ECLI:NL:RBMNE:2021:778

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
16-317021-20; 16-056720-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs met teruggave van in beslag genomen contant geld

Op 26 februari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat plaatsvond op 14 december 2020 in Utrecht, waar de verdachte samen met een medeverdachte werd aangetroffen in een auto met in beslag genomen drugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, namelijk het verkopen of afleveren van harddrugs, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. Echter, de rechtbank achtte het tweede feit bewezen, namelijk het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, en legde een gevangenisstraf van 1 maand op. Daarnaast werd de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke straf verlengd en werden de bijzondere voorwaarden aangescherpt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de drugs en dat hij niet voldoende afstand had genomen van de situatie. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen contant geld van € 415,- aan de verdachte gelast, omdat er geen wettelijke grondslag voor verbeurdverklaring was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/317021-20 (P) en 16/056720-20 (TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
Geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 december 2020 en 12 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en mr. J.J.J.L. Maalsté, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 14 juni 2020 tot en met 14 december 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, heeft gehandeld in harddrugs;
Feit 2
op 14 december 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk harddrugs aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte op 14 december 2020 heeft gehandeld in drugs en opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad. De officier van justitie acht de volgende omstandigheden daartoe redengevend. Ten eerste zijn in de aanwezigheid van verdachte gesprekken over drugsdeals gevoerd. Ten tweede zat verdachte in de auto waarin de ten laste gelegde hoeveelheden drugs zijn aangetroffen. Deze drugs lagen bovendien op de bijrijdersstoel waar verdachte heeft gezeten. Ten derde heeft verdachte op het moment van de aanhouding een vluchtpoging ondernomen en gegrepen naar contant geld. Ten vierde heeft getuige [getuige 1] verklaard drugs te hebben gekocht van ‘de dealers’. Hij heeft de drugs ‘bij hen’ gekocht. Ten vijfde heeft anonieme getuige [getuige 2] bij de politie verklaard dat [bijnaam] , de persoon waarvan hij regelmatig drugs kocht, een enkelband zou dragen. Verdachte droeg een enkelband. Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), de bestuurder van de auto, heeft geen enkelband gehad. Tot slot acht de officier van justitie van belang dat verdachte een week eerder een snapchatbericht met de tekst: ’50 Soest man’ naar medeverdachte [medeverdachte] heeft gestuurd om een drugsdeal tot stand te brengen tussen derden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander dan wel alleen drugs heeft gedeald. Ook kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging dan wel alleen opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft geen wetenschap van of beschikkingsmacht over de aangetroffen drugs gehad. De verklaring van verdachte, dat de etui met daarin de drugs door de bestuurder op de bijrijdersstoel is gelegd, nadat verdachte (als eerste) uitstapte, is niet onaannemelijk. Ook is niet gebleken dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht die zien op het dealen van drugs. Het enige dat uit het dossier blijkt, is dat verdachte aanwezig is geweest bij een drugsdeal die door een ander werd verricht. Dat is echter onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, al dan samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van harddrugs. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte zich op 14 december 2020 of in de periode hieraan voorafgaand alleen, dus zonder bijdrage(n) van een of meer anderen, schuldig heeft gemaakt aan het dealen in harddrugs. De enkele belastende verklaring van anonieme getuige [getuige 2] , namelijk dat hij eerder drugs heeft gekocht bij ‘ [bijnaam] ’, die deze getuige afwisselend wel en niet heeft herkend als zijnde verdachte, is daartoe onvoldoende. Van het Snapchatbericht met de tekst: ’50 Soest man’, dat verdachte op 7 december 2020 heeft verstuurd, is niet gebleken dat dit zag op door verdachte verhandelde drugs. De vraag die dan resteert, is of verdachte kan worden aangemerkt als een medepleger van het dealen in harddrugs op 14 december 2020.
