ECLI:NL:RBMNE:2021:768

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
16/255928-19, 16/104974-20 en 16/009443-21 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding en schennis van de eerbaarheid met bijzondere voorwaarden

Op 26 februari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten, waaronder feitelijke aanranding van de eerbaarheid en schennis van de eerbaarheid op een openbare plaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 oktober 2019 in Hilversum, in de winkel [winkel 1], de eerbaarheid van twee minderjarige slachtoffers heeft geschonden door zich in hun zicht te masturberen en hen te dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Bij de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een klinische behandeling. De rechtbank heeft ook het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van kledingstukken van de winkel en aan schennis van de eerbaarheid op een openbare plaats op 13 april 2020. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [aangeefster 1], toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd aan de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de overige feiten als strafbaar gekwalificeerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/255928-19, 16/104974-20 en 16/009443-21 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen de raadsman van verdachte mr. A. Oass, advocaat te Haarlem, alsmede de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [aangeefster 1] en hun raadsvrouw mr. M. Kubatsch, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
(parketnummer 16/255928-19)
feit 1
primair:
op 24 oktober 2019 te Hilversum, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:
op 24 oktober 2019 te Hilversum met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
feit 2
primair:op 24 oktober 2019 te Hilversum de eerbaarheid heeft geschonden op een openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten de winkel [winkel 1] , door zich in die winkel af te trekken in het zicht van [aangeefster 1] ;
subsidiair:
op 24 oktober 2019 te Hilversum de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten de winkel [winkel 1] , door zich in die winkel af te trekken in het zicht van [aangeefster 1] ;
feit 3
in de periode van 16 september 2019 tot en 24 oktober 2019 te Hilversum één of meerdere kledingstuk(ken) die geheel aan een ander, te weten aan [winkel 1] toebehoorden, heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt;
(parketnummer 16/104974-20)
(hierna genummerd: feit 4)
hij op 13 april 2020 te Hilversum de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de [straat] , door zich toen en daar (terwijl hij als bestuurder in een personenauto reed) met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en/of te masturberen;
(parketnummer 16/009443-21)
(hierna genummerd: feit 5)
primair:
op 30 juli 2020 te Hilversum de eerbaarheid heeft geschonden op een openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten de winkel [winkel 2] , door in een pashokje van die winkel zijn blote penis in zijn hand te houden in het zicht van [slachtoffer 2] ,
subsidiair:op 30 juli 2020 te Hilversum de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in een pashokje in de winkel [winkel 2] , door zijn penis in zijn blote hand te houden in het zicht van [slachtoffer 2] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 1 (primair en subsidiair):
Er is sprake van onvoldoende (steun)bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Getuige [aangeefster 1] heeft niet verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte aangeefster [slachtoffer 1] heeft aangeraakt. Ook de overige bewijsmiddelen leveren geen objectief ondersteunend bewijs op. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde geldt bovendien dat er geen sprake is van geweld en of een andere feitelijkheid.
Ten aanzien van feit 2 (primair en subsidiair):
Er is sprake van onvoldoende (steun)bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Getuige [slachtoffer 1] heeft niet gezien dat verdachte zich heeft afgetrokken. Ook de overige bewijsmiddelen leveren geen objectief ondersteunend bewijs op.
Ten aanzien van feit 3:
Verdachte heeft erkend heeft dat hij op kledingstukken gespuugd heeft. De raadsman heeft verzocht om verdachte slechts te veroordelen voor het onbruikbaar maken van de jas en niet de overige zevenendertig kledingstukken, nu niet kan worden aangetoond dat verdachte al deze kledingstukken onbruikbaar heeft gemaakt.
Ten aanzien van feit 4:
De verklaring van aangeefster wordt niet ondersteund door ander bewijs. Het is onaannemelijk dat aangeefster precies heeft kunnen zien wat er zich in de auto heeft afgespeeld.
