ECLI:NL:RBMNE:2021:838

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/4481
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake individuele studietoelage

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Het bezwaar van verzoeker betrof de afwijzing van zijn aanvraag voor een individuele studietoelage, welke was afgewezen op 27 oktober 2020.

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een uitspraak kan worden gedaan zonder dat partijen worden uitgenodigd, indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. In dit geval heeft verzoeker niet aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang, zoals vereist door artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet heeft gereageerd op een eerdere brief waarin hij werd verzocht om zijn spoedeisende belangen te onderbouwen.

De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en geen bewijs heeft geleverd dat hij in acute financiële nood verkeert. Hierdoor is niet aangetoond dat er een onomkeerbare situatie dreigt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat niet voldaan is aan de voorwaarden van onverwijlde spoed. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier mr. L.M. Janssens-Kleijn, en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4481

uitspraak van voorzieningenrechter van 12 januari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 27 oktober 2020.
Verder heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen als de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist (spoedeisend belang). Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoeker heeft toegelicht dat zijn bezwaar ziet op de afwijzing van de aanvraag voor een individuele studietoelage.
4. In een brief van 14 december 2020 is verzoeker door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om het besluit van verweerder waar hij het niet mee eens is te overleggen. Daarnaast is verzoeker in de gelegenheid gesteld te onderbouwen (zo mogelijk met stukken) welke spoedeisende belangen het treffen van een voorlopige voorziening vereisen. Verzoeker heeft op deze brief niet gereageerd.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker, ondanks het verzoek daartoe, niet het spoedeisend belang heeft onderbouwd. Hij heeft geen inzicht gegeven in zijn huidige financiële situatie door bijvoorbeeld het overleggen van bankafschriften. Verder heeft hij ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij niet in staat is rekeningen te betalen die zien op zijn primaire levensbehoeften (zoals huur, gas, elektriciteit, water en eten).
Het valt dus niet te controleren of voor verzoeker een onomkeerbare situatie dreigt of dat hij in acute financiële nood verkeert. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook niet aangetoond dat sprake is van een noodsituatie, in die zin dat niet van verzoeker verwacht kan worden dat hij de beslissing op bezwaar afwacht.
6. Uit het voorgaande volgt dat niet voldaan is aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is daarom kennelijk ongegrond en het verzoek wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 januari 2020 en zal gepubliceerd worden op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep of in verzet.