Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/503809 / HA ZA 20-359
Vonnis van 17 maart 2021
in de zaak van
1.[eiser sub 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
[eiseres sub 2],
beiden wonende in [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. R. Bagasrawalla,
tegen
1.[gedaagde sub 1] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 2],
wonende in [woonplaats 1] ,
gedaagden,
advocaat mr. X.H.C. Woodhouse.
De partijen worden hierna en in mannelijk enkelvoud [eiser sub 1] c.s. respectievelijk
[gedaagde sub 1] c.s. genoemd.
[gedaagde sub 1] c.s. genoemd.
1.De procedure
1.1.
[eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] c.s. gedagvaard. [gedaagde sub 1] c.s. heeft daarop schriftelijk gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft een mondelinge behandeling bepaald. Die vond plaats op 26 januari 2021 via Skype. Partijen en hun gemachtigden zijn verschenen.
1.3.
De rechtbank heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.
2.Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[gedaagde sub 1] c.s. is sinds 2017 eigenaar van de woning aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 1/letteraanduiding] in [woonplaats 1] . [eiser sub 1] c.s. is sinds 2018 eigenaar van de woning aan het [straatnaam 2] [nummeraanduiding 2] in [woonplaats 1] . De achtertuinen van [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. grenzen aan elkaar. [gedaagde sub 1] c.s. heeft een aantal bomen, planten en struiken in zijn tuin staan, waaronder een Prunus Nigra, een Prunus Serontina en laurierstruiken.
2.2.
Volgens [eiser sub 1] c.s. is er sprake van een onrechtmatige situatie, omdat de Prunus Nigra, Prunus Serontina en de laurierstruik te dicht op de erfgrens staan. Ook ondervindt [eiser sub 1] c.s. hinder van de twee bomen en de laurierstruiken.
c.s. vordert daarom in deze procedure, kort gezegd, uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
c.s. vordert daarom in deze procedure, kort gezegd, uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
- [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen om zorg te dragen voor verwijdering van de Prunus Nigra, Prunus Serontina en de laurierstruiken dan wel een deel daarvan op grond van artikel 5:42, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) althans artikel 5:37 van het BW onder verbeurte van een dwangsom,
subsidiair:
- [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen zorg te dragen voor verwijdering en het verwijderd houden van de overhangende beplantingen over het erf van [eiser sub 1] c.s., daaronder ook te verstaan de takken die het rasterhekwerk althans de erfafscheiding binnendringen, onder verbeurte van een dwangsom,
- [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen om de laurierstruiken viermaal per jaar uiterlijk op 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december, zodanig te snoeien dat die niet boven de erfafscheiding uitkomen althans boven de erfafscheiding van maximaal twee meter, onder verbeurte van een dwangsom.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat de Prunus Nigra inmiddels is verplaatst. [eiser sub 1] c.s. heeft ter zitting verklaard dat de Prunus Nigra geen punt van geschil meer is. De rechtbank stelt, gezien het verhandelde ter zitting, verder vast dat hoewel [eiser sub 1] c.s. in de dagvaarding spreekt over laurierstruiken hij in deze procedure opkomt tegen één laurierstruik, namelijk de laurierstruik die te zien is op de eerste foto van productie 2 van [eiser sub 1] c.s. (hierna: de laurierstruik).
Het geschil ziet dus alleen nog op de Prunus Serontina (hierna: de Prunus) en de laurierstruik.
2.4.
[gedaagde sub 1] c.s. is het niet eens met de vorderingen van [eiser sub 1] c.s.
2.5.
De rechtbank gaat hierna, voor zover van belang, in op de stellingen van partijen.
3.De beoordeling
Ten aanzien van de Prunus
Verwijdering op grond van artikel 5:42 van het BW (‘verboden zone’)? Nee.
3.1.
Op grond van artikel 5:42, eerste en tweede lid, van het BW is het niet geoorloofd om binnen twee meter van de erfgrens bomen te hebben. Uit het derde lid van dat artikel volgt dat een nabuur zich alleen kan verzetten tegen bomen die hoger zijn dan de scheidsmuur tussen de twee erven. De Prunus is een boom en tussen partijen staat niet ter discussie dat die binnen twee meter van de erfgrens staat. De Prunus is ook hoger dan de scheidsmuur tussen de erven van [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. De rechtbank stelt daarom vast dat de Prunus in de zogenaamde ‘verboden zone’ staat en dat er sprake is van een onrechtmatige situatie.