De rechtbank stelt voorop dat van medeplegen sprake is indien bewezen kan worden verklaard dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Het is bij een bewezenverklaring niet vereist dat het medeplegen bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit. Ook uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht, kan uiteindelijk een nauwe en bewuste samenwerking volgen. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte onvoldoende is komen vast te staan en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft op 14 december 2020 gedurende enkele uren als bijrijder in een zwarte Seat Ibiza gezeten en gesprekken van bestuurder [medeverdachte] aangehoord die blijkens hun inhoud zagen op het dealen in harddrugs. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij door deze gesprekken wel een vermoeden heeft gehad dat [medeverdachte] bezig was met het dealen van drugs, maar zeker weten deed hij het pas toen [medeverdachte] in zijn bijzijn drugs verkocht aan getuige [getuige 1] . Hoewel de rechtbank deze verklaring van verdachte onaannemelijk acht in het licht van de door [medeverdachte] gevoerde gesprekken en het hiervoor genoemde drugsgerelateerde snapchatbericht dat verdachte een week eerder aan [medeverdachte] heeft doorgezonden, ontbreekt het in het procesdossier aan wettig en overtuigend bewijs dat verdachte niet alleen wist van de drugsdeals, maar daaraan ook een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Getuige [getuige 1] heeft op eerdergenoemde datum achterin de Seat Ibiza plaatsgenomen en drugs gekocht. [getuige 1] heeft verdachte en [medeverdachte] niet ondubbelzinnig herkend en ook heeft hij niet verklaard over de feitelijke gang van zaken bij de drugsdeal. Zijn verklaring dat ‘de dealers’ met zijn tweeën waren en dat hij drugs ‘bij hen’ heeft gekocht is onvoldoende concreet om te bewijzen dat verdachte daadwerkelijk heeft bijgedragen aan het verkopen van de drugs aan [getuige 1] . Ook de aanwezigheid van contant geld in kleine coupures op de grond aan de passagierszijde en het aantreffen van een etui gevuld met harddrugs op de stoel van verdachte, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Dat deze etui aan verdachte toebehoorde is namelijk niet gebleken uit het dossier, en het is niet onaannemelijk dat [medeverdachte] de etui op de bijrijdersstoel heeft gelegd of gegooid op het moment dat ze werden aangehouden en verdachte al uit de auto was gestapt.
Gelet op het vorenstaande zal verdachte worden vrijgesproken van feit 1.
4.3.2.
Bewezenverklaring feit 2
Bewijsmiddelen [1]
- Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 februari 2021 onder meer het volgende verklaard:
Ik zat op 14 december 2020 te Utrecht 2 á 3 uurtjes met [medeverdachte] in de auto. Hij moest langs iemand. Op een gegeven moment kwam ik erachter dat hij drugs bij zich had. Toen een klant achterin de auto stapte wist ik zeker dat het een drugsdeal was. Ik zag dat [medeverdachte] tijdens de drugsdeal zijn hand uitstak naar achteren. Ik ben bij hem in de auto blijven zitten totdat we werden aangehouden.
- Op 14 december 2020 was verbalisant [verbalisant 1] belast met het uitluisteren van de inkomende en uitgaande oproepen betreffende het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dat telefoonnummer werd gebruikt door [medeverdachte] . [2] Omstreeks 18.02 uur hoorde verbalisant [verbalisant 1] een gesprek waarbij [medeverdachte] vroeg wat hij moest klaarleggen. Daarop werd geantwoord met "twee". Verbalisant [verbalisant 1] weet uit ervaring dat er met "twee", twee eenheden in verdovende middelen wordt bedoeld. [3]
- Verbalisant [verbalisant 2] heeft naar aanleiding van een onderzoek in de auto waarin verdachte met medeverdachte [medeverdachte] heeft gezeten onder meer het volgende gerelateerd:
Ik zag op de bijrijdersstoel een zwart etui liggen met twee verschillende vakken. Ik opende het etui en ik zag in beide vakken meerdere dichtgedraaide bolletjes. Mij is ambtshalve bekend dat verdovende middelen op deze manier verpakt worden. (…) Ik zag dat er in totaal 59 bolletjes in het etui zaten. Ik zag dat er daarvan dertien bruin waren, tweeëndertig wit met een blauwe verpakking en veertien wit met een witte verpakking. [4]
- De aangetroffen bolletjes in de etui zijn door de politie op 15 december 2020 onderzocht:
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit [5] :
Goednummer: PL0900-2020386022-2750273
SIN: AANX1483NL
Relatie met SIN: AANZ6057NL [6]
Omschrijving: 13 bolletjes met bruine brokjes en poeder
Goednummer: PL0900-2020386022-2750274 [7]
SIN: AANX1485NL
Relatie met SIN: AANZ6058NL [8]
Omschrijving: 32 bolletjes met wit poeder en brokjes
Goednummer: PL0900-2020386022-2750275
SIN: AANX1484NL
Relatie met SIN: AANZ6059NL [9]
Omschrijving: 14 bolletjes met wit poeder en brokjes
- De aangetroffen bolletjes in de etui zijn na het onderzoek van de politie gestuurd naar het NFI en door het NFI onderzocht. Deze onderzoeksresultaten zijn uiteengezet in het NFI-rapport d.d. 15 december 2020. Hierin is onder meer het volgende gerelateerd:
SIN: AANZ6057NL, poeder en brokjes, bruin, uit 2,39 gram. [10] Conclusie: bevat heroïne. (…)
SIN: AANZ6058NL, poeder en brokjes, wit, uit 7,79 gram. [11] Conclusie: bevat cocaïne. (…)
