ECLI:NL:RBMNE:2022:1005

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
9397723
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ter beschikking stellen van arbeidskrachten in de zin van de Waadi; Leiding en toezicht; Overnamebeding en non-relatiebeding als (in)directe belemmeringsbedingen

In deze zaak, uitgesproken op 16 maart 2022 door de kantonrechter D.A. van Steenbeek, staat de vraag centraal of de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) van toepassing is op de situatie waarin [gedaagde sub 2] in dienst is getreden bij [gedaagde sub 1] na zijn dienstverband bij [eiseres]. [Eiseres], een ingenieurs- en adviesbureau, vordert onder andere een verklaring voor recht dat zij niet onder de strekking van de Waadi valt en dat het overeengekomen non-relatiebeding rechtsgeldig is. De kantonrechter oordeelt dat de Waadi wel degelijk van toepassing is, omdat [gedaagde sub 2] als arbeidskracht ter beschikking is gesteld aan [gedaagde sub 1]. De rechter concludeert dat het overnamebeding en het non-relatiebeding in strijd zijn met artikel 9a van de Waadi, waardoor deze bedingen nietig zijn. Hierdoor kan [eiseres] zich niet rechtsgeldig op deze bedingen beroepen. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 1].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9397723 UC EXPL 21-5896 MRv/48356
Vonnis van 16 maart 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.C.L. Brenninkmeijer-Verbaan,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 1] ,

2 [gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 2] ,
verder ook gezamenlijk te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. F. Smid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de mondelinge behandeling op 2 februari 2022 waarvan de griffier aantekening heeft gehouden;
- de pleitnota van [eiseres] ;
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over

2.1.
[eiseres] is een ingenieurs- en adviesbureau. [eiseres] is Waadi (Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs) -geregistreerd.
2.2.
[gedaagde sub 2] is met ingang van 3 juni 2019 in de functie van projectleider op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij [onderneming 1] in dienst getreden. Per 1 januari 2020 is de arbeidsovereenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [gedaagde sub 2] is vervolgens met ingang van 4 januari 2021 in de functie van projectmanager op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij [eiseres] in dienst getreden. De arbeidsovereenkomsten bevatten een non-relatiebeding. Hierin staat het volgende:

Non-relatiebeding
Artikel 18
Het is werknemer, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever, niet toegestaan na beëindiging van de dienstbetrekking voor eigen rekening, in rechtstreeks dienstverband, of via een andere werkgever werkzaamheden te verrichten ten behoeve van opdrachtgevers van werkgever alsmede aan werkgever gelieerde ondernemingen, waarvoor hij in dienst van werkgever gedurende de dienstbetrekking werkzaamheden heeft verricht.
Het verbod geldt gedurende twaalf maanden na beëindiging van de dienstbetrekking.
Bij overtreding van deze bepaling is de werknemer zonder sommatie of ingebrekestelling aan werkgever een direct opeisbare boete verschuldigd van 10.000,- en €250,- voor ieder dag dat de overtreding voortduurt. Werkgever kan besluiten volledige schadevergoeding op grond van de wet te vorderen.
Het is noodzakelijk dat het relatiebeding wordt overeengekomen aangezien werknemer door zijn functie directe en nauwe contacten onderhoudt met de opdrachtgevers en relatie van werkgever, waardoor hij snel met hen een band opbouwt en specifieke kennis vergaart over deze opdrachtgevers en relaties. Werkgever heeft dan ook zwaarwegende belangen bij het opnemen van dit relatiebeding in de arbeidsovereenkomst.
2.3.
Op 7 juli 2019 heeft [eiseres] met [gedaagde sub 1] een overeenkomst van opdracht gesloten op grond waarvan [gedaagde sub 2] van 15 juli 2019 tot en met 31 december 2019 (hierna: de eerste periode) in de functie van projectmanager bij [gedaagde sub 1] werkzaam was. Op 3 juli 2020 heeft [eiseres] met [gedaagde sub 1] wederom een overeenkomst van opdracht gesloten op grond waarvan [gedaagde sub 2] van 13 juli 2020 tot en met 12 maart 2021 (hierna: de tweede periode), welke periode bij overeenkomst van 1 februari 2021 is verlengd tot en met 30 april 2021 (hierna: de verlengingsovereenkomst), in de functie van projectmanager bij [gedaagde sub 1] werkzaam was. De overeenkomsten van 7 juli 2019 en 3 juli 2020 bevatten een overnamebeding. Hierin staat het volgende:

Overnamebeding
[gedaagde sub 1] B.V. onthoudt zich van het in dienst nemen van [gedaagde sub 2] en zal [gedaagde sub 2] niet via derden werkzaamheden laten uitvoeren. In geval van overtreding is de opdrachtgever aan [eiseres] een direct opeisbare boete verschuldigd ter grootte van EUR 30.000,- van de betreffende medewerker, een en ander onverminderd het recht van [eiseres] om de feitelijke schade op de opdrachtgever te verhalen.’