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft echter aangevoerd dat de Prunus al langer dan twintig jaar op dezelfde plek staat. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. kan onder meer uit de door hem overgelegde luchtfoto’s uit 1995 en 1998 van het Kadaster worden afgeleid dat de Prunus er in die jaren al stond. [gedaagde sub 1] c.s. heeft ook een verklaring van de voormalige bewoonster van zijn woning, mevrouw [A] (hierna te noemen: [A] ), overgelegd en een rapport van boomdeskundige [D] uit juni 2020 ter onderbouwing van zijn stelling dat de Prunus al langer dan twintig jaar op dezelfde plek staat.
3.3.
Volgens [eiser sub 1] c.s. kan van de luchtfoto’s niets worden afgeleid, is de verklaring van [A] ongeloofwaardig en tot stand gekomen na suggestieve vragen van [gedaagde sub 1] c.s. [eiser sub 1] c.s. heeft daarnaast zelf hovenier [B] (hierna te noemen: hovenier) benaderd en deze hovenier heeft verklaard dat de Prunus niet twintig jaar oud kan zijn. In het licht van die verklaring kan [eiser sub 1] c.s. het rapport van de door [gedaagde sub 1] c.s. ingeschakelde boomdeskundige niet volgen. De boomdeskundige hanteert een onjuiste benadering waardoor zijn conclusie niet klopt, aldus [eiser sub 1] c.s. Ook heeft [eiser sub 1] c.s. met verwijzing naar een door hem overgelegde verklaring van [C] , zijnde een van de bij de bouw van de woning van [eiser sub 1] c.s. betrokken aannemers (hierna: de aannemer), aangevoerd dat een aantal bomen bij de bouw van het nieuwbouwproject zijn verwijderd. De rechtbank begrijpt [eiser sub 1] c.s. zo, dat hij daarmee bedoelt dat de Prunus pas na 2017 zou zijn geplant.
3.4.
De rechtbank is van oordeel i) dat [gedaagde sub 1] c.s. voldoende heeft onderbouwd dat de Prunus langer dan twintig jaar op dezelfde plek staat en ii) dat wat [eiser sub 1] c.s. heeft gesteld en overgelegd daaraan niet afdoet. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
3.5.
[gedaagde sub 1] c.s. woonde al aan de [straatnaam 1] voordat de woning van [eiser sub 1] c.s. werd gebouwd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft ter zitting uitgebreid toegelicht hoe de beplanting op het terrein van het nieuwbouwproject was voordat de woningen (van onder anderen [eiser sub 1] c.s.) werden gebouwd. Het was een volgroen en beplant stuk grond. Er zijn inderdaad planten en bomen verwijderd voor de bouw, maar de Prunus is volgens [gedaagde sub 1] c.s. altijd in hun tuin blijven staan. [eiser sub 1] c.s. heeft dat slechts in algemene bewoordingen betwist. De verwijzing naar de verklaring van de aannemer, kan [eiser sub 1] c.s. niet baten reeds omdat uit die verklaring niet blijkt waar de door de aannemer verwijderde bomen stonden. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de Prunus in ieder geval niet omstreeks 2017 is verwijderd of verplaatst vanwege het in het kader van het nieuwbouwproject geplaatste rasterhekwerk op de erfgrens van partijen.
3.6.
[A] heeft vanaf 1990 op de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1] en vanaf september 1999 tot maart 2015 op de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 1/letteraanduiding] gewoond. Zij heeft op grond van haar eigen waarneming van de Prunus op 23 juni 2020 verklaard dat de Prunus al tenminste 21 jaar op dezelfde plek staat. De rechtbank ziet niet in waarom deze verklaring ongeloofwaardig is. Het is een korte en feitelijke verklaring over de plaats van de Prunus gedurende een bepaalde periode. Dat de wijze van vraagstelling deze feitelijke verklaring heeft beïnvloed, is niet aannemelijk geworden.
3.7.
De conclusie van de boomdeskundige [D] , als neergelegd in zijn rapport van juni 2020, onderschrijft bovendien vorenbedoelde verklaring van [A] . De boomdeskundige heeft een leeftijdsbepaling opgesteld en geconcludeerd dat het stichtingsjaar van de Prunus tussen 1998 en 2000 moet liggen. De rechtbank is van oordeel dat [eiser sub 1] c.s. zijn bezwaren tegen het rapport van de boomdeskundige onvoldoende heeft onderbouwd. Aan de rapportage van de boomdeskundige, die specifiek ziet op de leeftijdsbepaling, wordt in dit geval meer waarde toegekend dan aan de verklaring van de hovenier van [eiser sub 1] c.s. De hovenier heeft namelijk slechts verklaard dat de Prunus vanwege zijn omvang in hoogte en qua doorsnede nooit twintig jaar of ouder kan zijn. De boomdeskundige heeft daarentegen in zijn rapport een analyse gemaakt op basis van groeiringen, kwaliteit van de groei, invloed van het soort grond op de groei en het aantal groeijaren. Deze specifieke omstandigheden zijn in de verklaring van de hovenier niet betrokken.
