ECLI:NL:RBMNE:2021:809

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
C/16/515308 / KL ZA 21-3
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot handhaving van vertegenwoordigingsbevoegdheid en managementovereenkomst in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben eisers, bestaande uit [eiseres sub 1] B.V. en [eiser sub 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] B.V., [gedaagde sub 2] B.V. en [gedaagde sub 3] B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of [eiser sub 2] zijn managementovereenkomst met [gedaagde sub 1] rechtsgeldig heeft opgezegd en of hij en [eiseres sub 1] de organisatie daadwerkelijk wilden verlaten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op 22 september 2020 een gesprek heeft plaatsgevonden waarin [eiser sub 2] zijn vertrek heeft aangekondigd. Dit werd bevestigd in een e-mail van [A] op 13 oktober 2020, waarin hij de aandeelhoudersvergadering aankondigde om de situatie te bespreken. Tijdens deze vergadering op 22 oktober 2020 werd de opzegging van de managementovereenkomst besproken en unaniem aanvaard, inclusief de beslissing om voorbij te gaan aan de formele opzeggingsvereisten. Ondanks dat [eiser sub 2] later claimde dat er geen sprake was van een opzegging, heeft hij tijdens de zitting erkend dat de notulen van de vergadering een correcte weergave zijn van de gebeurtenissen. De voorzieningenrechter concludeert dat de aandeelhouders gerechtvaardigd hebben vertrouwd op de opzegging door [eiser sub 2] en dat er sprake is van een rechtsgeldige beëindiging van de managementovereenkomst. De vorderingen van eisers worden afgewezen en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/515308 / KL ZA 21-3
Vonnis in kort geding van 16 februari 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R.S.A. Essed te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. H.C.W. Geffroy te Ede Gld.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiseres sub 1] c.s. en afzonderlijk [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s. en afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de vrijwillige verschijning van partijen op de dagvaarding met producties van [eiseres sub 1] c.s.
  • de brief van 1 februari 2021 met producties van de zijde van [gedaagde sub 1] c.s.
  • de brief van 1 februari 2021 met een aanvullende productie van de zijde van [eiseres sub 1] c.s.
  • de mondelinge behandeling op 2 februari 2021.
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] c.s.
  • de pleitnota van [eiseres sub 1] c.s..
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 2] is statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres sub 1] .
2.2.
[eiseres sub 1] is, in ieder geval tot en met 31 december 2020, samen met [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] statutair bestuurder van [gedaagde sub 1] . Deze drie vennootschappen houden, samen met [onderneming 1] B.V., 100% van de aandelen in [gedaagde sub 1] .
2.3.
De bestuurswerkzaamheden worden door [eiseres sub 1] uitgevoerd op basis van een met [gedaagde sub 1] gesloten managementovereenkomst tegen een daarin overeengekomen maandelijkse vergoeding. De werkzaamheden worden feitelijk uitgevoerd door [eiser sub 2] .
2.4.
[gedaagde sub 1] is de moedermaatschappij van dochters [onderneming 2] B.V., [onderneming 3] Sp. z o.o. (een vennootschap naar Pools recht) en [onderneming 4] B.V. De onderneming die door [gedaagde sub 1] en haar dochters wordt gedreven, treedt in de markt op onder de naam ‘ [handelsnaam] ’.
2.5.
Op 22 september 2020 heeft [eiser sub 2] overleg gehad met [A] (die de bestuurstaken van [gedaagde sub 2] binnen [gedaagde sub 1] feitelijk uitvoerde, hierna [A] genoemd) en met [B] (die de bestuurstaken van [gedaagde sub 3] binnen [gedaagde sub 1] feitelijk uitvoerde, hierna [B] genoemd).
2.6.
Op 13 oktober 2020 heeft [A] in een e-mailbericht aan alle bestuurders en aandeelhouders van [gedaagde sub 1] meegedeeld dat [eiser sub 2] tijdens het overleg op 22 september 2020 heeft aangekondigd per eind 2020 de organisatie te gaan verlaten. [A] kondigde een aandeelhoudersvergadering aan op 22 oktober 2020 om de ‘ontstane situatie’ te bespreken.
