ECLI:NL:RBMNE:2021:785

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
UTR 19/4775
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek tot intrekking maatwerkvoorschriften windpark

In deze zaak heeft de Coöperatieve Vereniging UWind u.a. (hierna: UWind) beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek tot intrekking van maatwerkvoorschriften die zijn opgelegd aan de rechtsvoorganger van Windpark Houten B.V. De maatwerkvoorschriften zijn in 2012 ingesteld om mogelijke overlast van het windpark voor omwonenden te beperken. UWind, dat de obligatiehouders vertegenwoordigt, heeft in 2018 verzocht om intrekking van deze voorschriften, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten heeft dit verzoek afgewezen. UWind heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door het college op 1 oktober 2019.

De rechtbank heeft op 14 januari 2021 de zitting gehouden, waarbij UWind werd vertegenwoordigd door G.J. de Vilder. De rechtbank heeft vastgesteld dat UWind juridisch niet verbonden is met het windpark, aangezien alle obligaties zijn afgelost. Hierdoor heeft UWind geen rechtstreekse betrokkenheid bij de maatwerkvoorschriften en kan zij niet als belanghebbende worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte het bezwaar van UWind tegen de afwijzing van het verzoek tot intrekking van de maatwerkvoorschriften inhoudelijk heeft behandeld. De rechtbank verklaart het bezwaar van UWind niet-ontvankelijk en vernietigt het bestreden besluit van 1 oktober 2019. Tevens wordt het college opgedragen het betaalde griffierecht van € 345,- aan UWind te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 25 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4775

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 februari 2021 in de zaak tussen

Coöperatieve Vereniging UWind u.a., te Houten , eiseres

(gemachtigde: G.J. de Vilder),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, verweerder

(gemachtigde: A.R.E. Maris).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[A](gemachtigde mr. M.A. de Boer),
[B] en [C](gemachtigde mr. S.A.N. Geerling) en
[D], allen uit [woonplaats] .

Inleiding

In 2012 is het Windpark Houten opgericht. Het windpark is gefinancierd met behulp van obligaties. De obligatiehouders hebben zich verenigd in de Coöperatieve Vereniging UWind u.a. (hierna: UWind ). Het windpark is in eigendom bij Windpark Houten B.V. Om mogelijke overlast van het windpark voor omwonenden zoveel mogelijk te beperken heeft het college in 2012 aan de rechtsvoorganger van Windpark Houten B.V. maatwerkvoorschriften opgelegd met betrekking tot geluid, lichthinder en externe veiligheid.
Op 4 december 2018 heeft [E] , mede namens UWind , verweerder verzocht om intrekking van de maatwerkvoorschriften voor geluid. Met de brief van 6 februari 2019 heeft het college UWind geïnformeerd dat hij de maatwerkvoorschriften zal blijven hanteren. [E] heeft hiertegen, mede namens UWind , bezwaar gemaakt.
Met de beslissing op bezwaar van 1 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van [E] en UWind ongegrond verklaard. UWind heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft een verzoek van [D] om de zitting uit te stellen afgewezen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. UWind heeft zich laten vertegenwoordigen door G.J. de Vilder. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [F] en [G] . Derde-partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. [D] is niet verschenen.
Het beroep van UWind is op de zitting gevoegd behandeld met de beroepen van [E] (UTR 20/246) en Windpark Houten B.V. (UTR 19/4740). Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken gesplitst.

Overwegingen

1. UWind is het niet eens met het besluit van verweerder om zijn verzoek tot intrekking van de maatwerkvoorschriften af te wijzen. Volgens UWind zijn de vastgestelde maatwerkvoorschriften in strijd met het Activiteitenbesluit milieubeheer. Bovendien leiden de maatwerkvoorschriften tot ongewenste stilstand van de windturbines en daardoor tot financiële schade. Verweerder heeft deze aspecten ten onrechte niet betrokken bij zijn besluit tot handhaving van de maatwerkvoorschriften.
2. Voordat de rechtbank het besluit van het college aan de hand van de beroepsgronden van UWind inhoudelijk kan beoordelen, moet de rechtbank kijken of verweerder wel tot een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren van UWind mocht overgaan. Daarbij is van belang dat alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Naar het oordeel van de rechtbank is UWind geen belanghebbende bij haar aanvraag tot het intrekken van de maatwerkvoorschriften. De maatwerkvoorschriften zijn opgelegd aan de rechtsvoorganger van Windpark Houten B.V., de drijver van het windpark. UWind is daarmee juridisch niet verbonden. Bovendien is op de zitting door UWind toegelicht dat alle obligaties inmiddels zijn afgelost. Dit betekent dat UWind niet betrokken is bij de maatwerkvoorschriften en de rechtsgevolgen daarvan, zodat zij geen rechtstreeks betrokken belang heeft in de zin van artikel 1:2 van de Awb bij een verzoek tot intrekking van de maatwerkvoorschriften. Dat UWind zich verantwoordelijk voelt voor het functioneren van het windpark is daarvoor eveneens onvoldoende.
4. Ook in de belangen die UWind als initiatiefnemer van het windpark behartigt, wordt onvoldoende aanleiding gezien om UWind als belanghebbende aan te merken. Uit de statuten van UWind volgt dat zij zich onder andere als doel stelt om duurzame energieopwekkende installaties te verwerven, op te richten en in stand te houden, te beheren of te exploiteren. Deze doelstelling is naar het oordeel van de rechtbank te algemeen om daarin belanghebbendheid aan te nemen bij de aanvraag tot het intrekken van de maatwerkvoorschriften.
5. Uit het voorgaande volgt dat UWind geen belanghebbende is bij haar aanvraag tot intrekking van de maatwerkvoorschriften. Het college heeft dit in eerste instantie ook onderkend. Met de brief van 6 februari 2019 heeft het college het verzoek van UWind niet als aanvraag in behandeling genomen. De brief van het college van 6 februari 2019 is dan ook geen op rechtsgevolg gericht besluit
in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Tegen de brief kon dan ook geen bezwaar worden gemaakt. Het college had het bezwaar van UWind tegen deze brief daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het college is echter ten onrechte overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van de bezwaren van UWind . Dit betekent dat de beslissing op bezwaar van het college van 1 oktober 2019, voor zover gericht aan UWind , niet in stand kan blijven. Het beroep is daarom gegrond.
Conclusie
6. Omdat het beroep gegrond is vernietigt de rechtbank het bestreden besluit van 1 oktober 2019, voor zover gericht aan UWind , omdat het in strijd is met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de belanghebbendheid van UWind , ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van UWind gericht tegen de brief van 6 februari 2019 niet-ontvankelijk te verklaren.
7. Uit de gegrondverklaring van het beroep volgt dat het college aan UWind het betaalde griffierecht van € 345,- dient te vergoeden. Er is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover gericht aan UWind ;
- verklaart het bezwaar van UWind niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het door UWind betaalde griffierecht van € 345,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. J. Wolbrink en mr. B. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 februari 2021 en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.