3.8.
Met inachtneming van het voorgaande gaat de rechtbank er daarom van uit dat de Prunus in ieder geval sinds september 1999 op dezelfde plek (ook ten opzichte van de erfgrens) staat. Op dat moment is volgens 3:314 van het BW de verjaringstermijn van de vordering tot opheffing van de onrechtmatige situatie gaan lopen. De verjaringstermijn is volgens artikel 3:306 van het BW twintig jaar en is daarom verstreken in september 2019. Niet is gesteld dat [eiser sub 1] c.s. de verjaringstermijn vóór september 2019 heeft gestuit. Het vorderingsrecht van [eiser sub 1] c.s. tot opheffing van de onrechtmatige situatie is daarom door verjaring tenietgegaan. De rechtbank wijst dit deel van de primaire vordering van [eiser sub 1] c.s. om die reden af.
Verwijdering op grond van artikel 5:37 van het BW (hinder)? Nee.
3.9.
Op grond van artikel 5:37 van het BW is het de eigenaar van een erf niet toegestaan om onrechtmatige hinder toe te brengen aan eigenaren van andere erven. Of hinder onrechtmatig is, is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. [1] Daarbij is ook van belang of degene die klaagt over de hinder, zich heeft gevestigd voor of na het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een zijn begonnen. In dat laatste geval zal diegene een zekere mate van hinder eerder hebben te dulden. [2]
3.10.
[eiser sub 1] c.s. stelt dat hij onrechtmatige hinder ondervindt van de Prunus en dat de Prunus om die reden moet worden verwijderd. De hinder bestaat volgens [eiser sub 1] c.s. uit beschadiging van het rasterhekwerk door afgezaagde, overhangende en indringende takken en de grote bladeren, opkomende zaailingen en bessen aan de overhangende takken. Die aanhangselen vallen volgens [eiser sub 1] c.s. regelmatig in zijn tuin. [gedaagde sub 1] c.s. betwisten dat de Prunus schade aan het rasterhekwerk (heeft) veroorzaakt. Het rasterhekwerk is volgens [gedaagde sub 1] c.s. geplaatst in 2017/2018 en de Prunus vormde daarbij geen probleem. De takken zijn nooit tegen het rasterhekwerk aan gekomen. [gedaagde sub 1] c.s. stellen dat zij de overhangende takken consequent snoeien.
3.11.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser sub 1] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van onrechtmatige hinder. [eiser sub 1] c.s. heeft foto’s overgelegd waarop te zien is dat vanuit zijn tuin de Prunus zichtbaar is. Ook is er een foto [3] waarop te zien is dat er twee of drie takken over de schutting van [gedaagde sub 1] c.s. hangen, maar kennelijk vóór het rasterhekwerk van [eiser sub 1] c.s. Van beschadiging van het rasterhekwerk door takken van de Prunus blijkt niet op de door [eiser sub 1] overgelegde foto’s. [eiser sub 1] c.s. heeft daarnaast slechts in algemene bewoordingen geklaagd over de zaailingen en met name zijn vrees voor de toekomstige groei en mogelijke omvang van de Prunus geuit en de gevolgen daarvan. Dat is onvoldoende om vast te stellen dat er thans sprake is van onrechtmatige hinder.
3.12.
De rechtbank vindt het daarbij ook van belang dat de Prunus er al stond, voordat [eiser sub 1] c.s. zijn woning betrok. Bovendien bevinden de woningen van [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. zich in een relatief bosrijke omgeving. Er mag om die redenen van [eiser sub 1] c.s. verwacht worden dat hij de plaatselijke situatie en daarbij horende naar algemene maatstaven toelaatbare hinder duldt.
3.13.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank dit deel van de primaire vordering van [eiser sub 1] c.s. af.
Veroordeling tot verwijderen overhangende takken? Nee.
3.14.
[eiser sub 1] c.s. heeft subsidiair gevorderd dat [gedaagde sub 1] c.s. wordt veroordeeld tot verwijdering van overhangende beplantingen en takken, waaronder tevens te verstaan de takken die het rasterhekwerk binnendringen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft daarentegen gesteld dat hij consequent overhangende takken snoeit.
3.15.