2.7.
Bij e-mailbericht van 18 oktober 2020 geeft [eiser sub 2] aan, zonder nadere toelichting of aanvulling, bij de aandeelhoudersvergadering van [gedaagde sub 1] aanwezig te zullen zijn.
2.8.
Van de aandeelhoudersvergadering zijn door [A] notulen opgesteld die bij
e-mail van 23 oktober 2020 aan alle aandeelhouders zijn gestuurd. In de notulen staat onder meer dat [eiser sub 2] zijn mondelinge opzegging van de managementovereenkomst tegen 31 december 2020 heeft bevestigd, dat unaniem is besloten voorbij te gaan aan de in de managementovereenkomst opgenomen opzeggingsformaliteiten en dat is gesproken over de overname en de overnameprijs van de aandelen van [eiser sub 2] . Ook is in de notulen opgenomen dat [eiser sub 2] , eerst nadat de waardering van zijn aandelen is besproken, heeft aangegeven juridisch advies in te willen winnen en dat hij ter vergadering heeft meegedeeld op basis van de door [A] aangegeven waarde van de aandelen zijn besluit om uit te treden te heroverwegen. Verder vermelden de notulen dat heroverweging door [eiser sub 2] van zijn besluit tot uittreding voor de overige aandeelhouders een gepasseerd station is nu de opzegging al is aanvaard en dat de overige aandeelhouders hopen dat de ontvlechting wederzijds constructief zal verlopen.
2.9.
Bij e-mailbericht van 30 oktober 2020 deelt [eiser sub 2] aan alle aandeelhouders mee dat er geen sprake is van een opzegging door hem of [eiseres sub 1] van de aandeelhoudersovereenkomst of de managementovereenkomst en dat daar ook nooit sprake van is geweest.
2.10.
In reactie op deze mail hebben de overige aandeelhouders/bestuurders in een brief van 18 november 2020 aan [eiser sub 2] geschreven dat het niet juist is wat [eiser sub 2] heeft geschreven in zijn mail van 30 oktober 2020, dat de opzegging van [eiser sub 2] op de aandeelhoudersvergadering uitdrukkelijk is besproken en dat [eiser sub 2] de opzegging ter vergadering ook heeft erkend. Verder hebben de overige aandeelhouders geschreven dat de wijze van waardering van de aandelen duidelijk is beschreven in de aandeelhoudersovereenkomst en dat zij ervan mochten uitgaan dat [eiser sub 2] daar voorafgaand aan zijn opzegging kennis van had genomen. Tot slot hebben de overige aandeelhouders aangegeven [eiser sub 2] aan zijn opzegging te zullen houden, dat vanaf 31 december 2020 geen management fee meer zal worden betaald, dat [eiser sub 2] per die datum de in zijn bezit zijnde eigendommen van ‘de vennootschap’ moet overdragen en dat hij zijn aandelen moet aanbieden.
2.11.