Ten aanzien van feit 5 (primair en subsidiair):
De verklaring van aangeefster wordt niet ondersteund door ander bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 5
De rechtbank is van oordeel dat de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat hetgeen door [slachtoffer 2] is verklaard niet gebeurd zou kunnen zijn. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van haar verklaring. De rechtbank is echter gebonden aan de regels over het bewijsminimum en komt tot het oordeel dat in het dossier onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om te bewijzen dat verdachte de persoon is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 5 ten laste gelegde, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
Bewijsmiddelen voor feit 3
Feit 3 is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de raadsman heeft geen (volledige) vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte van 25 oktober 2019, opgemaakt door de rechter-commissaris, houdende een (deels) bekennende verklaring van verdachte, pagina 2;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 24 oktober 2019, genummerd PL0900-2019318692-1, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [aangever] (namens [winkel 1] ), met bijlagen, doorgenummerde pagina 51;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , werkzaam als NRGD-geregistreerd forensisch DNA-deskundige bij The Maastricht Forensic Institute genummerd 2019318452, houdende een Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek van 6 maart 2020, doorgenummerde pagina’s 123 tot en met 127.
Bewijsmiddelen voor feiten 1 en 2 [1]
[aangeefster 1] heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte, op 24 oktober 2019 aangifte bij de politie gedaan. Zij heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij samen met [slachtoffer 1] op 24 oktober 2019 in de [winkel 1] te Hilversum was. Een medewerker van de winkel kwam naar [aangeefster 1] en [slachtoffer 1] toe en vroeg of ze een sportlegging zochten. Hij zei dat zij boven bij de kinderafdeling moesten kijken voor de goede maat. De medewerker nam [aangeefster 1] en [slachtoffer 1] mee naar boven. Hij zocht een sportlegging uit en [slachtoffer 1] ging die sportlegging passen. De medewerker wachtte in de buurt van het pashokje en haalde zijn piemel uit zijn broek. Hij deed zijn hand om zijn piemel en begon met zijn hand heen en weer te gaan. Toen hij in de gaten had dat [aangeefster 1] hem zag, deed hij hem heel snel terug. Vervolgens ging de medewerker bij het pashokje waar [slachtoffer 1] in stond naar binnen. [slachtoffer 1] had nog niet gezegd dat ze klaar was. [aangeefster 1] heeft gezien dat de medewerker, toen [slachtoffer 1] uit het pashokje was, bij de benen van [slachtoffer 1] voelde hoe ‘het zat en zo’. [2]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft op 24 oktober 2019 bij de politie, volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor aangeefster,onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij en [aangeefster 1] op 24 oktober 2019 in de [winkel 1] te Hilversum waren. Een medewerker van de winkel vroeg aan [slachtoffer 1] of zij naar leggings aan het zoeken was. [slachtoffer 1] antwoordde bevestigend en hij zei tegen haar dat zij mee naar boven moest lopen, omdat daar haar maat hing. De medewerker liep met [slachtoffer 1] en [aangeefster 1] mee naar de eerste verdieping en
gaf een legging aan [slachtoffer 1] . Hij legde zijn hand op haar rug en liep dicht tegen haar aan. Vervolgens ging [slachtoffer 1] de legging passen. Toen zij de legging aan had en nog in het pashokje stond, ging de medewerker aan haar hele been voelen. Hij voelde aan de binnenzijde van de benen van [slachtoffer 1] over de legging en vroeg of alles goed zat. Vervolgens ging hij aan de kont van [slachtoffer 1] voelen en vroeg hij of dat ook goed zat. Hij voelde aan de bovenkant van het midden van haar bil. Hij ging met zijn hand in de broek van [slachtoffer 1] . De medewerker gaf [slachtoffer 1] een grotere legging. Hij kwam de paskamer binnen. Daarna heeft [slachtoffer 1] haar eigen broek weer aangedaan. Zij liep het hokje weer uit en ging de legging terug hangen. Terwijl zij dat deed, liep de medewerker achter haar aan en stond hij tegen haar aan. [slachtoffer 1] voelde zijn stijve piemel tegen haar kont. [3]
Zoals blijkt uit
bijlage tweebij het
proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 24 oktober 2019, heeft er het volgende Whatsapp-gesprek tussen [slachtoffer 1] en [aangeefster 1] plaatsgevonden, waarbij links de appjes van [aangeefster 1] staan weergegeven en rechts die van [slachtoffer 1] :
‘Schiet opTrauma alert
Jajaaa
Weg hierr
Hahahaha
Wat
Te erg om nu te zeggen
Wat
The fuck
Ik zeg zo
Hij komt binnen
Zeg nu
Als we hier weg zijn!
