ECLI:NL:RBMNE:2021:75

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20 _ 3831
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende last onder dwangsom voor hondenpark

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. van Domselaar, had een verzoek ingediend om de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom te verlengen. Deze last was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik, omdat verzoekster een aantal bouwwerken op haar perceel moest verwijderen en het gebruik als hondenpark moest beëindigen. Verzoekster stelde dat er spoed was, omdat het niet kunnen voortzetten van haar honden- en puppycursussen zou leiden tot een faillissement. Het college had eerder al de begunstigingstermijn meerdere keren verlengd, maar weigerde het laatste verzoek om deze termijn opnieuw te verlengen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen spoedeisend belang meer was bij het verzoek, omdat het college had aangegeven de invordering van de dwangsommen op te schorten tot twee weken na de beslissing op het bezwaar van verzoekster. Dit betekende dat verzoekster niet verder handhavend zou worden aangesproken totdat er een beslissing was genomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatig besluit was en dat er geen onverwijlde spoed was die een voorlopige voorziening vereiste. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3831

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 januari 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. R. van Domselaar),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik(het college), verweerder.

Inleiding

Met een besluit van 25 oktober 2019 (de last onder dwangsom) heeft het college aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd voor het verwijderen van een aantal bouwwerken op en het beëindigen van het gebruik als [hondenpark ] met toebehoren van het perceel, kadastraal bekend Gemeente [plaats] [sectie] tussen [perceel] in [plaats] (het perceel). Het college heeft de begunstigingstermijn voor het beëindigen van de overtredingen meerdere keren verlengd. Het laatste besluit hierover is van
28 juli 2020. Met dit besluit heeft het college verzoekster tot 29 september 2020 in de gelegenheid gesteld om de overtredingen ongedaan te maken.
Op 18 september 2020 heeft verzoekster bij het college per brief het verzoek ingediend om de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom nogmaals te verlengen. Met een besluit van 25 september 2020 (het bestreden besluit) heeft het college dit verzoek geweigerd. Dit betekent dat verzoekster dwangsommen verbeurt als zij de overtredingen niet voor 29 september 2020 beëindigt.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit een bezwaarschrift ingediend. Verder heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. De voorzieningenrechter beschikt over voldoende informatie om uitspraak te doen. Hieronder legt de voorzieningenrechter dat verder uit.
2. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter om de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom te verlengen tot onherroepelijk is beslist op haar bezwaren tegen de weigering van het college om de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verder te verlengen. Verzoekster voert aan dat dit verzoek spoed heeft, omdat als zij niet door kan gaan met de honden- en puppycursussen dit hoogstwaarschijnlijk zal leiden tot een faillissement. Daarnaast moeten de puppy’s van de cursisten die zich reeds bij de verzoekster hebben aangemeld binnen de belangrijkste ontwikkelingsfase (tussen de 8 en 12 weken) een trainingscursus volgen om te voorkomen dat zij later angst of agressie gaan vertonen. Bijna alle hondentrainingsscholen kennen lange wachtlijsten, de cursisten kunnen volgens verzoekster daardoor niet tijdig overstappen naar een andere hondentrainingsschool.
3. Naar aanleiding van het door verzoekster ingediende verzoek om een voorlopige voorziening heeft het college met een mail van 8 december 2020 aan de voorzieningenrechter meegedeeld bereid te zijn om de invordering van de reeds verbeurde dwangsommen op te schorten tot twee weken na verzending van de beslissing op het bezwaar van verzoekster tegen de weigering om de begunstigingstermijn te verlengen.
4. In reactie op deze mededeling van het college voert verzoekster aan dat haar verzoek zich niet richt tegen het niet invorderen van de dwangsommen, maar op het mogen voortzetten van de honden- en puppycursussen tot het bestreden besluit onherroepelijk is. Het college kan gedurende de procedure jegens haar nieuwe handhavende maatregelen nemen. Dit wil zij met haar verzoek om een voorlopige voorziening voorkomen.
5. Met een mail van 21 december 2020 heeft het college – naast zijn eerdere toezegging over het vooralsnog niet invorderen van de verbeurde dwangsommen – vervolgens aan de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij voordat hij tot invordering zal overgegaan eerst nog een controle zal uitvoeren en hij pas nadat een besluit is genomen over de invordering, zal bepalen of een nieuw handhavingstraject zal worden opgezet of niet.
6. Verzoekster is door de griffier van de rechtbank in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen welk spoedeisend belang zij na deze tweede mededeling van het college nog heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster geeft in een brief van
31 december 2020 aan dat zij nog steeds een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek, omdat het college met zijn toezegging niet expliciet en op niet voor misverstand vatbare wijze schriftelijk kenbaar heeft gemaakt dat verzoekster honden- en puppycursussen mag geven op het perceel tot onherroepelijk op haar bezwaren is beslist.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een door hem in de bezwaarfase te treffen voorlopige voorziening in ieder geval vervalt zodra de termijn voor het instellen van beroep bij de bestuursrechter tegen het besluit dat op bezwaar is genomen, ongebruikt is verstreken [1] . De voorlopige voorziening die de voorzieningenrechter op dit moment kan treffen eindigt dus hoe dan ook na de bezwaarfase en heeft dus niet de reikwijdte die verzoekster wenst.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster na de tweede mededeling van het college bovendien geen spoedeisend belang meer bij haar verzoek om een voorlopige voorziening tot het college op haar bezwaar tegen het bestreden besluit heeft beslist. Het college heeft hiermee immers schriftelijk aan de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij niet tot invordering van de last onder dwangsom zal overgaan tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Pas nadat hij een besluit over de invordering heeft genomen, zal hij bepalen of een nieuw handhavingstraject jegens verzoekster zal worden opgestart of niet. Deze mededeling van het college heeft hetzelfde gevolg als een voorlopige voorziening waarbij de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom wordt verlengd. In beide gevallen treedt het college jegens verzoekster niet verder handhavend op totdat hij op haar bezwaar tegen het bestreden besluit heeft beslist.
9. De voorzieningenrechter is verder vooralsnog niet gebleken dat zeer ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van het door het college ingenomen standpunt over het niet verlengen van de begunstigingstermijn. Van een evident onrechtmatig besluit is geen sprake.
10. Omdat niet is gebleken van onverwijlde spoed die dat gelet op de betrokken belangen vereist, wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.