ECLI:NL:RBMNE:2021:851

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/994
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift door heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, vertegenwoordigd door Previcus Vastgoed B.V., tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een beschikking van 31 januari 2019, maar dit bezwaar werd door de verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiseres stelde echter dat de begeleidende brief met een overzichtslijst van bezwaarschriften, die op 13 maart 2019 was verzonden, als tijdig bezwaarschrift moest worden aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beschikking op de juiste wijze aan eiseres was bekendgemaakt, waardoor de bezwaartermijn op 1 februari 2019 begon. Eiseres had tot 14 maart 2019 de tijd om bezwaar te maken. De rechtbank oordeelde dat de begeleidende brief en de overzichtslijst duidelijk de intentie van Previcus toonden om namens eiseres bezwaar te maken. De rechtbank volgde de redenering van eiseres dat de begeleidende brief als bezwaarschrift moest worden aangemerkt, ondanks dat er ook andere bezwaarschriften in het pakket waren opgenomen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak op bezwaar en droeg de verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/994

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: D. Ruijten van Previcus Vastgoed B.V.)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder.
(gemachtigde: P.E. Boersma)

Inleiding

1. Het beroep van eiseres is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 24 januari 2020 (hierna: de bestreden uitspraak op bezwaar). Hierin heeft verweerder het bezwaarschrift dat Previcus Vastgoed B.V. (hierna: Previcus) op 23 oktober 2019 namens eiseres heeft ingediend tegen de beschikking van 31 januari 2019 nietontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. Verder heeft verweerder hierin beslist dat Previcus op 13 maart 2019 geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen deze beschikking namens eiseres.
2. Het beroep is bij de rechtbank behandeld op de zitting van 8 december 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [kantoorgenoot], een kantoorgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [taxateur], taxateur. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Overwegingen

3. De rechtbank stelt allereerst vast dat de beschikking op 31 januari 2019 op de wettelijk voorgeschreven wijze aan eiseres bekend is gemaakt. Dat betekent dat de bezwaartermijn van zes weken op 1 februari 2019 is aangevangen en dat eiseres laatstelijk op 14 maart 2019 bezwaar kon maken tegen de beschikking.
4. Binnen de bezwaartermijn, op 13 maart 2019, heeft Previcus per aangetekende post een pakket van 2453 gram naar verweerder toegestuurd. Het pakket bevatte een begeleidende brief, plusminus 50 losse bezwaarschriften en een overzichtslijst van nieuwe en reeds lopende bezwaren die door Previcus bij verweerder zijn ingediend. Verweerder heeft de losse bezwaarschriften ingeboekt en in behandeling genomen. Verweerder heeft geen los bezwaarschrift namens eiseres in het pakket aangetroffen. Met de overzichtslijst en begeleidende brief heeft verweerder niets gedaan. Volgens Previcus had verweerder de begeleidende brief met bijgevoegde overzichtslijst moeten aanmerken als (tijdig) bezwaarschrift namens eiseres tegen de beschikking van 31 januari 2019.
5. De rechtbank volgt Previcus hierin en overweegt daartoe als volgt. Voor de beantwoording van de vraag of een geschrift is aan te merken als een bezwaarschrift zijn niet de ontvankelijkheidsvereisten, maar de bewoordingen en strekking van het geschrift bepalend. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de vorm en inhoud van de begeleidende brief in combinatie met de bijgevoegde overzichtslijst onmiskenbaar dat Previcus daarmee beoogd heeft om namens eiseres bezwaar te maken tegen de beschikking van 31 januari 2019. In de begeleidende brief staat immers: “
Bijgaand treft u de bezwaarschriften aan die wij namens onze cliënten bij uw gemeente indienen. Het betreft bezwaarschriften met de kenmerken, zoals genoemd in bijgaande overzichtslijst.” Op de overzichtslijst staan vervolgens achtereen de naam en het adres van eiseres, het aanslagnummer van de beschikking van 31 januari 2019 ([aanslagnummer]) en het relevante belastingjaar 2019, vermeld.
6.1
Dat er op de overzichtslijst ook gegevens van andere bezwaarden en beschikkingen staan vermeld, kan daaraan niet afdoen. Verweerder heeft er op de zitting weliswaar terecht op gewezen dat artikel 24a, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet de mogelijkheid biedt om voor meerdere bezwaarmakers in één bezwaarschrift tegen meerdere beschikkingen bezwaar te maken. Hier is echter geen sprake van één bezwaarschrift tegen meerdere beschikkingen, maar van meerdere bezwaarschriften die zijn neergelegd in één geschrift.
6.2
Dat de overzichtslijst voor onduidelijkheid zorgt bij verweerder omdat daarin ook de reeds lopende bezwaarprocedures staan vermeld die Previcus bij verweerder aanhangig heeft gemaakt, vindt de rechtbank begrijpelijk. Dat betekent echter nog niet dat geen sprake meer zou zijn van een bezwaarschrift. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1638, volgt dat verweerder in dat geval vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid verplicht is om uitsluitsel te verkrijgen bij de indiener over de aard van het binnengekomen stuk. Verweerder heeft dat in dit geval ten onrechte niet gedaan.

Conclusie

7. Gelet op het voorgaande is het bezwaarschrift op 13 maart 2019 en dus tijdig ingediend. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen. Verweerder moet, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op het bezwaarschrift van eiseres beslissen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken die begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet zij aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in beroep heeft gemaakt. De kosten voor verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.086,-- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 534,-- en een wegingsfactor 1).
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, draagt zij verweerder op om het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,-- aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
 draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen, opnieuw op het bezwaarschrift van eiseres te beslissen met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.086,--;
 draagt verweerder op om het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,-- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.