ECLI:NL:RBMNE:2021:955

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
16-021449-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor verkrachting van zijn medebewoonster met een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 10 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige man, die beschuldigd werd van verkrachting van zijn medebewoonster op 17 december 2018 in Soest. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw, alsook de officier van justitie, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De verdachte werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van de aangeefster, waarbij hij haar met zijn vingers in de vagina zou hebben gedrongen. De rechtbank heeft de aangifte van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties, en heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de verkrachting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster, wat leidde tot psychische klachten bij haar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 121 dagen, met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van €2.500 aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-021449-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. H.J. Lambers, en van hetgeen verdachte en diens raadsvrouw, mr. E. Hullegie, advocaat te Utrecht, en de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair, op 17 december 2018 te Soest [slachtoffer] heeft verkracht;
Subsidiair, op 17 december 2018 te Soest [slachtoffer] heeft aangerand.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat hij het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht. Volgens de officier van justitie is onvoldoende vast komen te staan dat verdachte met zijn vingers is binnengedrongen in de vagina van aangeefster. Verdachte ontkent met zijn vingers in de vagina van aangeefster te zijn geweest, terwijl hij de overige handelingen wel bekent. Ook blijkt uit het NFI-rapport dat er geen DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen in de vagina van aangeefster. De officier van justitie geeft verdachte daarom het voordeel van de twijfel en vordert verdachte vrij te spreken van verkrachting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de aangifte van [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar is. De verklaring van aangeefster is niet consistent en bovendien kan haar gemoedstoestand de betrouwbaarheid van haar verklaring hebben aangetast. De aangifte dient volgens de raadsvrouw te worden uitgesloten van het bewijs waardoor sprake is van onvoldoende wettig bewijs. Verder stelt de raadsvrouw dat er onvoldoende steunbewijs is voor de aangifte. Het aantreffen van aangeefster in geëmotioneerde toestand levert niet per definitie steunbewijs op, omdat de emoties van aangeefster ook een andere oorzaak kunnen hebben.
Daarnaast voert de raadsvrouw aan dat er geen sprake is geweest van de voor verkrachting noodzakelijke dwang. Indien de rechtbank hier aan voorbij gaat, stelt de raadsvrouw dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte met zijn vingers in de vagina van aangeefster is geweest. Zo zijn er geen DNA-sporen van verdachte aangetroffen in de vagina van aangeefster. De overige handelingen, te weten het tongzoenen en aan de borsten zitten van aangeefster, kunnen niet worden gekwalificeerd als verkrachting in de zin van artikel 242 Wetboek van Strafrecht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen [1]
De aangifte van [slachtoffer] [2] :
“(…)V: Hoe noem jij het in jouw eigen woorden waar jij aangifte van doet?
A: Hij heeft me gezoend op mijn mond, mijn nek en mijn linkerborst en hij is met zijn
vingers in mijn vagina gegaan.
V: Wanneer is dit gebeurd?
A: Op maandag 17 december 2018.
V: Waar is dit gebeurd?
A: In de keuken bij [instelling] . Dat is in [woonplaats] , [adres] .
A:
(…) En ehhh... toen begon hij allerlei dingen te zeggen (…) dat hij nog een kusje van me wou.
En toen had ik ook aan gegeven dat ik ging slapen. Toen wou ik naar mijn kamer lopen
en toen had hij me vast gepakt. En toen duwde hij me tegen de deur van de (…)de wc. en toen begon hij me kusjes te geven. Hij hield me stevig vast en hij begon me te zoenen. Toen ging hij naar mijn nek. En toen bij mijn linkerborst. Toen had hij mijn broek los gemaakt. (…)Toen ging hij met zijn hand in mijn broek. Toen ging hij met zijn vingers in mijn vagina. Toen had ik nog aangegeven, meerdere malen, dat ik ging slapen. Laat me en ik wil het niet. Maar hij ging maar door. Hij ging steeds ruwer met zijn vingers. Toen was ik door mijn benen gezakt.(…)
V: Waar geeft hij je allemaal kusjes?
A: Op mijn mond en op mijn gezicht. Daarna ging hij mij zoenen. Op mijn mond was dat
een tongzoen. En op mijn borst waren het kusjes. Hij stak zijn hele tong in mijn mond.
(…)V: Hoe maakte hij je broek los?
A: Hij ging eerst heel dicht op me staan (…)en hij deed
mijn broek open. Mijn knoop en mijn rits.. (…) (…) Dat deed hij met zijn hand. (…)Toen ging hij met zijn hand naar binnen en toen met zijn vingers en hij begon steeds harder te doen. Hij stak zijn hand er zo in.
