ECLI:NL:RBMNE:2022:1007

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/61
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering maatwerkvoorschrift lozen afvalwater horecazaak zonder vetafscheider

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een horecazaak, een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist voor een maatwerkvoorschrift om afvalwater te lozen in het vuilwaterriool zonder dat dit eerst door een vetafscheider en slibvangput geleid hoeft te worden. Het college heeft deze aanvraag op 9 oktober 2019 geweigerd, en het bezwaar van eisers is op 1 december 2020 ongegrond verklaard. Eisers zijn hiertegen in beroep gegaan.

De rechtbank heeft op 4 februari 2022 de zaak behandeld. Eisers betogen dat het college ten onrechte heeft geweigerd een maatwerkvoorschrift op te leggen, omdat volgens hen voldaan is aan de voorwaarde dat het lozen geen nadelige gevolgen heeft voor de doelmatige werking van het riool. Het college stelt echter dat het lozen van vethoudend afvalwater zonder vetafscheider schadelijk kan zijn voor het riool, vooral gezien het aantal horecabedrijven dat op hetzelfde riool loost.

De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren om een maatwerkvoorschrift op te leggen. De rechtbank concludeert dat de activiteiten van de horecazaak, waaronder het afwassen van servies en bestek, ook onder de regels van het Activiteitenbesluit vallen. Dit betekent dat het college terecht heeft gesteld dat een vetafscheider noodzakelijk is om verstoppingen in het riool te voorkomen. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/61

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], handelend onder de naam
[winkel], eisers
(gemachtigde: mr. ing. B.M. Brandenburg-Stroo),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder.

Inleiding

1. Eisers zijn de eigenaren van de [winkel] vestiging aan de [adres] in [vestigingsplaats] (hierna: [winkel] ). Zij willen het afvalwater van [winkel] kunnen lozen in het vuilwaterriool zonder dat het eerst door een vetafscheider en slibvangput wordt geleid. Zij hebben daarvoor bij het college een aanvraag voor een maatwerkvoorschrift ingediend.
2. In het besluit van 9 oktober 2019 heeft het college geweigerd een maatwerkvoorschrift op te leggen. In de beslissing op bezwaar van 1 december 2020 heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers zijn in beroep gegaan tegen die beslissing op bezwaar.
3. De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2022 op zitting behandeld. Namens eisers was [eiser 2] aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] van de Omgevingsdienst regio Utrecht.