2.4.
Bij brief van 29 maart 2021 heeft [gedaagde sub 2] zijn arbeidsovereenkomst met [eiseres] opgezegd tegen 1 mei 2021. [gedaagde sub 2] is met ingang van 1 mei 2021 bij [gedaagde sub 1] in dienst getreden.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, na vermeerdering van eis ter zitting, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. een verklaring voor recht dat [eiseres] als onderneming niet onder de strekking en/of werkingssfeer van de Waadi valt;
Subsidiair
II. een verklaring voor recht dat de Waadi niet op de onderhavige casus van toepassing is;
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
III. een verklaring voor recht dat het met [gedaagde sub 2] overeengekomen non-relatiebeding rechtsgeldig is overeengekomen en tot 30 april 2022 gelding heeft;
IV. [gedaagde sub 2] te gebieden zijn werkzaamheden voor en/of betrokkenheid bij [gedaagde sub 1] één dag na het in deze te wijzen vonnis, althans vanaf een in goede justitie te bepalen termijn, te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde sub 2] vanaf de dag na de vonnisdatum niet aan dit gebod voldoet;
V. veroordeling van [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] te voldoen € 10.000,00 per dag te vermeerderen met € 250,00 per dag, vanaf 1 mei 2021 tot de dag dat [gedaagde sub 2] zijn werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] zal hebben gestaakt, neerkomende op een dag na het in deze te wijzen vonnis, althans een in goede justitie te bepalen dag, althans te voldoen € 10.000,00 te vermeerderen met € 250,00 per dag begroot op € 33.750,00 vanaf 1 mei 2021 tot 2 augustus 2021 + p.m. aan overeengekomen boete ter zake de overtreding van het non-relatiebeding;
VI. veroordeling van [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] te voldoen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 mei 2021, althans vanaf 2 augustus 2021, althans vanaf de vonnisdatum, althans vanaf een in goede justitie te bepalen dag;
VII. veroordeling van [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] te voldoen € 1.112,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
Primair ten aanzien van [gedaagde sub 1]
VIII. een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] sinds 1 mei 2021 tekortschiet in de nakoming van het met [eiseres] overeengekomen overnamebeding;
IX. veroordeling van [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te voldoen € 139.235,00 aan geleden schade inclusief winstderving, althans € 132.388,00 ter zake de misgelopen inkomsten van 1 mei tot 1 november 2021, althans van € 37.989,60 + p.m., althans van een in goede justitie te bepalen bedrag;
X. veroordeling van [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te voldoen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 mei 2021, althans vanaf 2 augustus 2021, althans vanaf de vonnisdatum, althans vanaf een in goede justitie te bepalen dag;
XI. veroordeling van [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te voldoen € 1.075,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
Subsidiair ten aanzien van [gedaagde sub 1]
XII. een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] sinds 1 mei 2021 onrechtmatig jegens [eiseres] handelt en in dat kader gehouden is de door [eiseres] geleden schade te voldoen;
XIII. veroordeling van [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te voldoen € 139.235,00 aan geleden schade inclusief winstderving, althans € 132.388,00 ter zake de misgelopen inkomsten van 1 mei tot 1 november 2021, althans van € 37.989,60 + p.m., althans van een in goede justitie te bepalen bedrag;
XIV. veroordeling van [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te voldoen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 mei 2021, althans vanaf 2 augustus 2021, althans vanaf de vonnisdatum, althans vanaf een in goede justitie te bepalen dag;
XV. veroordeling van [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te voldoen € 1.075,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
Meer subsidiair ten aanzien van [gedaagde sub 1]
XVI. veroordeling van [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te voldoen € 30.000,00 aan redelijke vergoeding;
Zowel primair als subsidiair
XVII. met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten;
XVIII. met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van die vorderingen stelt [eiseres] -kort weergegeven- dat [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de met [eiseres] gesloten overeenkomsten van opdracht, door in strijd met het overeengekomen overnameverbod [gedaagde sub 2] per 1 mei 2021 in dienst te nemen. [gedaagde sub 2] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de met [eiseres] gesloten arbeidsovereenkomst, door in strijd met het overeengekomen non-relatiebeding per 1 mei 2021 bij [gedaagde sub 1] in dienst te treden. [eiseres] heeft hierdoor schade geleden. De Waadi, en meer specifiek het belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi, is dan ook op de onderhavige situatie niet van toepassing.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiseres] met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de Waadi van toepassing is en, zo ja, of het overnamebeding en het non-relatiebeding, zoals opgenomen in de overeenkomsten van opdracht en in de arbeidsovereenkomst van partijen, (in)directe belemmeringsbedingen zijn en daarmee nietig op grond van artikel 9a Waadi.