Zegggg
Dit is nou een echte pedofiel’ [4]
Verdachte heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 oktober 2019verklaard dat hij bij de [winkel 1] werkt en dat er twee meiden binnen kwamen lopen, die leggings zochten. Verdachte heeft tegen de meiden gezegd dat de juiste maten boven liggen. Vervolgens zijn zij naar boven gegaan. Verdachte heeft één van die meiden een broek gegeven om te passen
.Die eerste broek was te krap. Verdachte gaf haar een grotere broekmaat. [5]
Bewijsoverweging feit 1 en 2De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 24 oktober 2019 bij de [winkel 1] in het zicht van aangeefster [aangeefster 1] heeft afgetrokken en aangeefster [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat zich onvoldoende (steun)bewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring van feit 1 en 2 te komen. De belastende verklaringen van [slachtoffer 1] en [aangeefster 1] ondersteunen elkaar onderling en kunnen daarom over en weer als steunbewijs worden gebruikt. Daarnaast worden deze verklaringen ondersteund door de WhatsApp berichten en de verklaring van verdachte. Bovendien heeft te gelden dat niet elk bestanddeel van een bewezenverklaring door twee bewijsmiddelen gedekt behoeft te zijn.
Bewijsmiddelen voor feit 4 [6]
Zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte, heeft [aangeefster 2] op 13 april 2020 bij de politie aangifte gedaan. Zij heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij op 13 april 2020 omstreeks 18.41 uur aanwezig was in haar woning aan de [adres] te [woonplaats] . Vanuit de woning is er zicht op een plantsoen, waar ongeveer tien kinderen speelden. Zij zag dat er voor haar woning een grijze Toyoto Aygo reed met kenteken [kenteken] . Aangeefster zag vanuit haar woning, op de eerste etage, dat er een jongen achter het stuur zat, gekleed in een grijze joggingbroek. De bestuurder betrof een licht getinte jongen. Aangeefster vermoedde dat het een Marokkaanse jongen was en schat hem tussen de 25 en 30 jaar oud. Verder zat er niemand in het voertuig. Aangeefster zag dat de bestuurder bewegingen maakte met zijn rechterhand ter hoogte van zijn geslachtsdeel. De grijze joggingbroek hing bij de broeksband losjes naar voren. Aangeefster zag overduidelijk dat hij snelle op en neergaande bewegingen maakte met zijn rechterhand op de plek waar de penis behoort te zitten. Met andere woorden: aangeefster zag dat de bestuurder aan het masturberen was. [7]
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces verbaal van bevindingen, verdachte op 13 april 2020 aangehouden. Zij hebben, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij op 13 april 2020 omstreeks 18.55 uur naar de [straat] zijn gereden, alwaar de grijze Toyota Aygo met kenteken
[kenteken] thuishoort. Zij zagen, op het moment dat zij op de [straat] reden, een manspersoon, met het volgende signalement de trap oplopen richting een portiek: man, Marokkaans uiterlijk, ongeveer 25 jaar oud, grijze joggingsbroek en donker zwart haar. Voor het portiek van perceel [nummer] zagen zij een grijze Toyota Aygo staan met kenteken [kenteken] . Verbalisant [verbalisant 2] is achter de man aangelopen. Zij heeft de man die net naar binnen was gelopen en voldeed aan het signalement, gevraagd om de woning uit te komen. Vervolgens heeft zij verdachte aangehouden. [8]
Verdachte heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces verbaal van verhoor verdachte, op 13 april 2020 zakelijk weergegeven, verklaard dat hij met zijn auto, een Toyota Aygo, een rondje is gaan rijden. Verdachte is door Hilversum gereden en is overal een beetje geweest. Hij heeft stil gestaan bij de kruising op de Jan van der Heijdenstraat. Het zou kunnen dat hij langs de flat aan de [straat] heeft gereden. [9] Bewijsoverweging feit 4
