8.2De rechtbank overweegt dat de wettekst leidend is. De wetgever heeft in artikel 17, vijfde lid, van de wet Woz de verlaging van de WOZ-waarde ten gevolge van de instandhoudingsverplichting nadrukkelijk beperkt tot woningen en objecten die dienstbaar zijn aan de woning. Partijen zijn het erover eens dat object 1 niet tot woning dient. Geen van beide partijen heeft verder feiten aangevoerd waaruit blijkt dat object 1 dienstbaar is aan een woning. De door eiser genoemde correcties zijn dan ook niet aan de orde. Met de ligging op het landgoed wordt rekening gehouden door de vrijstelling van de omliggende grond. Eiser onderbouwt niet dat de zakelijke exploitatie van object 1, die bepalend is voor de waarde in het economisch verkeer, door de ligging op het landgoed een verdere waardedruk ondervindt. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert ook aan dat de huurwaarde te hoog is. Hij wijst erop dat de werkelijke huur van object 1 € 51.084,- bedraagt, waarbij hij uitsluitend uitgaat van de aan de opstal toe te rekenen huur. De rechtbank overweegt dat voor het bepalen van de waarde van een object met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode bepalend is de huurwaarde van het object op de waardepeildatum. De betaalde huur voor object 1 is gebaseerd op een op 1 april 1996 gesloten huurovereenkomst. Die huur, ook indien hij jaarlijks is geïndexeerd, geeft geen goed beeld van de op de markt geldende huurwaarde op de waardepeildatum. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat in de waardebepaling van verweerder, waarbij de vrijstelling van de grond is verwerkt in de kapitalisatiefactor, uitgegaan moet worden van de huurwaarde inclusief de omliggende grond. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Daarnaast voert eiser aan dat de huurwaarde van object 1 moet worden afgeleid uit de huurwaarde van de referentieobjecten door daaruit de huurwaarde van parkeerplaats en terras te elimineren. Die eliminatie realiseert hij door uit te gaan van de verder niet onderbouwde aanname dat een terras over het algemeen 15% - 20% vertegenwoordigt van de omzet van een horecaondernemer. Eiser maakt daarmee niet aannemelijk dat de door hem bepleite methode om in de vergelijking met de referentieobjecten rekening te houden met de vrijstelling van parkeerplaats en terras van object 1, een beter beeld geeft van de waarde, dan de hierboven onder rechtsoverweging 5 beschreven methode die verweerder heeft toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Verder voert eiser aan dat de kapitalisatiefactor op 8,5 moet worden gesteld. Daartoe voert hij aan dat object 1 een rieten kap heeft en tevens een gemeentemonument is. Bovendien heeft object 1 een aantal kleine, lastiger te bedienen ruimtes. Hij heeft dit niet onderbouwd met objectieve en controleerbare gegevens. Met deze algemene overwegingen maakt eiser niet aannemelijk dat verweerder een te hoge kapitalisatiefactor heeft gehanteerd. Die is immers uitgegaan van een kapitalisatiefactor die duidelijk onder het gemiddelde van die van de referentieobjecten ligt. De beroepsgrond slaagt niet.
Object 2 - [adres 2] te [woonplaats 1] : UTR 20/2213
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het taxatierapport aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van object 2 niet te hoog is vastgesteld. De gebruikte referentieobjecten komen voldoende met object 2 overeen om uit de huurtransacties en verkopen van deze referentieobjecten de huurwaarde en de kapitalisatiefactor voor het object af te leiden. Voor object 2 heeft verweerder een huurwaarde gebruikt van € 40.100,-. Dat is gebaseerd op een huurwaarde van € 91,- per m2. Van de door verweerder overgelegde huurtransacties laat de rechtbank, gelet op rechtsoverweging 6., die van referentieobject 3, [adres 3] te [woonplaats 3] , buiten beschouwing. Uit de huurtransacties van de resterende referentieobjecten volgt een huurprijs van respectievelijk € 145,- en € 150,-. De voor object 2 gebruikte kapitalisatiefactor is 9. De gemiddelde kapitalisatiefactor van de acht referentieobjecten bedraagt 12,15. Verweerder komt in het taxatierapport tot een aanzienlijk hogere WOZ-waarde van object 2 dan de door hem vastgestelde WOZ-waarde, namelijk
€ 360.000,-. Met het overgelegde taxatierapport heeft verweerder de waardebepaling inzichtelijk gemaakt.
13. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
14. Eiser voert aan dat de waarde van object 2 negatief wordt beïnvloed door de ligging op een perceel dat onder de NSW is gerangschikt en de daarmee gepaard gaande instandhoudingsverplichting voor het landgoed en dat hiervoor op grond van de Taxatiewijzer correcties moeten worden toegepast. Zoals hiervoor overwogen, heeft de wetgever de verlaging van de WOZ-waarde ten gevolge van de instandhoudingsverplichting nadrukkelijk beperkt tot woningen en objecten die dienstbaar zijn aan de woning. Partijen zijn het erover eens dat object 2 niet tot woning dient. Geen van beide partijen heeft verder feiten aangevoerd waaruit blijkt dat object 2 dienstbaar is aan een woning. De door eiser genoemde correcties zijn dan ook niet aan de orde. Met de ligging op het landgoed wordt rekening gehouden door de vrijstelling van de omliggende grond. Eiser onderbouwt niet dat de zakelijke exploitatie van object 2, die bepalend is voor de waarde in het economisch verkeer, door de ligging op het landgoed een verdere waardedruk ondervindt. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiser voert verder aan dat de werkelijke huur van het object € 32.772,- bedraagt, waarbij hij uitsluitend uitgaat van de aan de opstal toe te rekenen huur. De rechtbank overweegt dat voor het bepalen van de waarde van een object met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode bepalend is de huurwaarde van het object op de waardepeildatum. De betaalde huur voor object 2 is gebaseerd op een op 1 oktober 2012 gesloten huurovereenkomst. Die huur, ook indien hij jaarlijks is geïndexeerd, geeft geen goed beeld van de op de markt geldende huurwaarde op de waardepeildatum. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat in de waardebepaling van verweerder, waarbij de vrijstelling van de grond is verwerkt in de kapitalisatiefactor, uitgegaan moet worden van de huurwaarde inclusief de omliggende grond. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Eiser voert daarnaast aan dat de referentieobjecten niet bruikbaar zijn, omdat er sprake is van geheel ander gebruik. Er is voor object 2 uitsluitend sprake van gebruik voor besloten bijeenkomsten. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor object 2 een veel lagere huurwaarde per m2 heeft gehanteerd dan blijkt uit de huurtransacties van de referentieobjecten. Eiser heeft geen onderbouwing aangevoerd, anders dan de hiervoor besproken betaalde huur, waaruit moet blijken dat de huurwaarde lager moet worden gesteld dan de door verweerder gehanteerde huurwaarde. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Verder voert eiser aan dat de kapitalisatiefactor op 8.5 moet worden gesteld. Daartoe voert hij aan dat object 2 rijksmonument is. De rechtbank overweegt dat eiser deze kapitalisatiefactor niet heeft onderbouwd met objectieve en controleerbare gegevens. Door uitsluitend te wijzen op de status van rijksmonument maakt eiser niet aannemelijk dat verweerder een te hoge kapitalisatiefactor heeft gehanteerd. Die is immers uitgegaan van een kapitalisatiefactor die onder het gemiddelde van die van de referentieobjecten ligt. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarden voor objecten 1 en 2 niet te hoog zijn vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.