4.2.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. De Waadi verstaat onder het ‘ter beschikking stellen van arbeidskrachten’ het tegen vergoeding ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een ander voor het onder diens toezicht en leiding, anders dan krachtens een met deze gesloten arbeidsovereenkomst, verrichten van arbeid (artikel 1 lid 1 sub c Waadi). Als voldaan is aan deze criteria, dan is sprake van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten en is de Waadi van toepassing. Een uitlener mag dan op grond van artikel 9a Waadi geen belemmering opleggen voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling tussen de ter beschikking gestelde arbeidskracht en de inlener. Elk beding in strijd hiermee is (in beginsel) nietig.
Artikel 1 lid 1 sub c Waadi
4.3.
Vaststaat dat er tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] overeenkomsten van opdracht zijn gesloten op grond waarvan [gedaagde sub 2] bij [gedaagde sub 1] gedurende twee perioden werkzaamheden heeft verricht. Dit betekent dat [gedaagde sub 2] anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 1] de werkzaamheden bij [gedaagde sub 1] verrichtte. Ook staat vast dat [gedaagde sub 1] aan [eiseres] maandelijks een vergoeding betaalde voor de door [gedaagde sub 2] bij [gedaagde sub 1] verrichte werkzaamheden. Aan deze criteria van artikel 1 lid 1 sub c Waadi is dan ook voldaan. In geschil is echter de vraag of het toezicht en de leiding over de werkzaamheden van [gedaagde sub 2] gedurende de twee perioden bij [eiseres] of [gedaagde sub 1] lagen.
4.4.
[eiseres] stelt dat de werkzaamheden van [gedaagde sub 2] altijd onder ‘toezicht en leiding’ van [eiseres] zijn verricht. Zij is immers geen bedrijf dat bedrijfsmatig arbeidskrachten ter beschikking stelt en behoudt daarom altijd het toezicht en de leiding op de uitvoering van de werkzaamheden van haar medewerkers. Voor haar standpunt dat van toezicht en leiding op de werkzaamheden van [gedaagde sub 2] van de kant van [gedaagde sub 1] geen sprake was, wijst [eiseres] op de overeenkomsten van opdracht die zij met [gedaagde sub 1] heeft gesloten. Hierin staat dat [eiseres] de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de continuïteit van de werkzaamheden bij [gedaagde sub 1] heeft en te allen tijde de leiding en het toezicht houdt over de medewerker, [gedaagde sub 2] . Zij heeft de instructiebevoegdheid over [gedaagde sub 2] niet contractueel aan [gedaagde sub 1] overgedragen, zodat deze bij [eiseres] is blijven liggen. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] bij het sluiten van de tweede overeenkomst van opdracht en de verlengingsovereenkomst nagelaten om deze bepaling uitdrukkelijk van de hand te wijzen. Hieruit kan worden opgemaakt dat [gedaagde sub 1] ermee heeft ingestemd dat [eiseres] het toezicht en de leiding over de werkzaamheden van [gedaagde sub 2] behield. Verder wijst [eiseres] erop dat zij zorgdroeg voor de opleiding en training van [gedaagde sub 2] , bepaalde welke werkzaamheden [gedaagde sub 2] in welke rol uitvoerde en dat [gedaagde sub 2] in dat verband verantwoording aflegde aan [eiseres] , functionerings- en beoordelingsgesprekken met [gedaagde sub 2] voerde, de door [gedaagde sub 2] aangevraagde verlof- en vakantiedagen accordeerde, regelmatig met [gedaagde sub 2] ‘buddygesprekken’ voerde, verantwoordelijk was voor de werkplek van [gedaagde sub 2] en aansprakelijk was voor door [gedaagde sub 2] veroorzaakte fouten en eventuele schade en zij in dat verband een beroeps- en aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten. Ter onderbouwing van deze stellingen heeft [eiseres] verklaringen overgelegd van [A] , [B] en [C] . Ook heeft zij de functioneringsbeoordelingen van [gedaagde sub 2] overgelegd. Ten slotte stelt [eiseres] dat de arbeidsvoorwaarden van [eiseres] op de arbeidsovereenkomst van [gedaagde sub 2] van toepassing waren en niet die van [gedaagde sub 1] en dat [gedaagde sub 2] voor de uitvoering van zijn werkzaamheden gebruikmaakte van een leaseauto van [eiseres] .
