ECLI:NL:RBMNE:2021:927

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 398
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als elektromonteur, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had zich op 23 april 2018 ziekgemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het UWV heeft op 5 juni 2019 besloten dat eiser met ingang van 6 juli 2019 geen recht meer had op deze uitkering, omdat hij in staat zou zijn om meer dan 65% van zijn loon te verdienen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft dit bezwaar op 12 december 2019 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de besluiten heeft gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages. Eiser heeft aangevoerd dat de medische beoordeling onjuist is, omdat er te weinig beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende inzichtelijk en consistent zijn. Eiser heeft geen objectieve medische informatie overgelegd die de beoordeling van het UWV zou kunnen ondermijnen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV terecht heeft bepaald dat eiser met ingang van 6 juli 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/398

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Koppert),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 6 juli 2019 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 januari 2021 heeft eiser de rechtbank verzocht de zaak schriftelijk buiten zitting af te doen. Nadat verweerder heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een zitting achterwege blijft en met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb het onderzoek op 25 januari 2021 gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als elektromonteur gedurende gemiddeld 36,44 uur per week. Op 23 april 2018 heeft hij zich ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. Op 16 mei 2019 heeft er een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser met ingang van 6 juli 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De door een uitkeringsgerechtigde ervaren klachten zijn in beginsel geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is.
Het oordeel van de rechtbank
Zorgvuldigheid
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek voldoende zorgvuldig uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts heeft eiser lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en was aanwezig bij de hoorzitting. Hij heeft alle beschikbare medische informatie meegewogen bij zijn oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 november 2019 eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hij tot zijn oordeel is gekomen.
Medische beoordeling
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat er te weinig beperkingen zijn aangenomen. Sinds hij 15 jaar geleden van 10 meter hoogte is gevallen gaat het slechter met hem. Hij is sterk geïnvalideerd, met name door zijn rugklachten die doortrekken naar zijn benen. Eiser heeft een korset nodig. Hij kan niet tillen. Fietsen kan hij wel. Verder ligt hij het grootste deel van de dag op bed of hangt in een stoel. Volgens eiser verergert werken de klachten. Eiser heeft met name beperkingen bij het tillen, trekken en frequent buigen.
6. In het rapport van 16 mei 2019 concludeert de primaire verzekeringsarts dat eiser arbeidsongeschikt is voor de maatgevende arbeid vanwege beperkingen in zwaar tillen, trekken en frequent buigen. Eiser is wel geschikt voor fysiek licht werk. De primaire verzekeringsarts concludeert verder dat het juist aangeraden is om eiser meer te laten bewegen. Werken kan hieraan bijdragen.
7. In het rapport van 21 november 2019 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen sprake is van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ (GBM). Er zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zeer forse en ook passende beperkingen aangenomen. Hij ziet geen aanleiding om verdergaande beperkingen aan te nemen.
8. De rechtbank stelt vast dat er in de Functionelemogelijkhedenlijst (FML) van 16 mei 2019 beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Anders dan eiser stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser. Daarnaast kan de rechtbank de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen en neemt daarbij in overweging dat eiser in beroep geen objectiveerbare medische informatie heeft overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Aan de manier waarop eiser zelf zijn klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
9. Eiser voert aan dat hij de functies van productiemedewerker, wikkelaar en medewerker intern transport niet kan verrichten, omdat er bij deze functies een sterk beroep wordt gedaan op zijn bewegingsapparaat en dat is juist zijn zwakke punt. Eiser kan deze functies niet uitoefenen omdat hij met name beperkingen heeft bij het tillen, trekken en frequent buigen.
10. In het rapport van 28 november 2019 concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de geduide functies geen sterk beroep doen op het bewegingsapparaat. De functies zijn fysiek en psychisch licht belastend, rug besparend en routinematig. Er is daarbij geen sprake van een bezwaarlijk verhoogd persoonlijk risico. Er vindt dus geen overschrijding plaats van de belastbaarheid.
11. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep goed volgen. Nu de medische gronden niet slagen en de rechtbank de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 28 november 2019 heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat eiser met ingang van 6 juli 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.