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 13 april 2020, aan de [straat] in [woonplaats] (de openbare weg), in zijn auto heeft gemasturbeerd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat zich onvoldoende (steun)bewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring van feit 4 te komen. De verklaring van aangeefster [aangeefster 2] wordt ondersteund door het proces van bevindingen van de aanhouding van verdachte en de eigen verklaring van verdachte.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair
op 24 oktober 2019 te Hilversum door een feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, in elk geval eenmaal:
- de benen en de billen van die [slachtoffer 1] (over de kleding) betast en;
- zijn hand in de achterkant van de broek van die [slachtoffer 1] gestopt, en (daarbij) de blote billen en/of blote onderrug van die [slachtoffer 1] betast en;
- zijn (stijve) penis tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] geduwd,
en bestaande die feitelijkheden uit het:
- plotseling uitvoeren van voornoemde handelingen en;
- ( ongevraagd) naar binnen gaan in een pashokje waar die [slachtoffer 1] zich bevond;
feit 2 primair
op 24 oktober 2019 te Hilversum de eerbaarheid heeft geschonden op een niet voor het openbaar verkeer bestemde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten de winkel [winkel 1] , door zich in die winkel af te trekken in het zicht van een persoon die de leeftijd van 16 jaren toen nog niet had bereikt, te weten [aangeefster 1] , geboren op [2005] ;
feit 3
op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 16 september 2019 tot en 24 oktober 2019 te Hilversum opzettelijk en wederrechtelijk meerdere kledingstukken (waaronder een jas merk Spex kleur grijs), dat geheel aan een ander, te weten aan [winkel 1] filiaal gelegen aan de [adres] toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt;
feit 4op 13 april 2020 te Hilversum de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de [straat] , door zich toen en daar éénmaal, (terwijl hij als bestuurder in een personenauto reed) te masturberen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 2 primair:
schennis van de eerbaarheid op een andere dan de in artikel 239 onder 1º van het Wetboek
van Strafrecht bedoelde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort,
onbruikbaar maken;
feit 4:
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 240 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd in het reclasseringsrapport van 26 oktober 2020. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren en om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte een deels voorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen, waarbij de duur van het onvoorwaardelijke deel van die straf gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, heeft de raadsman zich gerefereerd. De raadsman heeft bezwaar gemaakt tegen de dadelijke uitvoerbaarheid van het toezicht en de voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich tijdens zijn werk bij de [winkel 1] op 24 oktober 2019 schuldig gemaakt aan aanranding van aangeefster [slachtoffer 1] , door haar te dwingen tot het dulden van meerdere ontuchtige handelingen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van schennis van de eerbaarheid, door in de [winkel 1] , een openbare plaats, in het zicht van aangeefster [aangeefster 1] zijn geslachtsdeel te tonen en te masturberen. Aangeefsters waren op zoek naar sportkleding en hadden er vertrouwen in dat zij op professionele wijze door verdachte zouden worden geholpen. Verdachte heeft op grove wijze misbruik gemaakt van dit vertrouwen. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van aangeefsters, die op dat moment allebei slechts veertien jaar oud waren. Dat zijn handelen veel impact heeft gehad op aangeefsters en dat zij hiervan veel gevolgen hebben ondervonden, blijkt onder meer uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] die ter terechtzitting is voorgelezen.