4.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben het voorgaande gemotiveerd betwist. Zij voeren aan dat het toezicht en de leiding over de werkzaamheden van [gedaagde sub 2] bij [gedaagde sub 1] lagen. Zij hebben ter onderbouwing hiervan verklaringen overgelegd van de heer [D] en [E] , onder wiens supervisie [gedaagde sub 2] de werkzaamheden bij [gedaagde sub 1] uitvoerde. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verder onder meer aan dat [eiseres] niet verantwoordelijk was voor het eindresultaat van de projecten waaraan [gedaagde sub 2] meewerkte, [gedaagde sub 2] nauw samenwerkte met de andere projectmanagers van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 1] bepaalde welke werkzaamheden [gedaagde sub 2] verrichtte en binnen welke projecten hij werkzaam was, de werkplek van [gedaagde sub 2] volledig beschikbaar gesteld en ingericht werd door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met alle door [gedaagde sub 1] verstrekte werkmiddelen (laptop, telefoon) werkte. Ten slotte heeft [gedaagde sub 1] betwist dat zij bij het sluiten van de verlengingsovereenkomst opnieuw het overnamebeding met [eiseres] is overeengekomen.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. De stelling van [eiseres] dat de Waadi niet van toepassing is op de onderhavige situatie en zij toezicht en leiding had over [gedaagde sub 2] , omdat zij geen bedrijf is dat bedrijfsmatig arbeidskrachten ter beschikking stelt, volgt de kantonrechter niet. Dat [eiseres] niet bedrijfsmatig arbeidskrachten ter beschikking stelt zou blijken uit het ontbreken van bepaalde SBI-codes in het Handelsregister en uit het feit dat haar businessmodel niet gebouwd op werving en selectie en/of detachering. Voor toepassing van de Waadi is echter niet vereist dat de arbeidskrachten ter beschikking worden gesteld in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van [eiseres] , maar slechts dat sprake is van ter beschikkingstelling van arbeidskrachten in de zin van de Waadi. Deze stelling van [eiseres] gaat dan ook niet op.
4.7.
Ook de stelling dat toezicht en leiding over [gedaagde sub 2] bij [eiseres] lagen, omdat in de overeenkomsten van opdracht staat dat [eiseres] de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de continuïteit van de werkzaamheden bij [gedaagde sub 1] heeft en te allen tijde de leiding en het toezicht houdt over de medewerker en [gedaagde sub 1] deze bepaling bij het sluiten van de verlengingsovereenkomst van 1 februari 2021 zou hebben erkend door deze niet uitdrukkelijk van de hand te wijzen, volgt de kantonrechter niet. Het gaat er immers niet om wat partijen zijn overeengekomen, maar om wie in de dagelijkse praktijk feitelijk toezicht houdt en leidinggeeft aan de medewerker. Deze stelling van [eiseres] wordt daarom verworpen.
4.8.