(…)V: Op welke manier ging zijn hand in je broek?
A: Aan de voorkant. Hij deed zijn hand tussen mijn onderbroek. Zodat er niets meer
tussen zat.
(…)V: Hoe weet je dat er vingers in je vagina ging?
A: Ik voelde dat. Ik voelde zijn vingers in mij. (…). Ik voelde twee vingers.
(…)V: Je hebt aangegeven dat je het niet wilde en dat hij je met rust moest laten. Hoe
werkt dat dan?
A; Steeds als ik naar voren ging ging hij met zijn lichaam steeds weer tegen de deur
aan drukken. Ik voelde de grip van zijn handen en zijn lichaamsgewicht. Ik voelde zijn handen en ook zijn lichaam tegen mij. Ik voelde dat op mijn bovenarmen en ik voelde zijn borst. Hij is iets groter. Zijn borst kwam een beetje bij mijn keel. Met zijn lichaamsgewicht. (…) Hoe meer ik naar voren ging hoe meer kracht hij met zijn lichaamsgewicht ging zetten. Zijn hand waren op mijn rechterbovenarm. (…)
V: Hoe zei je tegen hem dat je met rust gelaten wilde worden en dat je wilde gaan
slapen?
A: Ik zei het niet hard. Hij hoorde me wel. Ik heb op dat moment niet geschreeuwd. (…)
V: Hoe weet je dat hij je hoorde?
A: Het was wel op een duidelijke toon. Ik heb het niet geschreeuwd zodat iedereen het
kon horen. Toen ik op de grond lag kwam er wel geluid uit en heb ik geschreeuwd zodat
iedereen het kon horen. Ik heb het wel op een harde manier gezegd. Niet schreeuwend.
Het deed hem niets omdat hij niet stopte.
(…)Hoe maakte hij je bh los?
A: Van voren. Hij had het eerst naar beneden gehaald en heeft het van voren los
getrokken. De sluiting van mijn bh zit achter. Hij heeft aan de voorkant getrokken en
daardoor ging de achterkant van mijn bh los.
(…)
Ik ben 163 lang. (…) [verdachte] is tussen de 170 en 175” .
Medebewoonster [getuige] heeft bij de politie het volgende verklaard [3] :
“(…)'Maar ik werd wakker doordat zij[de rechtbank begrijpt: aangeefster [slachtoffer] ] ineens op mijn kamer stond en mijn naam riep. Ik zag dat zij toen in een hoekje
van mijn kamer ging zitten. Zij vertelde mij dat [verdachte] aan haar had gezeten. Ik heb
toen haar zus gebeld. Ik heb [slachtoffer] nog nooit zo gezien.'(…)”
De zus van aangeefster heeft bij de politie het volgende verklaard [4] :
(…) Mijn zus zit hier vanwege borderline. De dader heeft mijn zus aangeraakt aan haar
borsten en heeft met zijn vinger in haar vagina gezeten.(…)
Verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard [5] :Ik heb [slachtoffer] gezoend. Het was met de tong zoenen. (…) Zij heeft verder niets bij mij gedaan.
De verklaring van verdachte bij de politie [6] :
“V: Hoe ging dat verder?
(…) Ik ging haar toen kussen, eerst op haar wangen. Toen ging ze lachen en zei dat ze dat niet wou. Op een gegeven moment gingen we verder, gewoon kussen op de mond (…). Op dat moment heeft ze niets meer gezegd, ook niet “ik wil het niet” of dat soort dingen. Ze heeft dat alleen in het begin twee keer een beetje lachend gezegd. Ik heb haar aangeraakt, lichamelijk en ik heb niet gehoord dat ze dat niet wilde dus ik ging gewoon door. Ze heeft toen helemaal niets gezegd. Ik raakte haar heupen aan en dat soort dingen zeg maar.(…)
V: Maar ben jij met jouw vingers in haar broek geweest?
A: Ja, natuurlijk.
V: En waar?
A: Gewoon benen, heupen.
V: Ben je in de buurt van haar vagina geweest?
A: Ja. In de buurt wel. (…)”
4.3.2.
Bewijsoverweging
Betrouwbaarheid van de aangifte
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen die de aangeefster bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd inhoudelijk, zowel in grote lijnen als in diverse details, consistent zijn. De omstandigheid dat een verklaring op enkele punten niet volledig overeenkomt en het feit dat aangeefster zich niet meer kan herinneren of zij heeft gelachen is naar het oordeel van de rechtbank niet ongewoon, gelet op het tijdsverloop tussen de twee verklaringen en doet daarom naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van die verklaring. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank de aangifte betrouwbaar en zal de rechtbank deze gebruiken voor het bewijs.