Daarnaast heeft verdachte zich in de periode dat hij bij de [winkel 1] werkzaam was, schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van meerdere kledingstukken van de [winkel 1] . Door zo te handelen heeft hij laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendom. Tevens heeft verdachte overlast bezorgd en schade veroorzaakt.
Tot slot heeft verdachte zich op 13 april 2020 schuldig gemaakt aan het plegen van schennis van de eerbaarheid op een voor het openbaar verkeer bestemde plaats, door in een woonwijk in Hilversum, in de nabijheid van spelende kinderen, in zijn auto te masturberen. Dusdanig gedrag geeft aanstoot aan de algemene publieke moraal, is hinderlijk voor buurtbewoners en/of toevallige voorbijgangers en kan bij hen ook gevoelens van angst teweeg brengen.
Verdachte ontkent de feiten en neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen. Zelfs ter openbare terechtzitting, waar verdachte op basis van de schorsingsvoorwaarden verplicht was te verschijnen, is verdachte zonder enig bericht of toelichting niet verschenen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachteDe rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 13 januari 2021 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte nog niet eerder onherroepelijk voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Verdachte is op 26 juli 2019 door de rechtbank veroordeeld wegens aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd. In het daartegen ingestelde hoger beroep is verdachte niet-ontvankelijk verklaard, maar tegen die beslissing is een rechtsmiddel aangewend.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 20 augustus 2020, opgemaakt door M. Breij, psycholoog, onder supervisie van J.M. Oudejans, psycholoog
  • een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 26 oktober 2020, opgemaakt door W. Kieft, reclasseringswerker en P. de Jong, unitmanager.
Het Pro Justitia rapport
De psycholoog komt in het rapport van 20 augustus 2020 tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde communicatiestoornis. Dit uit zich in aanzienlijke beperkingen in het sociale contact en met betrekking tot introspectieve vermogens. Ook is sprake van inflexibiliteit. Gecombineerd met de inadequate omgang met seksuele verlangens en behoeften leidt dit tot forse problemen. Deze beperkingen waren ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig. Ten gevolge van de aanwezige beperkingen met betrekking tot het zicht op zijn onvermogens is verdachte beperkt in staat zijn gedrag bij te sturen op basis van eerdere ervaringen. Daarnaast is hij door het opkroppen van seksuele verlangens en het feit dat het vermijden van contact met vrouwen binnen de werksituatie niet mogelijk is, niet in staat geweest zijn seksuele impulsen te beheersen. De psycholoog adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op recidive wordt, zonder behandeling, als hoog ingeschat. Om de kans op recidive te verkleinen, adviseert de psycholoog om aan verdachte een intensieve behandeling, gericht op de zedenproblematiek en de beperkingen voortkomend uit de stoornis, op te leggen. Bij voorkeur vindt de behandeling ambulant plaats, dan kunnen aanwezige (in potentie) beschermende structuren (werk en opleiding) blijven bestaan. De behandeling dient plaats te vinden binnen een
duidelijk kader, zoals bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijk strafdeel met
een lange proeftijd.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid op de daarvoor in voornoemd rapport genoemde gronden over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert op grond van dit rapport dat het bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Het reclasseringsadvies
Uit het reclasseringsrapport van 26 oktober 2020 volgt dat verdachte gedurende het schorsingstoezicht is aangemeld voor een behandeling bij Forensische polikliniek De Waag. Na een aantal gesprekken heeft de behandelaar van De Waag geconcludeerd dat, op basis van de risico inschatting en zijn huidige houding, een ambulante behandeling niet toereikend is om de kans op recidive te verlagen. De behandelaar van De Waag adviseert om verdachte aan te melden voor een klinische behandeling. Ook de reclassering is van mening dat
een klinische behandeling noodzakelijk is om de kans op recidive te verkleinen. Een ambulante behandeling bij De Waag is onvoldoende om risico’s te beperken.
