4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 9 november 2020 - onder meer - het volgende waargenomen:
Op 9 november 2020 in Utrecht zag ik dat een Volkswagen GTE voor ons reed. Het voertuig stopte. Ik zag dat de bestuurder een rijbewijs overhandigde. Het ging om [verdachte] , geboren op [1984] . Ik keek op de grond bij de bijrijdersstoel. Ik zag daar een oranje plastic tas liggen. Ik maakte de tas open en zag dat er nog een witte plastic tas in zat. Ik opende de witte plastic tas. Ik zag dat in de tas ongeveer acht pakketten geld lagen.
Uit onderzoek naar het geld is verbalisant [verbalisant 2] op 12 januari 2021 - onder meer - het volgende gebleken:
In dit onderzoek is een contant geldbedrag aangetroffen en in beslag genomen.Het totaalbedrag bedraagt 100.060,00 euro.
Verdachte heeft op de terechtzitting van 17 februari 2021 verklaard:
Iemand heeft mij een pakketje gegeven. Ik heb dat toen in mijn auto op de grond bij de bijrijdersstoel gezet. Ik moest dit pakketje naar Den Haag brengen. Ik had wel het idee dat het zaakje stonk.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft aangevoerd dat hij niet wist wat er in de tas zat. Hij heeft verklaard dat hij op de pof merkkleding heeft gekocht ter waarde van € 3.000,00 en dat zijn schuldeisers op enig moment wilden dat hij dit geld terugbetaalde, maar dat hij hiertoe op dat moment niet in staat was. Omdat hij niet kon betalen, diende hij een andere prestatie te verrichten om op die manier zijn schuld te voldoen. Hij kreeg van de schuldeisers de opdracht om een pakketje met onbekende inhoud aan te nemen van een hem onbekende derde, dit te vervoeren en elders af te leveren. Hij moest hierbij van de schuldeisers zijn vriendin en kind meenemen en hij mocht niet in het pakketje kijken, aldus verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij hiertoe is overgegaan omdat de schuldeisers dreigden hem en zijn gezin iets aan te doen als hij zijn schuld niet in zou lossen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Uit het dossier volgt dat verdachte en zijn partner ten tijde van het feit een gezamenlijk inkomen hadden van € 4.114,00 netto per maand. Daarnaast was er op dat moment binnen het gezin een positief banksaldo van ruim € 21.000,00. Voorts heeft het onderzoek naar de financiële situatie van verdachte geen indicatie opgeleverd voor het bestaan van problematische schulden ten tijde van het ten laste gelegde. Uitgaande van de banksaldi was verdachte ruimschoots in staat om de gestelde schuld van € 3.000,00 te voldoen, zodat de verklaring van verdachte om die reden ongeloofwaardig is. Maar ook als ervan zou worden uitgegaan dat de banksaldi uitsluitend toebehoorden aan de partner van verdachte, hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte. De rechtbank neemt daartoe in aanmerking dat het bedrag van de gestelde schuld relatief laag is en de oorsprong onschuldig, te weten het kopen van kleding. Gelet daarop is volstrekt ongeloofwaardig dat verdachte de keuze zou hebben gemaakt om een schimmige koeriersdienst ter waarde van maar liefst € 3.000,00 te verrichten en daarbij bovendien zijn onwetende partner en kind te betrekken, terwijl hij het geld om zijn schuld te voldoen eenvoudig had kunnen lenen van zijn partner en haar dit – gezien zijn inkomen – op korte termijn ook weer had kunnen terugbetalen.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte wel degelijk wist dat de tas bankbiljetten bevatte en dat hij het geld dus bewust aanwezig en derhalve voorhanden heeft gehad.
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat wordt vastgesteld dat het geld van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit weet. Hiervoor is niet per se vereist dat er op grond van de beschikbare bewijsmiddelen een rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf. Is een concreet misdrijf niet vast te stellen, dan kan, volgens vaste rechtspraak, worden geconcludeerd dat het voorwerp uit “enig misdrijf” afkomstig is als de feiten en omstandigheden geen andere (legale) conclusie rechtvaardigen.
Verdachte heeft een aanzienlijke hoeveelheid contant geld (€ 100.060,00) voorhanden gehad. Dit geld was verpakt in een plastic zak, die verdachte op straat heeft aangenomen van een onbekende persoon en teneinde deze elders af te leveren. Er zijn geen gegevens bekend die een legale herkomst van het geld aannemelijk maken. Het geld is na inbeslagname bovendien nooit opgeëist. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Van verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor een legale herkomst van het geld. Verdachte heeft zo’n verklaring niet gegeven. Integendeel zelfs. Verdachte heeft aangegeven dat hij het idee had “dat het zaakje het stonk”.
Gelet op het hieroverwogene is geen andere conclusie mogelijk dan dat het geld van misdrijf afkomstig was en dat verdachte dit wist.
De rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van € 100.060,00 heeft witgewassen, en dat hij dat heeft gedaan samen met een of meer ander(en), namelijk zijn opdrachtgever(s).