Overwegingen

4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Het college heeft in redelijkheid kunnen weigeren om een maatwerkvoorschrift op te leggen aan [winkel] . De rechtbank licht hierna toe hoe zij tot dit oordeel gekomen is.
Het beoordelingskader
5. In paragraaf 3.6.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn regels vastgelegd voor het bereiden van voedingsmiddelen. In artikel 3.130 van het Activiteitenbesluit staat dat de paragraaf van toepassing is op het bereiden van voedingsmiddelen met (onder meer) keukenapparatuur.
6. In artikel 3.131, eerste lid, van het Activiteitenbesluit staat dat bij het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten aan de voorwaarden uit dat artikel voldaan moet worden. In het vierde lid is bepaald dat het vethoudende afvalwater voorafgaand aan vermenging met ander niet-vethoudend afvalwater door een vetafscheider en slibvangput moet worden geleid. Daarop is in het vijfde lid een uitzondering gemaakt: het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift het lozen zonder een vetafscheider en slibvangput toestaan. Voorwaarde voor maatwerk is dat, gelet op het vetgehalte in het te lozen afvalwater in combinatie met de hoeveelheid te lozen afvalwater, het lozen geen nadelige gevolgen mag hebben voor de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater.
Het standpunt van eisers
7. Eisers voeren aan dat het college ten onrechte heeft geweigerd voor [winkel] een maatwerkvoorschrift op te leggen. Volgens hen is voldaan aan de voorwaarde dat het lozen geen nadelige gevolgen heeft voor de doelmatige werking van het riool.
8. Eisers vinden dat het college ‘het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten’ veel te ruim uitlegt. Volgens hen gaat het alleen om het bereiden met keukenapparatuur en wat daar direct mee samenhangt. Een groot deel van de producten die [winkel] verkoopt wordt als halffabricaat of kant en klaar aangeleverd. De bereiding van voedingsmiddelen is daarom beperkt tot het afbakken van broodjes en bagels en het uitbakken van spek in de oven. Daarna hoeft het eindproduct alleen nog maar samengesteld te worden.
9. Met de bereiding samenhangende activiteiten zijn volgens eisers enkel de rechtstreeks met het bereiden met keukenapparatuur verbonden activiteiten, zoals het schoonmaken van de apparatuur en het afwassen van de pannen, roerlepels en spatels. Eisers vinden dat het college ten onrechte ook afvalwater dat samenhangt met de consumptie ter plaatse, zoals water van de afwas van servies en bestek van klanten, onder samenhangende activiteiten schaart. Dat afwaswater is een groot deel van het afvalwater van [winkel] . Als dat niet wordt meegerekend, dan wordt nauwelijks vethoudend afvalwater geproduceerd.
Het standpunt van het college
10. Het college stelt zich op het standpunt dat het opleggen van een maatwerkvoorschrift terecht is geweigerd, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat het lozen geen nadelige gevolgen heeft voor de doelmatige werking van het riool.
11. Volgens het college valt onder ‘het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten’ ook het water dat wordt gebruikt voor het reinigen van de keuken en de afwas vanwege de consumptie ter plaatse door de klanten. Dat blijkt volgens het college ook uit de nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit [1] , waarin staat dat de belangrijkste samenhangende activiteit het afwassen van bestek en kookgerei is. Het college wijst ook op de bedoeling van artikel 3.131 van het Activiteitenbesluit: het voorkomen van verstoppingen in het riool. Als het afwaswater van servies en bestek niet wordt meegenomen, zou een groot deel van het vethoudende afvalwater buiten de regelgeving vallen.
12. Het college vindt dat een vetafscheider in dit geval nodig is. Het gemeentelijke riool heeft veel last van vetafzetting, en op korte afstand bevinden zich meerdere horecabedrijven die op hetzelfde riool lozen. Op de zitting heeft het college toegelicht dat er bij [winkel] meerdere vethoudende producten op de kaart staan. Het gaat niet alleen om de broodjes en bagels, maar ook om de roomkaas, het beleg, de dressing en de sauzen. In combinatie met het aantal beschikbare zitplaatsen leidt dat tot meer vethoudend afvalwater dan bij huishoudens. Daarom kan niet gegarandeerd worden dat het lozen van vethoudend afvalwater zonder vetafscheider door [winkel] geen nadelige gevolgen heeft voor de doelmatige werking van het riool.
De beoordeling door de rechtbank
13. Partijen zijn het erover eens dat bij [winkel] voedingsmiddelen worden bereid met keukenapparatuur. Paragraaf 3.6.1 van het Activiteitenbesluit is van toepassing. Dat betekent dat op grond van artikel 3.131, vierde lid, van het Activiteitenbesluit als uitgangspunt geldt dat een vetafscheider en slibvangput noodzakelijk zijn. Het geschil draait erom of het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren om voor [winkel] door middel van een maatwerkvoorschrift een uitzondering op dat uitgangspunt te maken.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college artikel 3.131, eerste lid, van het Activiteitenbesluit correct geïnterpreteerd. ‘Het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten’ omvat in het geval van [winkel] niet alleen het afbakken van de broodjes en bagels en het uitbakken van spek, maar ook het samenstellen van de broodjes en bagels en de afwas vanwege de consumptie ter plaatse door de klanten. De rechtbank baseert die interpretatie op de nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit [2] . Daarin staat dat de voor afvalwater belangrijkste activiteit, naast het bereiden van voedingsmiddelen zelf, het afwassen van bestek en kookgerei is. Naar het oordeel van de rechtbank vallen niet alleen de pannen, roerlepels en spatels hieronder, maar ook het servies en het bestek van de klanten. In de nota van toelichting staat bovendien dat het voorschrift ook geldt als het afwassen in een andere inrichting plaatsvindt dan het koken, bijvoorbeeld bij een cateringbedrijf. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit op de afwas van het servies en het bestek van de klanten, omdat het niet logisch is dat ook het afwassen van de pannen, roerlepels en spatels van de cateraar op een andere locatie gebeurt.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid kunnen weigeren om een maatwerkvoorschrift op te leggen aan [winkel] . Het college stelt zich op het standpunt dat niet gegarandeerd kan worden dat het lozen van vethoudend afvalwater zonder vetafscheider door [winkel] geen nadelige gevolgen heeft voor de doelmatige werking van het riool. Gelet op het menu van [winkel] en het aantal zitplaatsen voor klanten kan de rechtbank dat standpunt volgen. Het college mocht daarbij meewegen dat omliggende horecabedrijven ook op hetzelfde riool lozen.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzitter, en mr. V.E.H.G. Visser en mr. C. de Kruif, leden, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 maart 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.
2.