De kantonrechter overweegt in dit verband als volgt. [eiseres] is een ingenieurs- en adviesbureau dat een groot deel van haar medewerkers op projectbasis tegen vergoeding onderbrengt bij opdrachtgevers. [gedaagde sub 2] was ten tijde van de eerste periode bij [gedaagde sub 1] een starter in de functie van projectmanager. Op dat moment was hij immers in dienst van [eiseres] in de functie van projectleider. De werkzaamheden van [gedaagde sub 2] bij [gedaagde sub 1] bestonden uit het managen van projecten, waarbij hij nauw samenwerkte met andere projectmanagers van [gedaagde sub 1] . De kantonrechter begrijpt uit de verklaring van [D] dat hij [gedaagde sub 2] gedurende de eerste periode bij [gedaagde sub 1] heeft begeleid in zijn nieuwe functie. In dat verband voerde [D] met [gedaagde sub 2] gesprekken waarin de projecten van [gedaagde sub 2] werden besproken en waarbij [gedaagde sub 2] van [D] feedback en sturing kreeg. Uit de verklaring van [E] begrijpt de kantonrechter dat [gedaagde sub 2] tijdens de tweede periode door hem werd begeleid door middel van het voeren van tweewekelijkse gesprekken over de voortgang van de projecten en zijn functioneren als projectmanager. [gedaagde sub 2] legde met betrekking tot zijn werkzaamheden verantwoording af aan [E] en besprak met [E] wat er van hem werd verwacht. [E] heeft dit tijdens de mondelinge behandeling benadrukt. Dat deze gesprekken tussen [gedaagde sub 2] en [D] respectievelijk [E] hebben plaatsgevonden is door [eiseres] niet betwist. De kantonrechter gaat dan ook uit van de juistheid van deze stellingen. Verder maakt de kantonrechter uit de stukken op dat [gedaagde sub 2] gedurende beide perioden op fulltime basis bij [gedaagde sub 1] werkzaam was, zodat [gedaagde sub 1] de werk- en pauzetijden bepaalde, maar ook wanneer er werd thuisgewerkt en wanneer verlof kon worden opgenomen. Weliswaar moest door [gedaagde sub 2] het verzoek tot het opnemen van verlof- en vakantiedagen uiteindelijk bij [eiseres] worden ingediend, maar niet betwist is dat dit in de eerste plaats door [gedaagde sub 2] met [gedaagde sub 1] werd afgestemd. Evenmin is betwist dat [gedaagde sub 1] de werk- en pauzetijden en de mogelijkheid tot thuiswerken bepaalde, zodat ook van de juistheid van deze stellingen wordt uitgegaan. [eiseres] heeft tegenover deze feiten onvoldoende onderbouwd waaruit het door haar gehouden toezicht en de door haar gehouden leiding zouden bestaan. De kantonrechter merkt in dit verband op dat toezicht en leiding al bij de opdrachtgever kan liggen wanneer deze aanwijzingen kan geven ter bevordering van de goede orde binnen de onderneming of het werkverband. Het feit dat [eiseres] formeel de functioneringsgesprekken met [gedaagde sub 2] voerde is ontoereikend. [gedaagde sub 1] leverde hiervoor immers de input, omdat zij [gedaagde sub 2] op fulltime basis aan het werk zag en dus beter beeld had van het functioneren van [gedaagde sub 2] . Ook de stelling dat vanuit [eiseres] met [gedaagde sub 2] buddygesprekken hebben plaatsgevonden met [A] gedurende de periode dat [gedaagde sub 2] bij [eiseres] in dienst was, zijn onvoldoende om vast te stellen dat het toezicht en de leiding bij [eiseres] lagen. Uit de stukken blijkt immers dat deze buddygesprekken hebben plaatsgevonden gedurende de periode dat [gedaagde sub 2] bij [onderneming 2] werkzaam was, tussen de twee perioden bij [gedaagde sub 1] in. De stelling die volgt uit de verklaring van [B] dat zij regelmatig telefonisch contact had met [gedaagde sub 2] maakt het voorgaande niet anders. De werkinstructies kwamen immers van [gedaagde sub 1] en begeleiding van [gedaagde sub 2] vond op dagelijkse basis plaats vanuit [gedaagde sub 1] . Ook het feit dat [eiseres] voor haar medewerkers, waaronder [gedaagde sub 2] , een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten is ontoereikend. [gedaagde sub 1] heeft ter zitting immers toegelicht dat ook zij een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten, voor de gevallen waarin projecten niet op tijd worden uitgevoerd, door onder andere [gedaagde sub 2] . Hieruit kan dan ook niet het toezicht en leiding van de kant van [eiseres] worden afgeleid. Met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is de kantonrechter ten slotte van oordeel dat het feit dat [eiseres] de (primaire en secundaire) arbeidsvoorwaarden van [gedaagde sub 2] vaststelde niet kan worden afgeleid dat het toezicht in de leiding bij [eiseres] lagen. Deze afspraken zijn immers gebaseerd op de tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] gesloten arbeidsovereenkomst en staan los van de vraag wie feitelijk het toezicht en de leiding over de werkzaamheden van [eiseres] had.
4.9.
Het voorgaande leidt de kantonrechter tot de conclusie dat [gedaagde sub 1] het toezicht en de leiding over de werkzaamheden van [gedaagde sub 2] had, zodat sprake is van het ter beschikking stellen van een arbeidskracht zoals bedoeld in de Waadi. Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres] onder I. en II. zullen worden afgewezen.
Artikel 9a lid 1 Waadi
4.10.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of het overnamebeding in de overeenkomsten van opdracht, voor zover overeengekomen, en het non-relatiebeding in de arbeidsovereenkomst in strijd zijn met het bepaalde in artikel 9a lid 1 Waadi.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is. Het overnamebeding levert een indirecte belemmering en het non-relatiebeding een directe belemmering voor [gedaagde sub 2] op. De bedingen belemmeren [gedaagde sub 2] immers om na afloop van de terbeschikkingstelling rechtstreeks bij [gedaagde sub 1] in dienst te treden. Voorgaande leidt ertoe dat, nog daargelaten het antwoord op de vraag of het overnamebeding al dan niet opnieuw tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] is overeengekomen, het overnamebeding en het non-relatiebeding nietig zijn en [eiseres] zich niet rechtsgeldig op deze bedingen kan beroepen.
4.12.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat hij de stelling van [eiseres] dat artikel 9a Waadi hier toepassing mist, omdat de Waadi beoogt bescherming te bieden aan de (flex)werknemer en vast werk te stimuleren en [gedaagde sub 2] al voor onbepaalde tijd in dienst was van [eiseres] en bovendien goede arbeidsvoorwaarden en carrièreperspectieven had, niet volgt. Een dergelijke beperking van de reikwijdte van het belemmeringsverbod volgt immers niet uit de tekst van artikel 9a Waadi en evenmin uit artikel 6 van de Europese Uitzendrichtlijn, waarvan dat verbod de Nederlandse implementatie is. Weliswaar beoogt de Uitzendrichtlijn de toegang tot ‘vast werk’ te verbeteren, maar in de totstandkomingsgeschiedenis van de richtlijn zijn geen aanwijzingen te vinden die het standpunt van [eiseres] ondersteunen. Hetzelfde geldt voor de parlementaire geschiedenis en de tekst van de Waadi. Een richtlijnconforme interpretatie van artikel 9a Waadi brengt daarom mee dat het belemmeringsverbod óók van toepassing is op de terbeschikkingstelling van medewerkers die reeds een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben met de werkgever die hen ter beschikking heeft gesteld.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
4.13.
Van een tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst, te weten een handelen in strijd met het non-relatiebeding door [gedaagde sub 2] , kan gelet op het voorgaande geen sprake zijn. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om de gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat het non-relatiebeding geldig is overeengekomen, en de vordering om [gedaagde sub 2] te gebieden zijn werkzaamheden bij [gedaagde sub 1] te staken op straffe van een dwangsom toe te wijzen. De vorderingen van [eiseres] ten aanzien van [gedaagde sub 2] onder III. en IV., zullen dan ook worden afgewezen.
4.14.
Nu geen sprake is van een handelen in strijd met het non-relatiebeding door [gedaagde sub 2] , is hij de in dit beding vermelde contractuele boete eveneens niet verschuldigd geworden, zodat de vordering onder V. zal worden afgewezen.
4.15.
Nu de hoofdvordering wordt afgewezen zal de vordering onder VI. tot betaling van wettelijke rente eveneens worden afgewezen.
4.16.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Omdat de hoofdvordering wordt afgewezen zullen ook de buitengerechtelijke incassokosten onder VII. worden afgewezen.
Primair ten aanzien van [gedaagde sub 1]
4.17.