(On)voldoende steunbewijs
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of er in het onderhavige geval recht is gedaan aan de in het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering vastgelegde unis-testisregel. Deze regel houdt in dat een verdachte niet veroordeeld kan worden op basis van de verklaring van één getuige. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de vraag of er aan het bewijsminimum wordt voldaan, zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling vergt van het concrete geval. De rechtbank is van mening dat de verklaring van verdachte de verklaring van aangeefster op essentiële punten ondersteunt. Daarnaast is er ook de verklaring van de medebewoonster [getuige] . De rechtbank verwijst in dat verband naar een uitspraak van de Hoge Raad [7] waarin er geoordeeld werd dat de getuigenverklaring, over de emotionele toestand van aangeefster, voldoende steun opleverde voor de aangifte. In het onderhavige geval heeft zij verklaard dat zij wakker werd van aangeefster die ineens in haar kamer stond en dat aangeefster toen in een hoekje van haar kamer ging zitten. Aangeefster vertelde aan [getuige] dat verdachte aan haar had gezeten en [getuige] heeft ten overstaande van de politie verklaard dat zij aangeefster nog nooit zo heeft gezien. Zij heeft naar aanleiding daarvan de zus van aangeefster gebeld. De zus van aangeefster heeft kort daarop tegenover de politie verklaard dat hij met zijn vinger in haar vagina heeft gezeten. De rechtbank concludeert derhalve dat er sprake is van bijkomend bewijs dat voldoende steun biedt aan de verklaring van aangeefster.
Dwang
Uit de gebezigde bewijsmiddelen zal duidelijk moeten blijken dat het gedrag van verdachte door het slachtoffer op het moment van handelen van de verdachte als dwingend moet zijn ervaren. De andere feitelijkheid moet dusdanig bedreigend zijn dat het slachtoffer gedwongen wordt en redelijkerwijs geen weerstand kan bieden. Uit zowel de verklaring van aangeefster als verdachte blijkt dat er - met uitzondering van het zoenen waarvan verdachte zegt dat aangeefster daaraan mee deed- sprake is geweest van eenzijdige handelingen van verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat ze zei dat ze dit niet wilde maar dat verdachte doorging en daarbij kracht zette met zijn lichaamsgewicht. Verdachte heeft daarbij fysieke dwang uitgeoefend door haar vast te houden en haar met de rug tegen de deur te duwen. Daarbij komt dat verdachte en aangeefster een lengteverschil hebben en verdachte daarom fysiek overwicht had op aangeefster. Op grond van het voornoemde concludeert de rechtbank dat er sprake is geweest van de voor verkrachting noodzakelijke dwang.
Seksueel binnendringen van het lichaam
De rechtbank oordeelt – anders dan de raadsvrouw van verdachte - dat de NFI rapporten van 13 maart 2019 en 25 november 2019 niet uitsluiten dat verdachte met zijn vingers in de vagina van aangeefster is binnengedrongen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar wordt geacht en concludeert tevens dat haar verklaring concreet is voor wat betreft het seksueel binnendringen van haar lichaam. In het verhoor van verdachte bij de politie bekent verdachte met zijn vingers in de broek van aangeefster te zijn geweest en in de buurt van de vagina van aangeefster te zijn geweest. Verdachte verklaart dat hij in de buurt van haar vagina is geweest [8] . Daarmee wordt de verklaring van aangeefster niet weersproken. Beide verklaringen in samenhang bezien maken dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte met zijn vingers het lichaam van aangeefster is binnengedrongen waardoor de primair ten laste gelegde verkrachting bewezen kan worden verklaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 17 december 2018 te Soest door andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
immers heeft verdachte
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en gehouden en bewogen en
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht en
- die [slachtoffer] op/in haar nek en borsten en mond en gezicht gezoend en
en bestaande dat die andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij nog een kusje van haar wilde en haar wilde aanraken en
- die [slachtoffer] tegen een deur heeft geduwd en
- die [slachtoffer] stevig heeft vastgehouden en
- dicht op die [slachtoffer] is gaan staan en
- aan de BH van die [slachtoffer] heeft getrokken en
- de broek van die [slachtoffer] heeft opengemaakt en
- zijn hand in de broek voorzijde en onderbroek van die [slachtoffer] heeft gebracht en
- zijn vingers ruw en hard in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of heen en weer bewogen en
- een fysiek overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale signalen van weerstand van die [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
verkrachting

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 91 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht en een ambulante behandeling;