SIN: AANZ6059NL poeder en brokjes, wit, uit 2,38 gram. [12] Conclusie: bevat cocaïne.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat verdachte wist dat er drugs in de auto aanwezig was en dat hij desondanks niet onmiddellijk uit de auto is gestapt. De verdachte bevond zich aldus bewust in de onmiddellijke nabijheid van de drugs, en heeft zich, hoewel hij daartoe de mogelijkheid heeft gehad, niet van de (onmiddellijke nabijheid van de) drugs gedistantieerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte en [medeverdachte] op 14 december 2020 opzettelijk de ten laste gelegde hoeveelheden harddrugs aanwezig hebben gehad.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 14 december 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,39 gram (zijnde 13 bolletjes), van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 10,17 gram (zijnde 46 bolletjes), van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie wil met zijn eis een signaal afgeven aan de verdachte. Op het verweer
van de raadsman, dat de LOVS-richtlijnen voor onderhavige feiten van een beduidend lagere straf uitgaan dan door de officier geëist, heeft de officier gereageerd dat deze richtlijnen zijn bedoeld voor first offenders en derhalve niet gelden voor verdachte, die eerder is veroordeeld voor het dealen in drugs, waarvoor hij nog in een proeftijd liep.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, voor het geval dat de rechtbank komt tot strafoplegging, het volgende aangevoerd. De LOVS-richtlijnen gaan voor het dealen en/of opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs uit van veel lagere straffen dan vandaag door de officier van justitie geëist. De eis is dan ook disproportioneel. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij bewezenverklaring van een of meerdere feiten in ieder geval geen gevangenisstraf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis overschrijdt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee – direct of indirect – gepaard gaande criminaliteit. Gelet op de door [medeverdachte] gevoerde telefoongesprekken, de hoeveelheid in de etui aangetroffen drugs, de aanwezigheid van contant geld dat was gebundeld in kleine coupures en de drugsdeal die heeft plaatsgevonden in de auto in het bijzijn van verdachte, weegt de rechtbank strafverzwarend in haar oordeel mee dat sprake is van een indicatie van het dealen van harddrugs.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van verdachte gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 8 februari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte op 23 juni 2020 onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Deze veroordeling, de lopende proeftijd en het reclasseringstoezicht hebben verdachte er niet van weerhouden dit feit te plegen. De rechtbank weegt dit strafverzwarend in haar oordeel mee. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een voortgangsverslag van reclasseringswerker M. Erwich d.d. 22 december 2020, waaruit blijkt dat gezien het hoge recidiverisico en de aanwezige problematiek op het gebied van psychosociaal functioneren, de negatieve invloeden uit het sociale – en familie netwerk van verdachte en zijn gebrekkige coping en weerbaarheid, het in de ogen van de reclassering van belang is dat betrokkene behandeling gaat volgen en begeleid gaat wonen buiten Utrecht. De reclassering adviseert de rechtbank de bijzondere voorwaarden binnen het lopende kader aan te scherpen en verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Op die manier kan het lopende toezicht (inclusief de opgebouwde werkalliantie met de toezichthouder) worden voortgezet maar voelt verdachte, indien hij veroordeelt wordt, wel de consequentie van zijn (strafbare) gedrag.
Ons inziens is het daarom wenselijk dat de bijzondere voorwaarden binnen het lopende kader worden aangescherpt en dat betrokkene voor de huidige tenlastelegging een onvoorwaardelijke straf krijgt. Op die manier kan het lopende toezicht (inclusief de opgebouwde werkalliantie met de toezichthouder) worden voortgezet maar voelt betrokkene, indien hij veroordeelt wordt, wel de consequentie van zijn (strafbare) gedrag.
Daarbij adviseren wij ten aanzien van een (mogelijke) vordering tenuitvoerlegging van parketnummer 16.056720-20 dat de bijzondere voorwaarden worden gewijzigd, in die zin dat de volgende voorwaarden wordt opgenomen:
 Behandelverplichting
 Meewerken aan beschermd/begeleid wonen
 Dagbesteding
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat gelet op straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd en op de oriëntatiepunten die voor onderhavig feit zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Deze oriëntatiepunten zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat landelijk voor soortgelijke feiten soortgelijke straffen worden opgelegd. Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van 10-50 gram harddrugs is een taakstraf van 80 uren. De rechtbank heeft de ruimte om in een concreet geval van dit oriëntatiepunt af te wijken en ziet daarvoor in onderhavige zaak reden. De rechtbank acht een vrijheidsbenemende straf passend, en heeft bij haar keuze hiervoor en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte het feit heeft gepleegd in een lopende proeftijd voor soortgelijke feiten, en dat sprake is van een dealerindicatie. Gelet hierop kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank heeft van de raadsman begrepen dat verdachte op 11 februari 2021 door de rechtbank Utrecht is veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar voor overtreding van artikel 6 WVW. De rechtbank geeft gelet hierop toepassing aan hetgeen is bepaald in artikel 63 Sr. Dit leidt echter niet tot een andere strafoplegging, nu het hier om een zeer andersoortig feit gaat.