Per 1 januari 2021 is [eiser sub 2] en [eiseres sub 1] de toegang tot de (administratieve) systemen van ‘ [handelsnaam] ’ ontnomen en is hem de toegang tot de gebouwen van ‘ [handelsnaam] ’ ontzegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] c.s. vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen te gehengen en gedogen dat [eiseres sub 1] haar vertegenwoordigingsbevoegdheid over [gedaagde sub 1] uitoefent en [eiseres sub 1] toe te staan haar functie, taken en werkzaamheden als bestuurder van [gedaagde sub 1] uit te oefenen op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2. [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen [eiseres sub 1] toe te laten om de bedongen werkzaamheden te verrichten met alle middelen die [eiseres sub 1] daartoe normaliter tot haar beschikking heeft;
3. [gedaagde sub 1] c.s. te gebieden aan [eiseres sub 1] c.s. een lijst te overleggen met alle personen en/of instellingen aan wie zij een bericht of mededeling hebben gestuurd over het vertrek van [eiseres sub 1] c.s. of de beëindiging van de samenwerking met [eiseres sub 1] en/of [eiser sub 2] en om [gedaagde sub 1] c.s. te gebieden aan deze personen en/of instellingen en aan al het personeel van [handelsnaam] een rectificatie te sturen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
4. [gedaagde sub 1] te veroordelen de maandelijks verschuldigde management fee en onkostenvergoeding aan [eiseres sub 1] te blijven voldoen, totdat de managementovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
5. [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen in de proceskosten, nakosten en wettelijke rente over deze kosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of er sprake is van een door [eiser sub 2] aangekondigd vertrek van [eiser sub 2] en [eiseres sub 1] uit [gedaagde sub 1] en ‘ [handelsnaam] ’ en opzegging van de managementovereenkomst per 31 december 2020 met alle bijkomende gevolgen. [eiseres sub 1] c.s. meent dat daarvan absoluut geen sprake is, terwijl [gedaagde sub 1] c.s. meent dat [eiser sub 2] wel heeft opgezegd en dat hij met die opzegging ook daadwerkelijk het definitieve vertrek van hem en [eiseres sub 1] uit [gedaagde sub 1] en ‘ [handelsnaam] ’ per 31 december 2020 heeft beoogd.
4.2.
Voor toewijzing van de vorderingen van de door [eiseres sub 1] c.s. ingestelde vorderingen moet in dit kort geding worden beoordeeld of met voldoende mate van zekerheid erop kan worden vooruitgelopen dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat er geen sprake is van opzegging door [eiser sub 2] (namens [eiseres sub 1] ).
4.3.
Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter de volgende omstandigheden van belang.
  • Vast staat dat op 22 september 2020 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [eiser sub 2] , [A] en [B] en dat dit gesprek ging over de positie van [eiser sub 2] bij ‘ [handelsnaam] ’.
  • Naar aanleiding van dit gesprek stuurt [A] op 13 oktober 2020 de e-mail met daarin de mededeling dat [eiser sub 2] zijn vertrek bij ‘ [handelsnaam] ’ heeft aangekondigd per einde van het jaar en dat een aandeelhoudersvergadering wordt belegd om dit onderwerp te bespreken (zie sub 2.7.). De tekst van de e-mail biedt geen ruimte voor interpretatie: ‘
  • [eiser sub 2] reageert vijf dagen later op deze e-mail met uitsluitend de woorden
  • Vervolgens vindt op 22 oktober 2020 de aandeelhoudersvergadering plaats. Tijdens de vergadering wordt volgens de notulen de opzegging uitdrukkelijk besproken en aanvaard en ook het voorbijgaan aan de formele vereisten die volgens de managementovereenkomst aan die opzegging zijn verbonden, waar unaniem, dus inclusief [eiser sub 2] , mee wordt ingestemd. Ook komt de aanbieding van de aandelen aan de orde en de waarde waartegen de aandelen moeten worden overgenomen/ingenomen. Pas dan geeft [eiser sub 2] aan zich te willen beraden omdat hij zich, volgens de notulen, geknipt en geschoren voelt en niet als ‘
  • Een volle week na de verzending van de notulen reageert [eiser sub 2] pas met een e-mail dat er geen sprake is en ook nooit is geweest van een vertrek van hem bij ‘ [handelsnaam] ’ en dat de inhoud van de notulen niet correspondeert met wat door [eiser sub 2] is gezegd tijdens de vergadering.
  • Anders dan de stelling die [eiser sub 2] in zijn e-mail van 30 oktober 2020 inneemt, heeft [eiser sub 2] ter zitting verklaard dat de door [A] opgestelde notulen die de dag na de vergadering zijn verzonden, wel een correcte weergave vormen van het verloop van de aandeelhoudersvergadering. Volgens [eiser sub 2] is sprake geweest van miscommunicatie. Ter zitting heeft [eiser sub 2] verklaard dat hij ‘heeft zitten slapen’ en dat hij dacht dat de opzegging waar het steeds over ging, verwees naar zijn wens om een andere functie binnen ‘ [handelsnaam] ’ te bekleden omdat hij niet gelukkig was in zijn rol als ‘Strategy Director’. [eiser sub 2] verklaarde pas wakker te zijn geworden toen werd gesproken over de aanbieding en de waardering van de aandelen.
