ECLI:NL:RBMNE:2021:840

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
16-283146-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetwitwassen met aanzienlijke contante bedragen en ongeloofwaardige verklaring van verdachte

Op 3 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 november 2020 in Utrecht een plastic tas met daarin een geldbedrag van € 100.060,- voorhanden had. De verdachte, geboren in 1984 en gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad, verklaarde dat hij niet wist wat er in de tas zat. De rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig, gezien de financiële situatie van de verdachte en het feit dat hij een aanzienlijk bedrag aan contant geld had aangenomen van een onbekende persoon. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, en dat hij dit geld bewust voorhanden had. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis, maar legde een deels voorwaardelijke straf op van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden de in beslag genomen goederen, waaronder de Volkswagen Golf en het geldbedrag, verbeurd verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van het witwassen en de impact op de legale economie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-823146-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
gedetineerd te Justitieel Complex Zaanstad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T.M. van Wanrooij en van hetgeen verdachte en mr. E. Manders, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 9 november 2020 te Utrecht, samen met (een) ander(en) of alleen, meerdere bankbiljetten (ter waarde van ca. 100.000 euro), heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Wettig en overtuigend bewijs waaruit volgt dat verdachte wist dat hij bankbiljetten voorhanden had ontbreekt. Dit staat aan een bewezenverklaring van witwassen in de weg.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 9 november 2020 - onder meer - het volgende waargenomen:
Op 9 november 2020 in Utrecht zag ik dat een Volkswagen GTE voor ons reed. Het voertuig stopte. Ik zag dat de bestuurder een rijbewijs overhandigde. Het ging om [verdachte] , geboren op [1984] . Ik keek op de grond bij de bijrijdersstoel. Ik zag daar een oranje plastic tas liggen. Ik maakte de tas open en zag dat er nog een witte plastic tas in zat. Ik opende de witte plastic tas. Ik zag dat in de tas ongeveer acht pakketten geld lagen. [2]
Uit onderzoek naar het geld is verbalisant [verbalisant 2] op 12 januari 2021 - onder meer - het volgende gebleken:
In dit onderzoek is een contant geldbedrag aangetroffen en in beslag genomen. [3] Het totaalbedrag bedraagt 100.060,00 euro. [4]
Verdachte heeft op de terechtzitting van 17 februari 2021 verklaard:
Iemand heeft mij een pakketje gegeven. Ik heb dat toen in mijn auto op de grond bij de bijrijdersstoel gezet. Ik moest dit pakketje naar Den Haag brengen. Ik had wel het idee dat het zaakje stonk.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft aangevoerd dat hij niet wist wat er in de tas zat. Hij heeft verklaard dat hij op de pof merkkleding heeft gekocht ter waarde van € 3.000,00 en dat zijn schuldeisers op enig moment wilden dat hij dit geld terugbetaalde, maar dat hij hiertoe op dat moment niet in staat was. Omdat hij niet kon betalen, diende hij een andere prestatie te verrichten om op die manier zijn schuld te voldoen. Hij kreeg van de schuldeisers de opdracht om een pakketje met onbekende inhoud aan te nemen van een hem onbekende derde, dit te vervoeren en elders af te leveren. Hij moest hierbij van de schuldeisers zijn vriendin en kind meenemen en hij mocht niet in het pakketje kijken, aldus verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij hiertoe is overgegaan omdat de schuldeisers dreigden hem en zijn gezin iets aan te doen als hij zijn schuld niet in zou lossen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Uit het dossier volgt dat verdachte en zijn partner ten tijde van het feit een gezamenlijk inkomen hadden van € 4.114,00 netto per maand. Daarnaast was er op dat moment binnen het gezin een positief banksaldo van ruim € 21.000,00. Voorts heeft het onderzoek naar de financiële situatie van verdachte geen indicatie opgeleverd voor het bestaan van problematische schulden ten tijde van het ten laste gelegde. Uitgaande van de banksaldi was verdachte ruimschoots in staat om de gestelde schuld van € 3.000,00 te voldoen, zodat de verklaring van verdachte om die reden ongeloofwaardig is. Maar ook als ervan zou worden uitgegaan dat de banksaldi uitsluitend toebehoorden aan de partner van verdachte, hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte. De rechtbank neemt daartoe in aanmerking dat het bedrag van de gestelde schuld relatief laag is en de oorsprong onschuldig, te weten het kopen van kleding. Gelet daarop is volstrekt ongeloofwaardig dat verdachte de keuze zou hebben gemaakt om een schimmige koeriersdienst ter waarde van maar liefst € 3.000,00 te verrichten en daarbij bovendien zijn onwetende partner en kind te betrekken, terwijl hij het geld om zijn schuld te voldoen eenvoudig had kunnen lenen van zijn partner en haar dit – gezien zijn inkomen – op korte termijn ook weer had kunnen terugbetalen.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte wel degelijk wist dat de tas bankbiljetten bevatte en dat hij het geld dus bewust aanwezig en derhalve voorhanden heeft gehad.
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat wordt vastgesteld dat het geld van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit weet. Hiervoor is niet per se vereist dat er op grond van de beschikbare bewijsmiddelen een rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf. Is een concreet misdrijf niet vast te stellen, dan kan, volgens vaste rechtspraak, worden geconcludeerd dat het voorwerp uit “enig misdrijf” afkomstig is als de feiten en omstandigheden geen andere (legale) conclusie rechtvaardigen.
Verdachte heeft een aanzienlijke hoeveelheid contant geld (€ 100.060,00) voorhanden gehad. Dit geld was verpakt in een plastic zak, die verdachte op straat heeft aangenomen van een onbekende persoon en teneinde deze elders af te leveren. Er zijn geen gegevens bekend die een legale herkomst van het geld aannemelijk maken. Het geld is na inbeslagname bovendien nooit opgeëist. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Van verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor een legale herkomst van het geld. Verdachte heeft zo’n verklaring niet gegeven. Integendeel zelfs. Verdachte heeft aangegeven dat hij het idee had “dat het zaakje het stonk”.
Gelet op het hieroverwogene is geen andere conclusie mogelijk dan dat het geld van misdrijf afkomstig was en dat verdachte dit wist.
De rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van € 100.060,00 heeft witgewassen, en dat hij dat heeft gedaan samen met een of meer ander(en), namelijk zijn opdrachtgever(s).

