In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. van Domselaar, had een verzoek ingediend om de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom te verlengen. Deze last was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik, omdat verzoekster een aantal bouwwerken op haar perceel moest verwijderen en het gebruik als hondenpark moest beëindigen. Verzoekster stelde dat er spoed was, omdat het niet kunnen voortzetten van haar honden- en puppycursussen zou leiden tot een faillissement. Het college had eerder al de begunstigingstermijn meerdere keren verlengd, maar weigerde het laatste verzoek om deze termijn opnieuw te verlengen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen spoedeisend belang meer was bij het verzoek, omdat het college had aangegeven de invordering van de dwangsommen op te schorten tot twee weken na de beslissing op het bezwaar van verzoekster. Dit betekende dat verzoekster niet verder handhavend zou worden aangesproken totdat er een beslissing was genomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatig besluit was en dat er geen onverwijlde spoed was die een voorlopige voorziening vereiste. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.