat geld vervolgens
wederrechtelijkheeft toegeëigend. Van dat laatste is sprake indien verdachte
zonder daartoe gerechtigd te zijnals heer en meester over het geld is gaan beschikken.
In deze zaak is in dat licht van belang of de bedragen die in de tenlastelegging worden genoemd afkomstig zijn van geld van het slachtoffer en, als dat zo is, wat daarover tussen verdachte en zijn echtgenote en het slachtoffer, de schoonzus van verdachte, was afgesproken.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn echtgenote het slachtoffer na de dood van haar man ondersteunden, ook bij het regelen van de financiën. Op grond van het financiële onderzoek stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn echtgenote grote geldbedragen van het slachtoffer hebben ontvangen. Verdachten hebben verklaard dat dat altijd op initiatief van het slachtoffer was en dat zij die geldbedragen hebben gekregen. Bovendien hebben verdachten verklaard dat bepaalde stortingen op hun rekeningen niet van het slachtoffer, maar van hun eigen geld afkomstig was.
In het dossier vindt de rechtbank bevestiging voor de stelling van verdachte dat hij en zijn echtgenote giften van het slachtoffer hebben ontvangen, zoals geld voor de aanschaf van een auto en uitgaven aan vakanties. Ook de officier van justitie is bij de bepaling van de tenlastegelegde verduisterde geldbedragen van dergelijke giften uitgegaan. Dat maakt dat het moeilijk vast te stellen is welke bedragen aan verdachte en zijn echtgenote door het slachtoffer zijn gegeven en welke bedragen van het slachtoffer door verdachte en zijn partner mogelijk zonder toestemming zijn gehouden. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte samen met zijn echtgenote de tenlastegelegde geldbedragen heeft verduisterd.
De rechtbank merkt op dat vraagtekens kunnen worden gezet bij de goede trouw van verdachte en zijn echtgenote en de vraag kan worden gesteld of hun morele kompas altijd de juiste richting aangaf in hun bereidheidwilligheid om geld aan te nemen van de schoonzus van verdachte, een vrouw op leeftijd die hulpbehoevend was, zowel qua zorg als qua financiën. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat op basis van de nu beschikbare informatie teveel twijfel bestaat om te komen tot een bewezenverklaring van het
wederrechtelijktoe-eigenen van de geldbedragen van het slachtoffer door verdachte en zijn echtgenote in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht, zodat vrijspraak van het tenlastegelegde dient te volgen.

5.BENADEELDE PARTIJ

5.1
De vordering
[benadeelde] , de zoon van het in 2021 overleden slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een geldbedrag van € 18.525,-. Dit bedrag bestaat uit
€ 18.125,- materiële schade en € 400,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde feit.
5.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
- verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mrs. L.M. Reijnierse en A.J.R. Buisman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 maart 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij (op een of meer tijdstippen gelegen) in of omstreeks de periode van 24 februari 2015 tot en met 31 november 2018 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een of meerdere geldbedragen (van in totaal €18.125,-), bestaande uit:
- een geldbedrag van €2000,- (overboeking van €25.000,- naar rekeningnummer [rekeningnummer] met boekingsdatum 20 januari 2016 minus terugstortingen met boekingsdatum 20 oktober 2016, 10 november 2016 en 28 november 2016 van in totaal €23.000 met als omschrijving ‘geld uit beheer’) en/of
- een geldbedrag van €11.300,- (contante stortingen van in totaal €26.300,- op rekeningnummer [rekeningnummer] met boekingsdatum op 13 april 2015, 14 april 2015, 21 juli 2015, 14 augustus 2015, 31 mei 2016, 22 februari 2017 en 4 april 2017 minus de aanschaf van een auto van (ongeveer) €15.000,- op of omstreeks 1 juli 2015) en/of
- een geldbedrag van €4.825,- (contante stortingen van in totaal €13.700,- op rekeningnummer [rekeningnummer] met boekingsdatum 17 februari 2017, 5 april 2017 en 25 september 2017 minus terugbetalingen op 24 april 2017, 29 september 2017 en 24 november 2018 van in totaal €8.875,- met onder andere als omschrijving ‘geld wat bij ons was’),
althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als mantelzorger en/of financieel beheerder, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )