ECLI:NL:RBMNE:2022:100

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2949
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stopzetting van toelage voor werving en behoud van ambtenaar na functiewijziging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar bij het Nederlands Politie Instituut, en de korpschef van politie. Eiseres ontving sinds 2007 een toelage voor Werving en Behoud, maar de korpschef heeft besloten deze toelage per 1 januari 2022 stop te zetten. Dit besluit volgde op een functiewijziging van eiseres, waarbij de grondslag voor de toelage niet meer aanwezig zou zijn. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, stellende dat er sprake is van een verworven recht en dat de stopzetting onredelijk is, gezien het tijdsverloop en de omstandigheden van haar dienstverband.

De rechtbank heeft de zaak op 2 december 2021 behandeld, waarbij eiseres aanwezig was en de korpschef vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de toelage voor Werving en Behoud is bedoeld voor specifieke functies en dat deze tijdelijk van aard is. Eiseres betoogde dat de stopzetting van de toelage een onredelijke benadeling voor haar zou betekenen, maar de rechtbank oordeelde dat de korpschef in redelijkheid tot intrekking van de toelage heeft kunnen besluiten. De rechtbank stelde vast dat eiseres per 1 januari 2022 niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de toelage en dat er geen sprake was van een arbeidsvoorwaarde of verworven recht enkel vanwege het feit dat zij de toelage al 14 jaar ontving.

De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitviel en dat de korpschef geen afbouwregeling hoefde aan te bieden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden geraadpleegd via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2949

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J.C. Garrels).