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 9 november 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een voorwerp, te weten meerdere bankbiljetten (ter waarde van ca. 100.000 euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van witwassen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van het voorarrest. Hij neemt het verdachte kwalijk dat hij zijn vrouw en zoontje heeft betrokken bij zijn criminele handelen. Met zijn eis beoogt de officier van justitie niet alleen afstraffing van verdachte, maar ook preventieve werking voor anderen. Gelet op de berekenende werkwijze van verdachte ziet de officier van justitie geen ruimte voor een voorwaardelijk strafdeel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte onder bedreiging van zijn familie heeft ingestemd met het vervoeren van de tas waarin het geld bleek te zitten. Verdachte heeft zijn zoontje en zijn vrouw meegenomen in de auto omdat dit van zijn schuldeisers moest. De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Verdachte heeft zicht op een baan en daarom belang bij spoedige invrijheidsstelling.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 100.060,00 in contanten. Witwassen van geld vormt een ernstige bedreiging voor de legale economie vormt. De integriteit van het financiële en economische verkeer wordt hierdoor aangetast. Het geld dat uit witwassen afkomstig is, heeft bovendien een ontwrichtende werking op de samenleving, nu met dat geld doorgaans ander strafbaar handelen wordt gefaciliteerd. Het handelen van verdachte draagt bij aan de onttrekking aan het zicht van justitie van opbrengsten van misdrijven. Daders van strafbare feiten worden op deze wijze in staat worden gesteld om met hun oneerlijk verdiende geld een maatschappelijke en financiële status te verwerven die zij niet behoren te hebben.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 28 januari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat aansluiting gezocht bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) opgestelde richtlijnen voor fraude. Voor witwassen van een bedrag van € 100.060,00 geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de vijf en negen maanden. De door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden is gelet hierop in beginsel passend. De rechtbank houdt echter ook rekening met de bijkomende straf van verbeurdverklaring van de auto van verdachte, welke zij nader toelicht bij de bespreking van het beslag. Om verdachte er daarnaast van te weerhouden dat hij, na detentie, opnieuw de fout in gaat, zal de rechtbank hem een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen Volkswagen Golf en het in beslag genomen geld (€ 100.060,00) verbeurd te verklaren. De in beslag genomen cryptotelefoons dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht te gelasten dat de Volkswagen Golf wordt geretourneerd aan verdachte. Een wettelijke grondslag voor verbeurdverklaring ontbreekt en is daarnaast disproportioneel. Er is een lening voor de auto afgesloten en de vrouw van verdachte gebruikt de auto om het gezin te vervoeren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] (goednummer: 2729815) verbeurd verklaren. De rechtbank is van oordeel dat deze auto een essentiële rol heeft gespeeld bij het witwassen van het geldbedrag. Verdachte heeft het geld immers met deze auto vervoerd en deze auto stelde hem in staat dat snel en op onopvallende wijze te doen. Artikel 33a lid 1 en onder c Sr biedt een wettelijke grondslag voor de verbeurdverklaring. Anders dan de raadsman acht de rechtbank verbeurdverklaring van de auto proportioneel. Teruggave van de auto staat niet in redelijke verhouding met de ernst van het feit en de rol die de auto daarbij heeft gespeeld.
De rechtbank zal het in beslag genomen geld bedrag van € 100.060,00 (goednummer: MD4R020129_632178) eveneens verbeurd verklaren nu het feit met betrekking tot dit geldbedrag is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de onttrekking aan het verkeer gelasten van de twee cryptotelefoons (goednummers: 2729829 en 2729864), nu het feit met betrekking tot deze telefoons is begaan en het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang.
Teruggave
Voor zover de in beslag genomen toegangspas (goednummer: 2729867), iPhone 10 (goednummer: 2729821) en iPhone 11 Pro (goednummer: 2729861) nog niet aan verdachte zijn teruggegeven, gelast de rechtbank teruggave van deze goederen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen als hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
  • bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
  • stelt daarbij een proeftijd van
  • als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
o 1 STK personenauto 1ZFL95 (goednummer: 2729815);
o 1 STK 100060 EUR (goednummer: IBG 09-11-2020, _632178);
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
o 1 STK iPhone Crypto (goednummer: 2729829);
o 1 STK iPhone Crypto (goednummer: 2729864);
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen, voor zover die teruggave nog niet reeds is geschied:
o 1 STK toegangspas (goednummer: 2729867);
o 1 STK iPhone 10 (goednummer: 2729821);
o 1 STK iPhone 11 Pro (goednummer: 2729861).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter, mrs. C.A.M. van Straalen en mr. L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 maart 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 november 2020 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten meerdere bankbiljetten (ter waarde van ca. 100.000 euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten meerdere bankbiljetten (ter waarde van ca. 100.000 euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
(art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 14 januari 2021, genummerd PL0900-2020364767 en PL1500-2020338577, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 122. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 28.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 36.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 37.