ECLI:NL:RBMNE:2021:984
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente. De eiser had beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die op 29 februari 2020 de waarde van de woning aan de [adres] in [plaats] had vastgesteld op € 349.000,- voor het belastingjaar 2020, met als waardepeildatum 1 januari 2019. De eiser was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 20 maart 2020 ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 8 februari 2021, die via Skype for Business plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix en referentiewoningen overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. De rechtbank oordeelde dat de referentiewoningen, ondanks enkele verschillen, voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de woz-waarde van € 349.000,- aannemelijk was gemaakt en dat de door de eiser ingebrachte taxatie niet aan de Wet WOZ-criteria voldeed. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de vastgestelde waarde. Tevens werd het door de eiser betaalde griffierecht van € 48,- door de verweerder vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.