ECLI:NL:RBMNE:2021:823

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
16/038269-99 (vordering verlenging tbs)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging voor een periode van twee jaar

Op 3 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de terbeschikkingstelling van een betrokkene, die in 2001 ter beschikking is gesteld na veroordeling voor verkrachting en doodslag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met twee jaar te verlengen, toegewezen. De rechtbank oordeelde dat er nog steeds sprake is van diverse psychische stoornissen bij de betrokkene, waaronder een narcistische en antisociale persoonlijkheidsstoornis, en dat het recidiverisico hoog is. De verdediging had gepleit voor een verlenging van de maatregel met slechts een jaar, onder verwijzing naar een aangevraagde contra-expertise en zorgconferentie, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet bijzonder genoeg waren om van de gebruikelijke termijn van twee jaar af te wijken.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de adviezen van de deskundigen en de rapportages van de inrichting meegewogen. De deskundigen concludeerden dat de behandelingen tot nu toe niet het gewenste effect hebben gehad en dat er geen zicht is op resocialisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de algemene veiligheid van personen een verlenging van de terbeschikkingstelling eist en dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in dit geval zijn gewaarborgd. De beslissing om de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 3 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/038269-99 (vordering verlenging tbs)
Beslissing op grond van artikel 6:6:10 van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige kamer voor strafzaken van 3 maart 2021
in de zaak van de officier van justitie tegen de ter beschikking gestelde:
[betrokkene] ,
geboren op [1962] te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in FPC de [kliniek] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene.

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken waaronder:
  • het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 mei 2001, waarbij betrokkene ter beschikking is gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, meermalen gepleegd, en doodslag;
  • stukken waaruit blijkt dat de terbeschikkingstelling is ingegaan op 27 februari 2007;
  • de beslissing van deze rechtbank van 26 februari 2019, waarbij de termijn van terbeschikkingstelling voor het laatst is verlengd met twee jaar.
  • de vordering van de officier van justitie van 5 januari 2021, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar;
  • het verlengingsadvies van Forensisch Psychiatrisch Centrum de [kliniek] van 29 december 2020, opgemaakt door drs. [A] , hoofd van de inrichting, drs. [B] , hoofd behandeling, drs. [C] , manager behandelzaken en drs. [D] , psychiater, inhoudend het advies om de terbeschikkingstelling met verpleging te verlengen met twee jaar;
  • het Pro Justitia-rapport van 18 november 2020, opgemaakt door M.R. Weeda, psychiater;
  • het Pro Justitia-rapport van 6 december 2020, opgemaakt door A.J. de Groot, psycholoog;
  • de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de betrokkene, over de periode van 1 april tot en met 31 december 2019 en 1 januari tot en met 7 december 2020;
  • de door betrokkene opgestelde stukken van 18 januari 2021 en 8 februari 2021.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De behandeling van de zaak heeft op 17 februari 2021 ter terechtzitting plaatsgevonden. Daarbij zijn gehoord:
- de officier van justitie, mr. E. ter Braak;
- de betrokkene;
- de raadsman van betrokkene, mr. J. Anker, advocaat te Leeuwarden;
- de aan de kliniek verbonden deskundige, dhr. [E] , hoofd behandeling (ter vervanging van [B] ).

3.Het standpunt van de inrichting

Het standpunt van de inrichting, het Forensisch Psychiatrisch Centrum de [kliniek] , blijkt uit het onder 1 genoemde rapport. De deskundige voornoemd heeft ter zitting het advies van de inrichting toegelicht.
Het standpunt luidt – zakelijk weergegeven – dat er bij de betrokkene nog steeds sprake is van diverse stoornissen. Ook is het recidiverisico nog aanwezig. Dit risico wordt bij beëindiging van de maatregel ingeschat als hoog en dat betreft zowel het risico op seksueel gewelddadig als op fysiek agressief gedrag.
Het advies luidt de terbeschikkingstelling met dwangverpleging te verlengen voor de duur van twee jaar.

4.Het standpunt van de niet aan de inrichting verbonden deskundigen

De deskundigen concluderen in hun onder 1 genoemde rapporten dat er bij betrokkene nog steeds sprake is van diverse stoornissen. Het risico op herhaling van soortgelijke strafbare feiten wordt ingeschat als hoog.
Het advies van beide deskundigen luidt de terbeschikkingstelling met dwangverpleging te verlengen voor de duur van twee jaar.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft naar aanleiding van het verhandelde ter zitting haar vordering strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met twee jaar gehandhaafd.

6.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft gepleit voor een verlenging van de maatregel voor de duur van een jaar. Daartoe is aangevoerd dat er naar aanleiding van de aanvraag Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg (LFPZ) een contra-expertise is aangevraagd. Ook is er een zorgconferentie aangevraagd. Voorts hebben er zich in de afgelopen vijf jaar geen incidenten voorgedaan terwijl er zich voor betrokkene wel stressvolle situaties hebben voorgedaan. Ook heeft hij meegewerkt aan de delictanalyse en de Schema Focused Therapie. Dat zijn bijzondere omstandigheden die nopen tot een verlenging van een jaar in plaats van de gebruikelijke twee jaar, zodat de rechtbank deze ontwikkelingen over een jaar opnieuw kan bekijken. Tot slot dienen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit meer op de voorgrond te komen naarmate de maatregel langer duurt, hetgeen bij betrokkene leidt tot de conclusie dat dient te worden verlengd met een jaar, aldus de raadsman.