4.4.
Op basis van het samenstel van deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de aandeelhouders/bestuurders van [gedaagde sub 1] er gerechtvaardigd op hebben mogen vertrouwen dat [eiser sub 2] , namens [eiseres sub 1] , de relatie met [gedaagde sub 1] c.s. heeft opgezegd met de kennelijke bedoeling deze definitief en compleet te beëindigen. Een andere conclusie is niet te rijmen met (i) de formulering van [A] in zijn e-mail van 13 oktober 2020 dat [eiser sub 2] ‘ [handelsnaam] ’ per 31 december 2020 gaat verlaten en het uitblijven van een correctie van [eiser sub 2] op deze ondubbelzinnige mededeling van [A] en (ii) [eiser sub 2(-s)] bevestiging tijdens de aandeelhoudersvergadering van zijn opzegging. Het eerste moment dat [eiser sub 2] ageert, is nadat de waardering van de aandelen ter sprake is gekomen met een, kennelijk, voor [eiser sub 2] tegenvallend resultaat. Ook na de verzending van de notulen, waarin duidelijk en ondubbelzinnig de bespreking van de opzegging door [eiser sub 2] (namens [eiseres sub 1] ) is opgenomen, blijft het weer een week stil vanuit [eiser sub 2] . Vervolgens stelt [eiser sub 2] in zijn e-mail van 30 oktober 2020 dat de notulen niet in overeenstemming zijn met het verloop van de aandeelhoudersvergadering, terwijl hij thans verklaart dat de notulen wel een correcte weergave vormen, maar dat sprake is geweest van één groot misverstand.
4.5.
[eiseres sub 1] c.s. heeft nog aangevoerd dat in de managementovereenkomst aan een opzegging formele eisen zijn verbonden en dat zonder inachtneming van deze vereisten geen sprake kan zijn van een rechtsgeldige opzegging. Aan [eiseres sub 1] c.s. kan worden toegegeven dat het bestaan van formele opzeggingsvereisten een omstandigheid is die moet worden meegewogen bij de beoordeling of er redelijkerwijze van uitgegaan mocht worden dat is opgezegd. In dit geval was het door de e-mail van [A] van 13 oktober 2020 echter duidelijk dat op 22 oktober 2020 een aandeelhoudersvergadering zou worden gehouden over (de gevolgen van) het door [eiser sub 2] aangekondigde vertrek bij ‘ [handelsnaam] ’, is op de aandeelhoudersvergadering vervolgens uitdrukkelijk gesproken over de formele vereisten aan deze opzegging en is unaniem besloten aan die eisen voorbij te gaan en is door de overige aandeelhouders/bestuurders ingestemd met de opzegging per 31 december 2020. Dat [eiser sub 2] daarbij, naar eigen zeggen, ervan uitging dat het enkel zou zijn gegaan om een opzegging van zijn positie als ‘Strategy Director’ sluit bepaald niet aan op de gebeurtenissen voorafgaand aan en tijdens de aandeelhoudersvergadering. Er was voor de overige aandeelhouders/bestuurders geen enkele aanleiding om van een dergelijk misverstand uit te gaan. [eiser sub 2] heeft meerdere gelegenheden gehad, en voorbij laten gaan, om het bij de overige aandeelhouders/bestuurders ontstane beeld dat hij en [eiseres sub 1] de organisatie zouden verlaten te corrigeren, als dit niet juist was geweest.
4.6.
Op basis van hetgeen hierboven is overwogen, moet geoordeeld worden dat het aannemelijk is dat een rechter, oordelend in een bodemprocedure, tot de conclusie zal komen dat er sprake is van een rechtsgeldige opzegging door [eiser sub 2] van de managementovereenkomst en daarmee van een beëindiging van de relatie tussen [eiseres sub 1] c.s. enerzijds en [gedaagde sub 1] c.s. anderzijds.
4.7.
[eiseres sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 3.056,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 3.056,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Staal en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: KD (4403)