Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen is aantekening gehouden.
2.De feiten
De hypotheekverklaring in onderdeel 8.1 gaat verhuur van de woning niet tegen, dus de woning kan zonder enig probleem verhuurd worden.”.
Onze werkzaamheden in verband met de aankoop van de tweede woning aan de [straat] , waaronder:
Ons overleg met [gedaagde] over de eventueel te betalen huurprijs (…).
Onze werkzaamheden in verband met de bespreking bij ons op kantoor op 12 december 2016, waarbij onder andere, de volgende onderwerpen zijn besproken:
De verhuur van de tweede woning aan de [straat] ;(...)”
“
HUUROVEREENKOMST WOONRUIMTEModel door de Raad voor Onroerende Zaken (ROZ) op 30 juli 2003 opgesteld.(...)
Over de periode van 16 maart 2018 tot en met 23 oktober 2018 heeft [gedaagde] maandelijks een bedrag van € 800,00 onder vermelding van ‘Huur’ aan [eiseres] overgemaakt. Over de periode van 7 december 2018 tot en met 31 oktober 2019 is door [bedrijf] B.V. maandelijks een bedrag van € 800,00 aan huur ingehouden op het salaris van [gedaagde] .
Met ingang van 2 december 2019 maakt [gedaagde] weer maandelijks een bedrag van € 800,00 onder vermelding van ‘Huur’ over aan [eiseres] .
“
(...) is de huurprijs zoals deze nu voor u geldt (...) allesbehalve marktconform (...).”
[gedaagde] heeft de opzegging bestreden en de woning tot op heden niet verlaten.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Subsidiair stelt [eiseres] dat [gedaagde] een dusdanige huurachterstand heeft dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is.
Meer subsidiair stelt [eiseres] dat [gedaagde] ten onrechte niet heeft toegestemd in een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst van [eiseres] en de huurovereenkomst als gevolg van dit niet toestemmen dient te eindigen.
[gedaagde] dient de woning dan ook te ontruimen.
Datzelfde geldt evenzeer voor de omstandigheid dat in de algehele volmacht van 16 januari 2017 staat dat de gevolmachtigde, onder wie [gedaagde] , ook de bevoegdheid heeft om de volmachtgever, namelijk [eiseres] , te vertegenwoordigen in geval van tegenstrijdig belang in de zin van artikel 3:68 van het BW.
ik weet niet beter of er zou maandelijks 800,- overgemaakt worden voor de huur”. Dat [eiseres] de huurprijs van € 800,00 niet heeft gewild, blijkt overigens nergens uit. Tot de brief van haar gemachtigde van 24 juli 2020, en dus nadat partijen met elkaar gebrouilleerd waren geraakt, heeft [eiseres] niet geprotesteerd tegen de huurprijs van € 800,00.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat dat wat [eiseres] over de hoogte van de huurprijs heeft gesteld niet aan het beroep op huurbescherming in de weg staat.
heeft daartegen aangevoerd dat [eiseres] haar tot mei 2020 niet heeft aangesproken op het bestaan van een huurachterstand. Ook niet in het kader van de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst die is gesloten ter beëindiging van het dienstverband van [gedaagde] met [bedrijf] B.V., terwijl toen wel een financiële afrekening heeft plaatsgevonden. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op rechtsverwerking.