In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 10 maart 2021, gaat het om een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiseres, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 497.000,- voor het belastingjaar 2020, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres betwist de gebruiksoppervlakte van de woning, die door verweerder op 151 m2 is vastgesteld, en stelt dat deze 147 m2 zou moeten zijn. Dit verschil van 11% zou volgens eiseres moeten leiden tot een lagere WOZ-waarde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De taxatiematrix is gebaseerd op vergelijkingen met referentiewoningen van hetzelfde type, waarbij rekening is gehouden met de verschillen in gebruiks- en perceeloppervlakte. De rechtbank oordeelt dat de door eiseres aangevoerde argumenten niet leiden tot een ander oordeel over de vastgestelde waarde. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft voldaan en dat de WOZ-waarde van de woning correct is vastgesteld.
De uitspraak van de rechtbank is dat het beroep van eiseres ongegrond wordt verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.