De rechtbank acht, alles overwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Deze straf is lager dan geëist nu de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, feit 1 niet bewezen acht.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag verbeurd te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten een contant geldbedrag van € 415,-. Een wettelijke grondslag voor verbeurdverklaring ontbreekt, nu verdachte is vrijgesproken van het dealen van drugs.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke straf, opgelegd onder parketnummer 16-056720-20, met één jaar, waarbij de aan deze voorwaardelijke straf gekoppelde voorwaarden dienen te worden gewijzigd overeenkomstig het reclasseringsadvies d.d. 22 december 2020.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen gelet op de geringe ernst en omvang van de feiten.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Verlenging van de proeftijd
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juni 2020 (parketnummer 16-056720-20) is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk opgelegd. De rechtbank stelt voorop dat de vordering tot tenuitvoerlegging van deze straf in beginsel toewijsbaar is nu verdachte binnen de proeftijd een strafbaar feit heeft gepleegd. De rechtbank zal de vordering echter niet toewijzen. Zij neemt hierbij het voortgangsverslag van de Reclassering in aanmerking. In dit verslag, dat ziet op de voortgang van het toezicht op de voorwaarden die zijn gekoppeld aan de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, wordt de rechtbank geadviseerd om bij een veroordeling in onderhavige zaak de proeftijd van die straf met één jaar te verlengen. Gezien het hoge recidiverisico en de aanwezige problematiek op het gebied van psychosociaal functioneren, de negatieve invloeden uit het sociale – en familienetwerk van verdachte en zijn gebrekkige coping en weerbaarheid, is het in ogen van de reclassering van belang dat betrokkene behandeling gaat volgen en begeleid gaat wonen buiten Utrecht. De rechtbank wordt daarom verzocht de reeds bestaande bijzondere voorwaarden aan te scherpen c.q. aan te vullen.
De rechtbank zal de vastgestelde proeftijd met één jaar verlengen en daarbij de bijzondere voorwaarden gekoppeld aan de voorwaardelijke straf aanscherpen c.q. aanvullen als geadviseerd door de reclassering. Verdachte is binnen het huidige kader gerecidiveerd en een aanscherping van de voorwaarden is in dat licht, alsmede in het licht van de inhoud van het advies van de reclassering, noodzakelijk om het recidiverisico te verlagen. Verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard te voldoen aan de nieuwe voorwaarden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet,
zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen als hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering tenuitvoerlegging
  • verlengt de proeftijdvan de voorwaardelijke straf, voor zover opgelegd bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juni 2020 (parketnummer 16-056720-20), met één jaar;
  • wijzigt daarbij de volgende bijzondere voorwaarden, in die zin dat de volgende bijzondere voorwaarden aanvullend worden opgenomen:
 verdachte laat zich behandelen door Topzorg de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zolang de reclassering dat nodig vindt;
 verdachte zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
 verdachte dient zijn medewerking te verlenen aan en een actieve inspanning te verrichten voor het verkrijgen en het behouden van een structurele, controleerbare en zinvolle (betaalde) dagbesteding;
Beslag
- gelast
de teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen contante geld ten bedrage van
€ 415,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Hebly, voorzitter, mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en H.F. Koenis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2021.
Mr. H.F. Koenis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2020 tot en met 14 december 2020 te
Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een
materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
Feit 2
hij op of omstreeks 14 december 2020 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,39 gram (zijnde 13 bolletjes),
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of ongeveer 10,17 gram (zijnde 46 bolletjes), in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of
cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 december 2020, nummer MD44020013, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 158 en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 december 2020, nummer MD44020013, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 159 tot en met 218. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 29.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 29.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 118.
5.Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 121.
6.Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 122.
7.Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 121.
8.Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 123.
9.Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 123.
10.Een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 15 december 2020, opgemaakt door ing. F. Wallace, p. 125.
11.Een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 15 december 2020, opgemaakt door ing. F. Wallace, p. 126.
12.Een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 15 december 2020, opgemaakt door ing. F. Wallace, p. 127.