ECLI:NL:RBMNE:2022:1012

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
534249 / HA RK 22-26
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in zorgregeling voor kinderen

In deze wrakingszaak heeft verzoekster een verzoek ingediend tegen rechter mr. R.R. Everaars-Katerberg, naar aanleiding van een eerdere zitting op 26 januari 2022, waar de zorgregeling voor haar kinderen werd besproken. Verzoekster was van mening dat de rechter vooringenomen was, omdat deze had besloten om zelfstandige verzoeken van verzoekster niet op dezelfde zitting te behandelen. Verzoekster voerde aan dat deze beslissing misleidend was en dat de rechter haar en haar advocaat op een negatieve manier had benaderd. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de beslissing van de rechter om de zelfstandige verzoeken niet te behandelen een procesbeslissing was en niet voortkwam uit vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster ontvankelijk was in haar verzoek, maar dat de gronden voor wraking niet objectief gerechtvaardigd waren. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen te sturen. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 534249 / HA RK 22-26
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 15 maart 2022
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster] ,
wonend in [woonplaats] ,
verder te noemen verzoekster,
advocaat mr. A.J. Robbers in Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • een brief van mr. Robbers namens verzoekster van 2 februari 2022 met daarin het wrakingsverzoek gericht tegen mr. R.R. Everaars-Katerberg;
  • de schriftelijke reactie van mr. R.R. Everaars-Katerberg van 9 februari 2022.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 1 maart 2022 met gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoekster, bijgestaan door mr. Robbers, en mr. Everaars-Katerberg.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

