In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend door de gemachtigde van verzoeker, mr. N. Köse-Albayrak, op 28 januari 2021, naar aanleiding van de behandeling ter zitting op dezelfde dag. Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was omdat zij meermalen het woord 'wij' had gebruikt, wat volgens verzoeker de schijn van vooringenomenheid wekte.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking tijdig was ingediend, maar dat de aanvullende gronden die op 10 februari 2021 door mevrouw [A] waren ingediend, niet in de beoordeling konden worden betrokken, omdat deze te laat waren aangevoerd. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat het gebruik van het woord 'wij' niet betekende dat zij zich achter het standpunt van de gemeente had geschaard.
De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar konden brengen. De kamer concludeerde dat het gebruik van het woord 'wij' in dit geval niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking daarom ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure van verzoeker met het kenmerk UTR 20/3686 voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.