- een taakstraf van 150 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en voorts, gelet op het taakstrafverbod, verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van een dag en een geheel voorwaardelijke taakstraf, zonder bijzondere voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting, waarbij hij met zijn vingers in de vagina van aangeefster is binnengedrongen. Verkrachting is een zeer ernstig feit. De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat als gevolg van fysiek misbruik de geestelijke gezondheid van slachtoffers kan worden geschaad. Zoals mede blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring heeft het handelen van verdachte de nodige psychische klachten bij aangeefster teweeggebracht. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens en geen oog heeft gehad voor de belangen van aangeefster.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het op naam van verdachte staand uittreksel justitiële documentatie van 22 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 11 november 2019, opgesteld door F. van der Groep, reclasseringswerker. In het reclasseringsadvies is opgemerkt dat er sprake is van psychische problematiek bij verdachte, maar dat er onvoldoende bekend is over de precieze aard en omvang van zijn problemen. De reclassering acht een behandeling gericht op het kennen, herkennen en erkennen van grenzen in de sociale en seksuele omgang geïndiceerd.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het Reclasseringsadvies van 22 oktober 2020, opgesteld door F. van der Groep. Daaruit blijkt dat er een vermoeden bestaat dat sociale angst en het mogelijk onvoldoende begrijpen van sociale interactie een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het bewezenverklaarde feit. Dat bleek tevens uit de verklaring in het dossier van gedragswetenschapper Leeuwenburgh. De reclassering vermoedt dat dit van invloed geweest kan zijn op het delict gedrag van verdachte.
Verdachte heeft ter zitting gezegd dat hij al jaren depressief is, waarvoor hij ook medicatie gebruikt, dat hij daarnaast ook kampt met ernstige angstklachten en problemen heeft met het leggen van contact met andere mensen.
De straf
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een vrijheidsbenemende straf. Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. Deze oriëntatiepunten nemen voor dit feit 24 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt. Naast deze oriëntatiepunten houdt de rechtbank ook rekening met de straffen die voor dit soort feiten in soortgelijke situaties worden opgelegd.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet heeft willen meewerken aan het verrichten van een multidisciplinair onderzoek en daardoor geen verder inzicht in zijn persoon heeft gegeven. Hierdoor toont hij weinig verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn daden en de daarmee gepaard gaande gevolgen. Hoewel de rechtbank geen verder inzicht heeft gekregen in zijn persoon door het ontbreken van een multidisciplinair onderzoek, heeft de rechtbank ter zitting wel de indruk gekregen dat verdachte de reactie van aangeefster, dat zij het niet wilde, onjuist heeft begrepen. De rechtbank vindt steun voor deze conclusie in de verklaring van gedragswetenschapper, Renske Leeuwenbergh, verbonden aan de zorginstelling waar verdachte en aangeefster verbleven, inhoudende dat verdachte sociale interactie niet altijd begrijpt.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat de behandeling van deze strafzaak geruime tijd op zich heeft laten wachten waardoor het recht van verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Gelet hierop en op de persoon van verdachte, zoals naar voren is gekomen in het dossier en op de terechtzitting, acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan een dag niet aangewezen. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat verdachte een ernstig feit heeft gepleegd, meent zij ook dat een gevangenisstraf, gezien de persoon van de verdachte, desastreuse gevolgen zou kunnen hebben voor het leven van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf van de maximale duur gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf het meest passend is. De rechtbank acht het tevens van belang dat verdachte leert waar de grenzen liggen in sociale en seksuele interacties. De rechtbank acht het daarom passend om de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport. Gelet op artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht kan echter niet worden volstaan met de combinatie van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende acht de rechtbank de volgende straf passend en geboden: een gevangenisstraf voor de duur van 121 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daarbij bijzondere voorwaarden, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod op te leggen, nu niet gebleken is dat verdachte na de tenlastegelegde periode contact heeft gezocht met aangeefster en er geen reden is om aan te nemen dat verdachte in de toekomst contact zal zoeken met aangeefster.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een schadevergoeding van €5000 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Tevens is de rechtbank verzocht een contactverbod op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank, uitgaande van een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, het bedrag te matigen tot een bedrag van 1500 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu de verdediging om vrijspraak vraagt. Subsidiair stelt de verdediging dat er sprake is van meerdere schadeveroorzakende gebeurtenissen waardoor er nader onderzoek zou moeten plaatsvinden om te kunnen vaststellen of en in hoeverre de tenlastegelegde feiten hebben bijgedragen aan de psychische klachten van aangeefster. Een dergelijk onderzoek vormt een onevenredige belasting voor het strafproces.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van art. 6:162 BW is verdachte aansprakelijk voor de door benadeelde geleden schade. Vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade is ingevolge artikel 6:106 BW onder andere toewijsbaar bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of
aantasting van de persoon op andere wijze.