Hoofdzaak
2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.R. Everaars-Katerberg als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer C/16/522608 JE RK 21-1039. In deze zaak heeft de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden Nederland (hierna: de GI) een verzoek ingediend over de zorgregeling van de twee kinderen van verzoekster die bij hun vader wonen. Op 26 januari 2022 is deze zaak op zitting behandeld. Deze zitting was bedoeld om te bespreken waar de kinderen zullen verblijven tijdens de vakanties. Mr. Robbers heeft op 25 januari 2022, dus een dag voor de zitting, een verweerschrift ingediend met zelfstandige verzoeken, waaronder het verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij verzoekster te bepalen en vervangende toestemming voor inschrijving van de kinderen op een school bij verzoekster in de buurt. De rechter heeft voor de zitting laten weten dat die zelfstandige verzoeken niet op de zitting zullen worden behandeld, maar dat deze op een afzonderlijke zitting zullen worden behandeld.
Grondslag van het wrakingsverzoek
2.2.
Verzoekster heeft verschillende gronden aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:
  • De rechter heeft ten onrechte beslist dat de zelfstandige verzoeken niet behandeld konden worden op de zitting van 26 januari 2022. De verzoeken staan namelijk in verband met het verzoek van de GI over de zorgregeling. De verklaring van de rechter dat het niet mogelijk is, is daarom misleidend en onjuist. De rechter heeft daarom vooringenomen gehandeld.
  • De rechter heeft op de zitting gesuggereerd dat mr. Robbers met de minderjarige kinderen had gesproken en heeft daarover vragen gesteld aan mr. Robbers De rechter wist dat mr. Robbers niet met de kinderen gesproken kon hebben. Dat de rechter mr. Robbers deze vraag stelde en haar op deze negatieve wijze heeft benaderd, bevestigt de vooringenomenheid van de rechter.
  • Verzoekster heeft aan de rechter op de zitting uitgelegd dat het belangrijk is dat de kinderen worden gehoord. Zij heeft dat eerder ook al geprobeerd door een neutraal persoon in te schakelen. De GI heeft dit geblokkeerd. De rechter heeft hier verder geen gevolgen aan verbonden en heeft te kennen gegeven inhoudelijk op het verzoek van de GI te beslissen.
  • Vader heeft in de hoofdzaak te kennen gegeven dat de zoon met het syndroom van Down niet kan worden gehoord omdat het te belastend voor hem zal zijn. Verzoekster heeft een dag voor de zitting een geluidsfragment ingebracht waarin de zoon vertelt dat hij wordt geslagen door zijn vader en stiefmoeder. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het feit dat vader de beslissing om hem niet te horen eenzijdig heeft genomen. De rechter gaat hier in mee en zegt een inhoudelijke beslissing te zullen geven. Hiermee wordt dus niet ingegaan op de bezwaren van verzoekster en wordt de beslissing van de vader gehonoreerd. Dat veronderstelt vooringenomenheid van de rechter.
  • De rechter heeft op de zitting te kennen gegeven niets over het verleden van partijen te willen weten. Verzoekster wilde de zaken graag in een (historisch) kader plaatsen. Dat is namelijk relevant om te weten waarom de kinderen ooit bij hun vader zijn gaan wonen.
  • De rechter heeft op de zitting melding gemaakt van een brief van een informant. De rechtbank heeft deze persoon laten weten niets met de brief te doen en deze als niet verzonden te beschouwen. Op de zitting bleek dat de brief van de informant voor verzoekster was geschreven. In deze brief staat ook dat de zoon wordt geslagen.
  • Bij de bespreking van de brief van de informant liet de rechter weten dat het kwalijk was dat verzoekster toelaat of initiatief neemt om de kinderen via derden een stem te geven. Hiermee diskwalificeert de rechter verzoekster en blijkt vooringenomenheid van de rechter.
  • De GI heeft voorafgaand aan de zitting een processtuk verstuurd aan de rechtbank, maar verzoekster en mr. Robbers hebben dit pas op de zitting ontvangen. De rechter wilde hier toch inhoudelijk op beslissen.
  • De rechter heeft op verzoek van verzoekster de GI aangesproken op het feit dat het vervolgonderzoek niet aan mr. Robbers en verzoekster was gestuurd. Dit had verder geen rechtsgevolgen. Kwalijker was dat de rechter het petitum in het verzoekschrift van de GI zelf opnieuw ging formuleren en ter plekke wijzigen toen bleek dat het niet klopte. De rechter is daarbij voorbij gegaan aan het bezwaar van verzoekster dat de GI dit zelf (schriftelijk) moet doen.
Verzoekster concludeert dat uit deze gronden samen, maar ook per individuele grond, blijkt dat de rechter vooringenomen was.
Schriftelijke reactie van de rechter
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat de beslissingen om de zelfstandige verzoeken in het verweerschrift niet op de zitting van 26 januari 2022 te behandelen en dat de kinderen niet nader zouden worden gehoord, aan te merken zijn als procesbeslissingen. Deze zijn niet zo onbegrijpelijk dat deze redelijkerwijs slechts kunnen worden verklaard door vooringenomenheid van haar kant. Voor het overige geldt dat de zitting alleen zag op de zorgregeling met betrekking tot de vakanties van de kinderen. Mr. Robbers en verzoekster probeerden toch steeds het onderwerp van gesprek te sturen op de zelfstandige verzoeken, maar dat heeft de rechter steeds afgekapt. Daar blijkt geen vooringenomenheid uit. Wat betreft de informant heeft de rechter naar voren gebracht dat er een persoon is geweest die blijkbaar met de kinderen heeft gesproken, maar die persoon lijkt niet te weten hoe je dit soort gesprekken verantwoord met kinderen moet voeren. Daar heeft de rechter iets over gezegd tegen verzoekster, maar ook daaruit volgt geen vooringenomenheid. Verder bleek op de zitting dat verzoekster en mr. Robbers niet beschikten over een verzoek van de GI van 30 juni 2021, maar dat was vanwege een nieuw geformuleerd verzoek van 8 december 2021 niet meer aan de orde. Het verzoek van de GI van 30 juni 2021 is op zitting nog wel gekopieerd en verstrekt aan mr. Robbers. Wat betreft het aanpassen van het petitum merkt de rechter op dat sprake was van een kennelijke verschrijving in het verzoek. Er werd bij de kerstvakantie en zomervakantie gerept over ‘
in de even weken’, terwijl voor de griffier en de rechter duidelijk was dat hiermee waarschijnlijk ‘
in de even jaren’ werd bedoeld. Dat is op de zitting opgehelderd. Om misverstanden te voorkomen, heeft de rechter dat direct in de tekst van het verzoek aangepast.