Procesverloop

In het besluit van 15 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder de toelage voor Werving en Behoud van eiseres gecontinueerd tot 1 januari 2022. Daarna wordt deze toelage stopgezet.
In het besluit van 1 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2021 via Skype for Business op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is bij besluit van 13 november 2007 aangesteld in de functie van Senior Beleidsadviseur bij het onderdeel Nederlands Politie Instituut. Sinds die aanstelling ontvangt eiseres een toelage voor Werving en Behoud op grond van artikel 19 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). Eiseres is nadien meerdere keren aangesteld op een andere functie. Bij deze aanstellingen is de (persoonlijke) toelage onveranderd gebleven.
2. Verweerder heeft besloten de toelage met ingang van 1 januari 2022 stop te zetten, omdat – samengevat – vanaf dat moment de grondslag waarop de toelage is toegekend niet meer aanwezig is. De reden waarom aan eiseres in eerste instantie de toelage is toegekend was ten tijde van de besluitvorming niet meer aan de orde, nu zij inmiddels een geheel andere functie heeft en er geen relatie meer bestaat tussen de toelage en haar huidige werkzaamheden. Omdat eiseres ten tijde van de besluitvorming echter de enige werknemer was met kennis op het dossier Bewaken en Beveiligen en op dat hele dossier inzetbaar is, is de grondslag voor het doorlopen van de toeslag tot 1 januari 2022 aanwezig, zodat zij in de tussentijd haar collega’s kan inwerken op dat dossier.
3. Eiseres is het niet eens met de stopzetting van de toelage per 1 januari 2022 en voert daartoe aan dat alleen al vanwege het tijdverloop sprake is van een verworven recht, dan wel arbeidsvoorwaarde. Eiseres ontvangt de toelage al 14 jaar en deze kan, gelet op goed werkgeverschap, niet zomaar worden beëindigd. Eiseres wijst er verder op dat in het aanstellingsbesluit van 13 november 2007 wordt gesproken over een
vastetoelage. Daarnaast is nooit door verweerder enige vorm van voorbehoud gemaakt. Sinds de toekenning van de toelage is eiseres al meerdere malen van functie gewisseld, waarbij de (intrekking van de) toelage nooit onderwerp van gesprek is geweest. Daarmee is een gedragslijn ontstaan. Dat verweerder het zichzelf kwalijk neemt dat de toelage niet eerder is ingetrokken, maakt dit niet anders. De stelling in het bestreden besluit dat het op de weg van verweerder ligt toelagen toe te kennen en in te trekken, is eerder een bevestiging van de ontstane gedragslijn. Bij intrekking van de toelage is sprake van onredelijke benadeling, omdat eiseres er op jaarbasis € 1.896,- op achteruit gaat en er in haar functieschaal geen groeimogelijkheden meer zijn. Verweerder is hier in het bestreden besluit onvoldoende op ingegaan.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de door eiseres ontvangen toelage een toelage voor Werving en Behoud is. [1] Een dergelijke toelage wordt ingetrokken als de gronden waarop de toelage is toegekend niet meer aanwezig zijn, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat er omstandigheden zijn om de toelage geheel of gedeeltelijk te handhaven. [2] De rechtbank stelt vast dat eiseres niet betwist dat de grondslag waarop zij de toelage toegekend heeft gekregen vanaf 1 januari 2022 niet meer bestaat. De rechtbank oordeelt verder dat geen sprake is van een arbeidsvoorwaarde/verworven recht, enkel vanwege het feit dat eiseres de toelage al 14 jaar ontvangt. Hierbij is mede van belang het standpunt van verweerder dat een toelage voor Werving en Behoud die is toegekend voor een specifieke functie en in zijn aard tijdelijk is, niet “van kleur kan verschieten” en daarmee een permanente toelage wordt. Dat in het besluit waarbij haar de toelage is toegekend wordt gesproken over een vaste toelage, maakt dit niet anders, nu verweerder heeft uitgelegd dat dit een ongelukkige woordkeuze is geweest waarmee bedoeld is te zeggen dat de toelage een vast bedrag behelst. De rechtbank acht deze uitleg niet onredelijk of onjuist.
5. Nu niet in geschil is dat eiseres per 1 januari 2022 niet meer aan de voorwaarden voor toekenning van een toelage voor Werving en Behoud voldoet, is verweerder bevoegd om de toelage per die datum stop te zetten. Eiseres heeft voor het overige in essentie aangevoerd dat verweerder in redelijkheid geen gebruik had mogen maken van die bevoegdheid, omdat sprake is van onevenredige benadeling.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in redelijkheid tot intrekking van de toelage heeft kunnen besluiten. Hierbij weegt in het voordeel van verweerder mee dat hij een eerdere fout – in dit geval het niet eerder intrekken van de toelage – niet hoeft te laten voortbestaan. Daarnaast heeft verweerder eiseres ruim zes maanden vóór het aflopen van de toelage hiervan op de hoogte gesteld, zodat zij zich hier (financieel) op heeft kunnen voorbereiden. Van een onevenredige benadeling, omdat eiseres er op jaarbasis €1.896,- op achteruit gaat en er geen doorgroeimogelijkheden zijn, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Eiseres wist, dan wel had moeten weten dat de haar toegekende toelage was gekoppeld aan de werkzaamheden die zij in 2007 is gaan verrichten en dat de toelage in zoverre tijdelijk van aard was. Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat zij door het stopzetten van de toelage in financiële problemen zal komen, is dit door haar in bezwaar en beroep niet concreet aangevoerd en is dit standpunt ook niet nader onderbouwd. Verweerder kon en hoefde daar in het bestreden besluit dan ook geen rekening mee te houden. Ditzelfde geldt voor het gebrek aan doorgroeimogelijkheden. Gelet op dit alles komt de rechtbank tot het oordeel dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
7. Anders dan eiseres heeft gesteld, hoefde verweerder haar ook geen afbouwregeling aan te bieden. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de vergelijking met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam [3] waar eiseres in dit verband een beroep heeft gedaan, niet op gaat omdat aan die uitspraak een zeer specifieke situatie aan de orde was die niet vergelijkbaar is met de situatie van eiseres. Eiseres heeft haar stelling dat zij weet dat in andere gevallen ook een afbouwregeling is gehanteerd, niet nader geconcretiseerd. De rechtbank passeert deze stelling daarom.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 5 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 19 van het Bbp
2.Artikel 22 van het Bbp
3.Uitspraak van 23 augustus 2021, ECLI:NLRBAMS:2021:4595.