Onder aantasting van de persoon wordt zowel het veroorzaken van geestelijk letsel verstaan, als de aantasting van de persoon “op andere wijze”. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefster.
Op grond de onderbouwing van de vordering kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Uit de toelichting bij de vordering blijkt dat aangeefster na onderhavig incident suïcidaal is geworden en dat zij zich op 28 december 2018 heeft gemeld voor een vrijwillige opname bij GGZ Centraal, afdeling Zon en Schild. Verder blijkt daaruit dat bij aangeefster onder andere sprake is van PTSS en een borderline persoonlijkheidsstoornis.
De persoonlijkheidsstructuur van het slachtoffer en de moeilijkheden in diens privéleven worden in beginsel niet aangemerkt als omstandigheden die aan het slachtoffer dienen te worden toegerekend en de vergoedingsplicht van de dader dient dan ook niet op die grond verminderd te worden. Hiervoor is slechts onder bijzondere omstandigheden ruimte en hiervan is de rechtbank in onderhavige zaak niet gebleken.
De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.500,00. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.500,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 december 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

10.BESLAG

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het goed waarop beslag rust terug gegeven wordt aan de rechthebbende.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt over het beslag.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat het ondergoed (wit, 2321829) terug wordt gegeven aan de rechthebbende, te weten aangeefster [slachtoffer] .

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
-veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 121 (honderdeenentwintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 120 (honderdtwintig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders gelast op grond van het feit dat verdachte de voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen één werkdag na het ingaan van de proeftijd tussen 13:00 en 16:30 uur meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
* zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte zal worden aangemeld door de toezichthouder. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren te vervangen door 120 m--------dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering ter zake van immateriële schade van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.500,00 (zegge vijfentwintighonderd euro);
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 2.500,00 (zegge vijfentwintighonderd euro) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 35 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Beslag
- beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten het ondergoed (wit, 2321829) aan de rechthebbende [slachtoffer] .
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Michon, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en S.R. van Breukelen, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. R.V.S. Adriaanse en R.E. Rasink, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 maart 2021.
Mrs. L.C. Michon, S.R. van Breukelen en R.E. Rasink zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2018 te Soest
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of gehouden en/of bewogen
en/of
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- die [slachtoffer] op/in haar nek en/of borst(en) en/of mond en/of gezicht gezoend en/of gelikt,
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld
en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij nog een kusje van haar wilde en/of haar wilde aanraken en/of
- die [slachtoffer] tegen een deur heeft geduwd (waardoor die [slachtoffer] niet weg kon gaan) en/of
- die [slachtoffer] (stevig en/of met kracht) heeft vastgepakt/vastgehouden en/of
- dicht op die [slachtoffer] is gaan staan en/of
- het t-shirt van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en/of aan de BH van die [slachtoffer] heeft
getrokken en/of
- de broek van die [slachtoffer] heeft opengemaakt en/of
- zijn hand in de broek (voorzijde) en/of onderbroek/string van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of
- zijn vinger(s) ruw en/of hard in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of heen
en weer bewogen en/of
- een fysiek overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad en/of
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand
van die [slachtoffer] ;
(Artikel art 242 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2018 te Soest
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
immers heeft verdachte
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- die [slachtoffer] op/in haar nek en/of borst(en) en/of mond en/of gezicht gezoend en/of gelikt
en/of
- de (onder)buik van die [slachtoffer] betast en/of aangeraakt,
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld
en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij nog een kusje van haar wilde en/of haar wilde aanraken en/of
- die [slachtoffer] tegen een deur heeft geduwd (waardoor die [slachtoffer] niet weg kon gaan) en/of
- die [slachtoffer] stevig heeft vastgepakt/vastgehouden en/of
- dicht op die [slachtoffer] is gaan staan en/of
- het t-shirt van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en/of aan de BH van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of
- een fysiek overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad en/of
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] ;
(Artikel art 246 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2018077038, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 51. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van 17 december 2018, pagina 28.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 17 december 2018, pagina 41.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 17 december 2018, pagina 38.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 februari 2021.
6.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 17 december 2018, pagina 13.
7.HR 22-04-2014 ECLI:NL:HR:2014:957
8.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 17 december 2018, pagina 13.