3.De beoordeling

Is verzoekster ontvankelijk in het wrakingsverzoek?
3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Op grond van artikel 37 lid 1 Rv wordt het verzoek gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
3.2.
De gronden die verzoekster aan haar wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, zien volledig op de gang van zaken voorafgaand en tijdens de zitting in de hoofdzaak op 26 januari 2022. Verzoekster heeft het wrakingsverzoek vervolgens pas ingediend op 2 februari 2022. Dat is een week later. De wrakingskamer is van oordeel dat dit in beginsel te laat is, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die dit tijdsverloop rechtvaardigen. In dit geval heeft mr. Robbersop de zitting van de wrakingskamer uitgelegd dat zij het verzoek eerder had willen indienen, maar dat zij door een coronabesmetting hier niet eerder aan toe is gekomen. De wrakingskamer is van oordeel dat dit een bijzondere omstandigheid is die het verstreken tijdsverloop tussen de zitting en de datum van het indienen van het wrakingsverzoek rechtvaardigt. De wrakingskamer zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.
Beoordelingskader
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoekster is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
Procesbeslissingen
3.5.
De beslissing van de rechter om de zelfstandige verzoeken van verzoekster in het verweerschrift niet op dezelfde zitting te behandelen als de zorgregeling met betrekking tot de vakantie, moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daar is bij deze beslissing geen sprake van. De zitting van 26 januari 2022 was bedoeld voor de behandeling van een verzoek van de GI over de vakantieregeling voor de kinderen. De rechter heeft geoordeeld dat de zelfstandige verzoeken geen betrekking hebben op die vakantieregeling en dat deze verzoeken daarom niet als zelfstandige verzoeken op de zitting over de vakantieregeling kunnen worden behandeld. In de wrakingsprocedure heeft de rechter op de zitting verder toegelicht dat het vaste praktijk is dit soort verzoeken te behandelen op een aparte zitting, waarvoor ook de Raad voor de Kinderbescherming wordt uitgenodigd. Dat in verzoeksters beleving de onderwerpen van haar verzoeken nauw samenhangen met de te behandelen vakantieregeling, maakt de procesbeslissing van de rechter nog niet onbegrijpelijk, laat staan zo onbegrijpelijk dat daaruit vooringenomenheid kan worden afgeleid. Dit laatste geldt eveneens voor de beslissing van de rechter om de kinderen in deze zaak over de vakantieregeling niet te horen. De kinderen zijn wel uitgenodigd om gehoord te worden, maar niet verschenen. Daar komt bij dat wat de kinderen volgens verzoekster zouden kunnen zeggen niet gaat over de vakantieregeling, maar over de zelfstandige verzoeken die niet op deze zitting behandeld werden. Uit deze omstandigheden kan naar het oordeel van de wrakingskamer ook geen vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid.
De rol van de GI
3.6.
Het wrakingsverzoek ziet ook op het handelen van de GI, waaronder een niet verstrekt verzoek van 30 juni 2021 en een verschrijving in het petitum van het verzoekschrift over de zorgregeling. Verzoekster is van mening dat de rechter de GI voortrekt door niet kritisch te zijn op het feit dat de GI niet alle stukken in het geding heeft gebracht en omdat de rechter zelf het petitum van het verzoek heeft aangepast. De rol van de GI waar verzoekster op doelt ziet echter niet op de zorgregeling die centraal stond op de zitting. Daaruit kan dus ook geen vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid. Wat betreft het aanpassen van het petitum geldt eveneens dat de rechter in haar eigen kopie van het verzoekschrift het woord ‘
weken’heeft gewijzigd in ‘
jaren’. Het was voor iedereen duidelijk dat dit een verschrijving betrof. De rechter heeft in haar eigen kopie genoteerd wat de bedoeling was. Dit kan niet worden aangemerkt als vooringenomenheid.
Overige gronden
3.7.
De overige gronden van het wrakingsverzoek zien op het begrenzen van verzoekster en mr. Robbers op de zitting. Het uitgangspunt van de zitting was dat het verzoek van de GI over de vakantieregeling zou worden behandeld. Hierover bestonden tussen verzoekster en de vader geen grote verschillen van mening. Verzoekster en mr. Robbers wisten al dat de zelfstandige verzoeken niet op die dag behandeld zouden worden. Uit het proces-verbaal van de zitting leidt de wrakingskamer af dat verzoekster en mr. Robbers desondanks een aantal keren hebben geprobeerd het gesprek op de zitting te sturen zodat de zelfstandige verzoeken toch aan de orde zouden komen. De rechter heeft verzoekster en mr. Robbers er herhaaldelijk op gewezen dat het onderwerp van de zitting de vakantieregeling was en dat de zelfstandige verzoeken niet op de zitting zouden worden besproken Dit is, zo heeft de wrakingskamer begrepen, niet bevorderlijk geweest voor de sfeer op zitting. Maar omdat de rechter voorafgaand aan de zitting en meerdere keren op de zitting heeft benadrukt dat de zitting alleen over de vakantieregeling zou gaan, kan uit het begrenzen van verzoekster en mr. Robbers geen vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid.
Conclusie
3.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team Familierecht, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer C/16/522608 JE RK 21-1039 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. J.G. Nicholson en mr. J.P. Killian als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.