ECLI:NL:RBMNE:2021:835

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
20/4393
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om vergoeding van planschade

In deze zaak heeft eiser op 11 september 2019 een verzoek om vergoeding van planschade ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn. Na een periode van inactiviteit heeft eiser op 21 augustus 2020 verweerder in gebreke gesteld, maar deze ingebrekestelling werd door verweerder afgewezen op 2 september 2020. Verweerder stelde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn pas begon te lopen na betaling van het drempelbedrag, wat eiser op 5 juni 2020 had gedaan. Eiser heeft vervolgens bezwaar aangetekend en beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het verzoek van eiser. De beslistermijn begon op 11 september 2019 en eindigde op 12 augustus 2020, en verweerder heeft deze termijn overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht, verweerder een dwangsom moet betalen voor elke dag dat hij in gebreke is, tot een maximum van 42 dagen. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn nog wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 267,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20 / 4393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. E.A.C. van Poelgeest),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn, verweerder.

Procesverloop

Op 11 september 2019 heeft eiser een verzoek om vergoeding van planschade bij verweerder ingediend.
Bij brief van 21 augustus 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Verweerder heeft op 2 september 2020 de ingebrekestelling afgewezen. Verweerder was van oordeel dat de ingebrekestelling prematuur was omdat de behandeltijd voor verweerder gestart is op het moment dat eiser het drempelbedrag heeft betaald. Dit heeft eiser op 5 juni 2020 gedaan.
Op 29 september 2020 heeft eiser bezwaar aangetekend tegen het afwijzen van zijn ingebrekestelling en beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het uitblijven van een beslissing.
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek om vergoeding van planschade van 11 september 2019.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Verweerder heeft op 22 januari 2021 een verweerschrift ingediend waarin hij aangeeft dat hij naar aanleiding van het verzoek om vergoeding van planschade van 11 september 2019 geen schriftelijke ontvangstbevestiging en geen schriftelijk verzoek om de leges te betalen heeft gestuurd naar eiser. Ook is de aanvraag niet schriftelijk buiten behandeling gesteld vanwege het niet betalen van de leges. Verweerder is het eens met het standpunt van eiser dat de datum van aanvang van de beslistermijn startte op 11 september 2019 en eindigde op 12 augustus 2020. Verweerder is dan ook met eiser van mening dat de wettelijke beslistermijn inderdaad is overschreden.
4. De rechtbank is het eens met partijen dat de beslistermijn begon op 11 september 2019 en eindigde op 12 augustus 2020. Verweerder heeft dus niet op tijd beslist.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
6. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). Omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is, stelt de rechtbank de dwangsom op het maximale bedrag van € 1.442,-.
7. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb). Verweerder heeft gevraagd om een langere termijn omdat er op dit moment een advies wordt voorbereid door een externe adviseur. Verweerder vraagt tot uiterlijk 12 maart 2021 de tijd om een besluit te nemen. Hierbij is sprake van een uitgesteld locatiebezoek en hoorzitting in verband met het coronavirus. De rechtbank ziet hier geen reden voor omdat verweerder vanaf 11 september 2019 voldoende tijd heeft gehad om tot een besluit te komen.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
10
.Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten. Verweerder moet
dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.