De rechtbank wijst ook deze vordering van [eiser sub 1] c.s. af. [eiser sub 1] c.s. heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat er takken over zijn rasterhekwerk hangen dan wel dat er takken zijn die het rasterhekwerk binnendringen en/of beschadigd hebben. Uit de foto van de Prunus, die [eiser sub 1] c.s. ter zitting heeft getoond van de meest recente status van de Prunus, blijkt niet van overhangende dan wel het rasterhekwerk binnendringende takken. [eiser sub 1] c.s. heeft evenmin voldoende aannemelijk gemaakt dat hij belang heeft bij dit deel van zijn vordering. Artikel 5:44 van het BW voorziet immers in de wettelijke bevoegdheid voor [eiser sub 1] c.s. om overhangende takken te verwijderen, nadat hij [gedaagde sub 1] c.s. daartoe tevergeefs heeft aangemaand.
Ten aanzien van de laurierstruik
Verwijdering op grond van artikel 5:42 van het BW (‘verboden zone’)? Nee.
3.16.
Op grond van artikel 5:42, eerste en tweede lid, van het BW is het niet geoorloofd om binnen een halve meter van de erfgrens heesters of heggen te hebben. Uit het derde lid van dat artikel volgt dat een nabuur zich alleen kan verzetten tegen heesters of heggen die hoger zijn dan de scheidsmuur tussen de twee erven. De laurierstruik valt onder de categorie heesters en heggen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de laurierstruik hoger is dan de scheidsmuur. [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. zijn het er echter niet over eens of de laurierstruik ook in de ‘verboden zone’ staat. Dat punt van discussie is echter wel doorslaggevend voor de beoordeling van de vordering van [eiser sub 1] c.s. Als de laurierstruik binnen de ‘verboden zone’ staat, is er in beginsel sprake van een onrechtmatige situatie en die kan aanleiding zijn voor verwijdering of verkorting van de laurierstruik.
3.17.
[eiser sub 1] c.s. heeft gesteld dat de laurierstruik op vijf centimeter van de erfgrens staat. [gedaagde sub 1] c.s. heeft dat betwist. Volgens hem staat de laurierstruik op minimaal vijftig centimeter van de erfgrens. [eiser sub 1] c.s. heeft in reactie op het standpunt van [gedaagde sub 1] c.s. geen onderbouwing gegeven waaruit het tegendeel blijkt. Evenmin heeft hij de ter zitting ingenomen stelling van [gedaagde sub 1] , dat de laurierstruik dieper in zijn tuin op een heuveltje staat en dat de eerste foto van productie 2 van [eiser sub 1] een vertekend beeld geeft van de plaats waar de laurierstruik staat, niet (gemotiveerd) weersproken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de laurierstruik op minimaal vijftig centimeter van de erfgrens staat. Dat leidt tot de conclusie dat de laurierstruik niet in de ‘verboden zone’ staat. In dat geval is artikel 5:43, derde lid, van het BW niet van toepassing en geldt er in beginsel geen maximale hoogte voor de laurierstruik.
De rechtbank wijst dit deel van de primaire vordering van [eiser sub 1] c.s. vanwege het voorgaande af.
De rechtbank wijst dit deel van de primaire vordering van [eiser sub 1] c.s. vanwege het voorgaande af.
Verwijdering op grond van artikel 5:37 van het BW (hinder)? Nee.
3.18.
De rechtbank verwijst naar 3.9. voor het beoordelingskader over onrechtmatige hinder. [eiser sub 1] c.s. heeft over de hinder van de laurierstruik aangevoerd dat de laurierstruik tot zijn grote ergernis boven het rasterhekwerk uitkomt. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de laurierstruik zichtbaar boven het rasterhekwerk uitkomt, niet kan worden aangemerkt als onrechtmatige hinder. Daarbij is ook van belang dat onder 3.17. is vastgesteld dat de laurierstruik niet in de ‘verboden zone’ staat.
De rechtbank wijst dit deel van de primaire vordering van [eiser sub 1] c.s. vanwege het voorgaande af.
De rechtbank wijst dit deel van de primaire vordering van [eiser sub 1] c.s. vanwege het voorgaande af.
Veroordeling tot viermaal per jaar snoeien? Nee.
3.19.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de laurierstruik niet in de ‘verboden zone’ staat, zodat in dat kader in beginsel niet op [gedaagde sub 1] c.s. de verplichting rust om de hoogte van de laurierstruik te beperken tot de hoogte van scheidsmuur. De grondslag voor deze subsidiaire vordering van [eiser sub 1] c.s. ontbreekt daardoor. De rechtbank wijst dit deel van de subsidiaire vordering van [eiser sub 1] c.s. daarom af.
Conclusie
3.20.
De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. worden afgewezen. [eiser sub 1] c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op € 1.430,-- en bestaan uit € 304,-- griffierecht en € 1.126,-- (2 punten x € 563,--) aan salaris gemachtigde
4.De beslissing
De rechtbank:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af;
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.430,--, waarin begrepen € 1.126,-- aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2021.