De reclassering adviseert om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: 1) meldplicht bij reclassering, 2) opname in een zorginstelling en 3) verbod bepaalde werkzaamheden te verrichten. De reclassering adviseert voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van het toezicht en de bijzondere voorwaarden, in verband met een hoog risico op een zedendelict.
De op te leggen strafDe rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank acht het in het licht van speciale preventie echter ook van belang dat verdachte onder andere onder toezicht van de reclassering wordt gesteld en een behandeling ondergaat die gericht is op het terugdringen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, zodat verdachte in de toekomst ervan wordt weerhouden (soortgelijke) misdrijven te plegen. De rechtbank acht vanwege de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, en het hoge risico op recidive, een stevig kader met bijzondere voorwaarden geboden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek, waarvan vier maanden voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een klinische behandeling, passend en geboden is. De rechtbank ziet geen aanleiding om als bijzondere voorwaarde het verbod tot het verrichten van bepaalde werkzaamheden op te leggen. Het handelen van verdachte is niet gerelateerd aan het feit dat hij in winkels werkzaam is.
Onder meer omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, wijkt de rechtbank af van de vordering van de officier van justitie.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen/gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten feitelijke aanranding van de eerbaarheid en schennis van de eerbaarheid op een openbare plaats en op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd.
Gelet op de inhoud van het Pro Justitia psychologisch onderzoek van 20 augustus 2020 en het reclasseringsrapport van 26 oktober 2020 en het daarin genoemde hoge recidiverisico, welk risico zich gelet op de meerdere bewezenverklaringen ook daadwerkelijk manifesteert, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegde het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De voorlopige hechtenis
Verdachte is op 24 oktober 2019 in verzekering gesteld. Op 25 oktober 2019 is de bewaring bevolen en op 7 november 2019 de gevangenhouding voor de duur van 30 dagen. De raadkamer heeft vervolgens de schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen met ingang van 8 november 2019. Aan die schorsing waren diverse voorwaarden verbonden, waaronder de voorwaarde dat verdachte bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak op de terechtzitting aanwezig zal zijn. Verdachte is op 12 februari 2021 echter, zonder opgaaf van redenen, niet verschenen. De rechtbank zal het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis om die reden opheffen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 970,74. Dit bedrag bestaat uit € 470,74 materiële schade en € 500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[aangeefster 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van (naar de rechtbank begrijpt:) € 637,72. Dit bedrag bestaat uit € 337,72 materiële schade en € 300,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [aangeefster 1] in zijn geheel kunnen worden toegewezen en daarbij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 970,74,
bestaande uit € 470,74 materiële schade en € 500,00 immateriële schade, en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 970,74, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met negentien dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De vordering van [aangeefster 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert deze schade op € 637,72, bestaande uit € 337,72 materiële schade en € 300,00 immateriële schade, en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 637,72, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met twaalf dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 239, 246 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 5 (parketnummer 16/009443-2) ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3 (parketnummer 16/255928-19) en 4 (parketnummer 16/104974-20) ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat
van de gevangenisstraf een gedeelte van 4 (vier) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich meldt bij de Reclassering Nederland, bij de voor hem reeds bekende toezichthouder, op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich zal laten opnemen op de afdeling KKB van de Van der Hoevenkliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start als er een behandelplaats beschikbaar is voor verdachte. De opname duurt zes tot vierentwintig maanden of zoveel korter als de reclassering, in overleg met de behandelende instelling, nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 970,74, bestaande uit € 470,74 materiële schade en € 500,00 immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 970,74 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 19 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [aangeefster 1]
  • wijst de vordering van [aangeefster 1] toe tot een bedrag van € 637,72, bestaande uit € 337,72 materiële schade en € 300,00 immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangeefster 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster 1] aan de Staat € 637,72 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 12 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.B.W. Beekman, voorzitter, mrs. V.M.A. Sinnige en A.M. Loots, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Vos, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2021.
