ECLI:NL:RBMNE:2021:920

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
UTR 21/221
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang en evident onrechtmatig besluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C. Moustaïne, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin een bedrag van € 3.354,24 werd teruggevorderd. Dit bedrag was eerder als voorschot verstrekt in het kader van een WIA-aanvraag. Verzoekster stelde dat zij in een financiële noodsituatie verkeerde en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster haar spoedeisend belang niet voldoende had onderbouwd. Er was geen sprake van een acute financiële noodsituatie die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De voorzieningenrechter merkte op dat bij financiële geschillen niet snel sprake is van spoedeisend belang, tenzij er onomkeerbare gevolgen dreigen. Verzoekster had geen recente financiële gegevens overgelegd die haar stelling onderbouwden.

Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit van het Uwv niet evident onrechtmatig was. Er was geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv. Gezien deze overwegingen werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. K. de Meulder, in aanwezigheid van griffier mr. N.K. de Bruin, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/221

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster (gemachtigde: mr. C. Moustaïne),

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 november 2020 (primaire besluit) heeft het Uwv een bedrag van bruto € 3.354,24 teruggevorderd van eiseres. Dit bedrag had eiseres als voorschot op haar WIA-aanvraag gekregen over de periode van 28 juni 2020 tot en met 31 oktober 2020.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. De voorzieningenrechter beschikt over voldoende informatie om uitspraak te doen. Hieronder legt de voorzieningenrechter dat verder uit.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Het kan namelijk zijn dat - na afloop van de bodemzaak - het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog niet terugbetaald hoeft te worden. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aan.
3. Verzoekster voert aan dat zij de afgelopen jaren geen financiële buffer heeft kunnen opbouwen. Haar huidige inkomsten zijn niet toereikend om de vaste lasten de dekken en de gaten te dichten. Zij is dan ook niet in staat om het teruggevorderde bedrag te betalen.
4. De griffier van deze rechtbank heeft verzoekster bij brief van 1 februari 2021 in de gelegenheid gesteld om binnen één week na dagtekening van de brief haar stelling dat sprake is van spoedeisend belang nader te onderbouwen met stukken waaruit blijkt dat er sprake is van een financiële noodsituatie, zoals bijvoorbeeld met recente bankafschriften, aanmaningen van betalingsachterstanden. De griffier heeft verzoekster op
11 februari 2021 telefonisch een week uitstel gegeven om het spoedeisend belang nader te onderbouwen.
5. Verzoekster heeft het spoedeisend belang niet nader onderbouwd.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij in een zodanige financiële noodsituatie verkeert dat zij niet (meer) in haar primaire levensbehoeften kan voorzien. Van een acute financiële noodsituatie, die nu tijdens de bezwaarprocedure aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening, is dan ook geen sprake. De voorzieningenrechter neemt in dit geval geen spoedeisend belang aan.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan een voorlopige voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door Uwv ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken dat zeer ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van het door Uwv ingenomen standpunt. Van een evident onrechtmatig besluit is geen sprake.
Belangenafweging
8. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekster en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.
Conclusie
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.