ECLI:NL:RBMNE:2021:793

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1684
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslag op WIA-uitkering; recht op toeslag niet vastgesteld over perioden vóór één jaar voorafgaand aan aanvraag

In deze zaak heeft eiseres, een alleenstaande woningdeler, op 16 december 2019 een aanvraag ingediend voor een toeslag op haar WIA-uitkering, met terugwerkende kracht tot 12 december 2014. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) op 19 december 2019. Na bezwaar heeft verweerder op 21 januari 2020 de toeslag alsnog toegekend, maar met een ingangsdatum van 17 december 2018. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij meende recht te hebben op een terugwerkende kracht van langer dan één jaar, verwijzend naar een eerdere aanvraag die zij op 2 februari 2015 had ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat volgens artikel 11, zevende lid, van de Toeslagenwet (TW) het recht op toeslag niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor één jaar voorafgaande aan de aanvraag. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er sprake is van een bijzonder geval dat een uitzondering op deze regel rechtvaardigt. De rechtbank oordeelt dat de eerdere aanvraag van eiseres onherroepelijk is afgedaan en dat elke latere aanvraag opnieuw op zichzelf moet worden beoordeeld. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de aanvraag van 16 december 2019 niet kan teruggrijpen naar de eerdere aanvraag van 2015.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat verweerder terecht de toeslag per 17 december 2018 heeft toegekend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, en is op 16 februari 2021 bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1684

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. D.D. Pietersz,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de aanvraag voor een toeslag op de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiseres wordt afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder deze toeslag alsnog per 17 december 2018 aan eiseres toegekend.
Bij besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht om uitspraak te doen zonder dat zij gehoord zijn op een zitting. De rechtbank heeft bepaald dat de zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op
5 januari 2021 gesloten.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiseres heeft op 2 februari 2015 een toeslag op haar WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 3 februari 2015 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt dat ongegrond is verklaard. Hiertegen is geen beroep ingesteld.
Vervolgens heeft eiseres op 16 december 2019 een toeslag op haar WIA-uitkering als alleenstaand-woningdeler aangevraagd per 12 december 2014. Bij besluit van
19 december 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat het inkomen van eiseres hoger is dan het sociaal minimum dat voor haar geldt als alleenstaande woningdeler met minstens één medebewoner. Eiseres heeft bezwaar tegen dit besluit gemaakt. Hierna heeft verweerder bij besluit van 21 januari 2020 (het primaire besluit 2) de toeslag alsnog vanaf 17 december 2018 toegekend, omdat hulpbehoevendheid (inwonend kind) niet als inkomen mag worden gezien. Eiseres heeft bezwaar tegen dit besluit gemaakt vanwege de ingangsdatum van het recht op toeslag. Bij besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 19 december 2019 gegrond verklaard, omdat eiseres wel recht heeft op een toeslag op haar WIA-uitkering. Verder heeft verweerder in dit besluit aan eiseres meegedeeld dat de toeslag toegekend blijft vanaf 17 december 2018.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het recht op toeslag niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor één jaar voorafgaand aan de dag van de aanvraag van de toeslag. Er is geen sprake van een bijzonder geval of kennelijke hardheid voor een terugwerkende kracht van langer dan één jaar.
Beoordelingskader
3. Artikel 11, zevende lid, van de Toeslagenwet (TW) bepaalt dat het recht op toeslag niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor één jaar voorafgaande aan de dag waarop de aanvraag om toeslag werd ingediend. Verweerder is bevoegd hiervan in bijzondere gevallen af te wijken.
Beroepsgrond
4. Eiseres stelt dat haar een terugwerkende kracht van langer dan één jaar toekomt voor het recht op toeslag omdat zij deze toeslag al eerder op 2 februari 2015 heeft aangevraagd. Eiseres heeft in haar beroepschrift uitdrukkelijk gesteld dat zij met haar aanvraag van
16 december 2019 niet heeft gevraagd om de afwijzende beslissing uit 2015 te herzien, wel om opnieuw haar recht op toeslag te beoordelen.
Standpunt van verweerder
5. Volgens verweerder volgt uit artikel 11 van de TW niet dat een aanvraag in het verleden voldoende is om de ingangsdatum voor latere aanvragen te bepalen. Als op een aanvraag is beslist en hier geen rechtsmiddel meer tegen openstaat, is sprake van een afgeronde besluitvorming en heeft het besluit kracht van gewijsde. Elke latere aanvraag zal opnieuw op zichzelf worden beoordeeld. Omdat eiseres expliciet in het beroepschrift heeft aangegeven dat de nieuwe aanvraag niet moet worden opgevat als een verzoek om herziening van de eerdere afwijzing, heeft verweerder hiervoor geen afzonderlijk besluit gegeven.
Beoordeling
6. De rechtbank kan verweerder hierin goed volgen. Op grond van artikel 11, zevende lid, van de TW kan het recht op toeslag niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor één jaar voorafgaande aan de dag waarop de aanvraag om toeslag werd ingediend. Het standpunt van eiseres dat met de aanvraag van 16 december 2019 kan worden teruggegrepen naar de aanvraag die zij op 2 februari 2015 heeft ingediend, volgt niet uit dit artikel. Die eerdere aanvraag is bovendien onherroepelijk afgedaan. Op grond van artikel 11, zevende lid, van de TW heeft verweerder de bevoegdheid om het recht op toeslag in bijzondere gevallen eerder dan een jaar voorafgaand aan de dag van de aanvraag vast te stellen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bijzonder geval. Verweerder heeft het recht op toeslag op de WIA-uitkering van eiseres dan ook terecht per 17 december 2018 toegekend.
7. Eiseres heeft op 25 augustus 2020 een aanvullende beroepsgrond en op 3 september 2020 aanvullende stukken ingediend ter betwisting van de hoogte van de toeslag. De rechtbank is het met verweerder eens dat deze aanvullende beroepsgrond niet binnen de omvang van dit geding valt. Het beroep heeft alleen betrekking op de ingangsdatum van de toeslag en niet op de hoogte hiervan. Verweerder heeft deze stukken voorgelegd aan de uitkeringsafdeling en daar eventueel naar te handelen. De rechtbank zal de aanvullende stukken die eiseres heeft ingebracht daarom niet bij haar beoordeling betrekken.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
16 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak/nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.