Gelet op wat hiervoor is overwogen (zie 4.11.) kan ook van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, te weten een handelen in strijd met het overnamebeding door [gedaagde sub 1] , geen sprake zijn. Nu hiervan geen sprake is, is zij de in dit beding vermelde contractuele boete niet verschuldigd geworden. Bovendien kan [eiseres] de gestelde geleden schade als gevolg van de tekortkoming in de nakoming niet op [gedaagde sub 1] verhalen. De vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 1] onder VIII en IX., zullen dan ook worden afgewezen.
Subsidiair ten aanzien van [gedaagde sub 1]
4.18.
[eiseres] heeft subsidiair gesteld dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Hiervoor is geoordeeld dat van een schending van een contractuele norm geen sprake is. Door [eiseres] zijn ten aanzien van haar subsidiaire grondslag geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd dan zij reeds ten aanzien van haar primaire grondslag naar voren heeft gebracht. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat door [eiseres] onvoldoende gesteld en onderbouwd is dat het handelen van [gedaagde sub 1] een onrechtmatige daad oplevert. De door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht onder XII., inhoudende dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, en de daaraan gekoppelde vordering tot vergoeding van de gestelde geleden schade onder XIII., worden daarom afgewezen.
Primair en subsidiair ten aanzien van [gedaagde sub 1]
4.19.
Nu de primaire en subsidiaire hoofdvorderingen van [eiseres] worden afgewezen zullen de vordering onder X. en XIV. tot betaling van wettelijke rente eveneens worden afgewezen.
4.20.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Omdat de primaire en subsidiaire hoofdvorderingen worden afgewezen zullen ook de buitengerechtelijke incassokosten onder XI. en XV. worden afgewezen.
Meer subsidiair ten aanzien van [gedaagde sub 1]
4.21.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling haar vordering aangevuld. Zij vordert meer subsidiair ten aanzien van [gedaagde sub 1] betaling van het overeengekomen bedrag van € 30.000,00 bij wijze van een redelijke vergoeding, voor zover wordt geoordeeld dat de Waadi op de onderhavige zaak van toepassing is.
4.22.
De kantonrechter heeft hiervoor overwogen dat de Waadi van toepassing is en het overnamebeding en het non-relatiebeding nietig zijn in de zin van artikel 9a lid 1 Waadi. Nu geen sprake is van een handelen in strijd met het overnamebeding door [gedaagde sub 1] , is zij de in dit beding vermelde contractuele boete eveneens niet verschuldigd geworden. Het is echter op grond van art. 9a lid 2 Waadi toegestaan om in een inleenovereenkomst op te nemen dat een redelijke vergoeding verschuldigd is door de inlener aan degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt voor de door deze verleende diensten in verband met de terbeschikkingstelling, werving of opleiding van de desbetreffende arbeidskracht.
4.23.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het is de kantonrechter niet gebleken dat het overnamebeding, het antwoord op de vraag of het overnamebeding al dan niet opnieuw tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] is overeengekomen, tot doel of strekking heeft om de kosten te dekken die [eiseres] heeft gemaakt in verband met de ter beschikking stelling van [gedaagde sub 2] aan [gedaagde sub 1] en dat het bedrag van € 30.000,00 is aan te merken als een redelijke vergoeding in de zin van artikel 9a lid 2 Waadi. De kantonrechter leest in het overnamebeding immers een boetebeding met een punitief karakter. Daarin staat niet vermeld dat [gedaagde sub 1] een redelijke vergoeding verschuldigd is aan [eiseres] voor de door haar verleende diensten in verband met de terbeschikkingstelling, werving op opleiding van de ter beschikking gestelde medewerkers. Zij heeft haar standpunt dat dit het geval zou zijn bovendien onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Bij dagvaarding heeft zij weliswaar een kostenoverzicht overgelegd, maar gesteld noch gebleken is waarop deze bedragen zijn gebaseerd en in hoeverre [eiseres] deze kosten voor de door haar verleende diensten in verband met de terbeschikkingstelling, werving of opleiding van [gedaagde sub 2] heeft gemaakt. De vordering van [eiseres] onder XVI. zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.24.
[eiseres] wordt in het ongelijk gesteld. Zij moet daarom haar eigen proceskosten dragen en die van [gedaagde sub 1] c.s. vergoeden. De kosten aan de kant van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op € 1.744,00 (2 punten x € 872,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

5.1.
De kantonrechter:
5.2.
wijst de vorderingen af;
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de kant van [gedaagde sub 1] c.s. tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.744,00 aan salaris gemachtigde;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.