7.Het oordeel van de rechtbank

Maximering
Betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 mei 2001 veroordeeld voor verkrachting (meermalen gepleegd) en doodslag. De rechtbank heeft in de verlengingsbeslissing van 21 februari 2017 overwogen dat de opgelegde terbeschikkingstelling niet is gemaximeerd.
Stoornis en recidivegevaar
Uit het verlengingsadvies en de Pro Justitia-rapportages blijkt dat er nog steeds sprake is van diverse stoornissen bij betrokkene. Uit het verlengingsadvies blijkt dat bij betrokkene sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en van psychopathie. De psychiater heeft eveneens geconcludeerd dat sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is volgens de psychiater sprake van antisociale persoonlijkheidskenmerken en kenmerken van ASS (autismespectrumstoornis). Volgens de psycholoog kunnen de diagnostische conclusies van de inrichting in hoofdlijnen bevestigd worden, in de zin dat er onderbouwing is om de problematiek te classificeren als een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. De psycholoog acht te weinig onderbouwing aanwezig om de problematiek van betrokkene als twee afzonderlijke persoonlijkheidsstoornissen te classificeren. Voorts acht de psycholoog differentiaaldiagnostisch aanwijzingen aanwezig voor een mogelijke bijdrage van autisme en is er mogelijk sprake van een onderliggend depressief toestandsbeeld.
Het recidivegevaar wordt bij beëindiging van de maatregel als hoog ingeschat.
De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van het advies en de rapportages van de deskundigen te twijfelen en neemt deze over.
Verlenging
Gelet op het advies van de inrichting en de niet aan de inrichting verbonden deskundigen en hetgeen overigens ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Zij is van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
De terbeschikkingstelling van betrokkene is in 2007 aangevangen en in 2015 is betrokkene overgeplaatst naar de [kliniek] in het kader van een derde behandelpoging. In september 2020 is door die kliniek de aanvraag LFPZ gedaan, omdat er geen mogelijkheden meer worden gezien om middels behandelinterventies het recidiverisico te verlagen. Deze aanvraag wordt door de externe deskundigen ondersteund. De behandelingen die betrokkene bij de [kliniek] heeft ondergaan, hebben een beperkt resultaat opgeleverd. Zo is er geen enkel zicht op de belevingswereld van betrokkene, zowel op emotioneel als seksueel vlak. Daarmee kan dan ook geen inschatting worden gemaakt van of hij planmatig bezig is en ook niet hoe de toename van ervaren frustraties ingrijpt op de keuzes die hij wel of niet zal maken. Dit wordt als problematisch en zorgelijk gezien. Ook is rondom de delictdynamiek met betrekking tot het dodingsdelict nog altijd sprake van vragen en onduidelijkheden. Voortzetting van behandeling wordt door de kliniek niet zinvol geacht, nu betrokkene onvoldoende ontwikkeling doormaakt en er geen mogelijkheden zijn om veilig te kunnen resocialiseren. Andere behandel- of interventiemogelijkheden worden niet gezien. De kliniek stelt dat de situatie van betrokkene er slechter uitziet dan bij de vorige verlengingszitting.
Betrokkene geeft aan dat hij zich heeft ingezet voor de therapieën, hetgeen ook door de kliniek wordt onderkend. Doen wat de kliniek vraagt en zich inzetten, betekent echter nog niet dat de behandelingen ook effect hebben en dat er vervolgstappen gezet kunnen worden.
De komende periode zullen geen verlofaanvragen voor begeleid verlof worden opgestart gelet op het beperkte resultaat van de behandelingen en de daarmee samenhangende aanvraag LFPZ, als ook vanwege de boosheid en frustratie van betrokkene jegens justitie.
Dit in combinatie met het geringe inzicht in de belevingswereld van betrokkene en de constatering dat betrokkene planmatig te werk gaat, maken dat verlof op dit moment tot risicovolle situaties zou kunnen leiden. Wel zal onder voorbehoud een zorgconferentie worden georganiseerd.
De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek van betrokkene om de termijn van terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen. Het uitgangspunt van de rechtbank is dat, wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling meer tijd in beslag zal nemen dan een jaar, de terbeschikkingstelling - behoudens bijzondere omstandigheden - verlengd dient te worden met een termijn van twee jaar. De omstandigheid dat de verdediging een contra-expertise en een zorgconferentie heeft aangevraagd met betrekking tot de aanvraag LFPZ is geen bijzondere omstandigheid in die zin. Ook overigens is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid die zou moeten leiden tot een verlenging met een jaar. De rechtbank stelt op basis van het verlengingsadvies, de rapportages en de door de deskundige ter zitting gegeven toelichting vast dat geenszins te verwachten valt dat binnen afzienbare tijd zal kunnen worden gestart met een resocialisatietraject, zodat, gelet op de problematiek van betrokkene en het ingeschatte recidivegevaar een beëindiging van de terbeschikkingstelling over een jaar niet aan de orde is.
De rechtbank zal daarom de maatregel met twee jaar verlengen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank
verlengtde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van [betrokkene] met
twee (2) jaar.
Deze beslissing is genomen door mr. H.E. Spruit, voorzitter, mrs. P.A. Buijs en K. Duker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H. Lagerweij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2021.