De voorzitter en de oudste rechter en de griffier zijn buiten staat te tekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Parketnummer 16/255928-19
Feit 1
hij op of omstreeks 24 oktober 2019 te Hilversum, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en /of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft/is hij, verdachte, meermalen, in elk geval eenmaal
- een/de been/benen en/of de/een bil/billen van die [slachtoffer 1] (over de kleding) betast en/of aangeraakt en/of
- zijn hand in de achterkant van de broek van die [slachtoffer 1] gestopt, althans met zijn hand in de broek van die [slachtoffer 1] gegaan en/of (daarbij) de blote bil(len) en/of blote onderrug van die [slachtoffer 1] betast en/of
- zijn (stijve) penis tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] geduwd, aangedrukt en/of gehouden,
en bestaande dat geweld en/of die feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) uit het
- plotseling en/of onverhoeds uitvoeren van voornoemde handeling(en) en/of
- ( ongevraagd) naar binnen gaan in een pashokje waar die [slachtoffer 1] zich bevond en/of blokkeren/belemmeren van de vrije doorgang uit dat pashokje van die [slachtoffer 1] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 oktober 2019 te Hilversum, met [slachtoffer 1] , geboren op 29 augustus 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het meermalen althans éénmaal betasten van en/of wrijven over een/de met kleding bedekte be(e)n(en) en/of bil(len) van die [slachtoffer 1] en/of
- het met zijn, verdachtes, hand in de achterkant van de broek van die [slachtoffer 1] gaan en/of (daarbij) het betasten van de blote bil(len) en/of blote onderrug van die [slachtoffer 1] en/of
- het meermalen, althans éénmaal, tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] duwen en/of drukken en/of houden van zijn, verdachtes, (stijve) penis;
Feit 2
hij op of omstreeks 24 oktober 2019 te Hilversum de eerbaarheid heeft geschonden op een niet voor het openbaar verkeer bestemde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten de winkel [winkel 1] , door zich in die winkel af te trekken in het zicht van een persoon die de leeftijd van 16 jaren toen nog niet had bereikt, te weten [aangeefster 1] , geboren op [2005] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 oktober 2019 te Hilversum de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten de winkel [winkel 1] , terwijl een ander, te weten [aangeefster 1] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was, door zich in die winkel af te trekken in het zicht van die [aangeefster 1] ;
Feit 3
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 september 2019 tot en 24 oktober 2019 te Hilversum opzettelijk en wederrechtelijk één of meerdere (37) kledingstuk(ken) (waaronder een jas merk Spex kleur grijs), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [winkel 1] filiaal gelegen aan de [adres] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Parketnummer 16/104974-20
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 13 april 2020 te Hilversum de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de [straat] , door zich toen en daar meermalen, althans éénmaal, (terwijl hij als bestuurder in een personenauto reed) met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en/of te masturberen;
Parketnummer 16/009443-21
hij op of omstreeks 30 juli 2020 te Hilversum de eerbaarheid heeft geschonden op een niet voor het openbaar verkeer bestemde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten de winkel [winkel 2] (gelegen aan de [straat] ), door in een pashokje van die winkel zijn, verdachtes, blote penis in zijn hand te houden in het zicht van een persoon die de leeftijd van 16 jaren toen nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 2] , geboren op [2006] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juli 2020 te Hilversum de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in een pashokje in de winkel [winkel 2] (gelegen aan de [straat] ), terwijl een ander, te weten [slachtoffer 2] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was,
door zijn, verdachtes, penis in zijn blote hand te houden in het zicht van die [slachtoffer 2] .

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 april 2020, genummerd 2019318452, opgemaakt door politie Midden-Nederland, Dienst Regionale Recherche, afdeling Zeden, doorgenummerd 1 tot en met 137. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 46 tot en met 49.
3.Pagina’s 39 tot en met 42.
4.Pagina 42 en 45.
5.Pagina 17.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 27 april 2020, genummerd PL0900-2020110903, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 19. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
7.Pagina 1 en 2.
8.Pagina 4 en 5.
9.Pagina 9 tot en met 11.