RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummers: UTR 19/4974 en UTR 19/4976
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2021 in de zaken tussen
[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats], eisers,
(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Hillenaar).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[stichting] [huisnummer 1]-[huisnummer 2], te [woonplaats],
(gemachtigde: mr. S. van Loozenoord).
Inleiding
Eisers wonen aan de [adres 1] in [woonplaats].
Derde-partij (de Stichting) is sinds 25 april 1997 eigenaar van de woningen aan de [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] in [woonplaats].
Op [huisnummer 1] februari 2019 hebben eisers een “verzoek handhaving met betrekking tot studentenhuis [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2]” ingediend.
Op 21 maart 2019 heeft een inspecteur van de afdeling Toezicht en Handhaving Bebouwde Omgeving een controle uitgevoerd in de beide woningen.
Bij besluit van 17 april 2019 heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden tegen de kamergewijze verhuur van het pand [straat] [huisnummer 1] en de samenvoeging van de panden [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] toegewezen. Het verzoek om tegen de kamergewijze verhuur van het pand [straat] [huisnummer 2] handhavend op te treden heeft verweerder afgewezen, omdat voor die woning kamergewijs gebruik zonder vergunning is toegestaan, omdat de omzetting al vóór 1975 heeft plaatsgevonden.
Eisers hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 mei 2019 heeft verweerder aan de Stichting een last onder dwangsom opgelegd inhoudende dat de Stichting voor 1 augustus 2019 de kamergewijze verhuur van de woning [straat] [huisnummer 1] vanwege het ontbreken van een omgevingsvergunning moet beëindigen en beëindigd houden onder verbeurte van een dwangsom van € 7.500,-. Tevens is aan de Stichting de last opgelegd tot het dichtzetten van een doorbraak tussen de panden [straat] [huisnummer 1] en [straat] [huisnummer 2] wegens het ontbreken van een omgevingsvergunning. Daaraan is een dwangsom verbonden van € 3.000,-.
De Stichting heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Op 10 september 2019 heeft de Stichting een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een brandwerende tussendeur tussen de beide panden [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2].
Bij besluit van 21 oktober 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 17 april 2019 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
De rechtbank heeft dat beroep geregistreerd onder zaaknummer UTR 19/4974.
Bij besluit van 21 oktober 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van de Stichting tegen de eerste last gegrond verklaard en het besluit in zoverre herroepen, omdat de huidige kamergewijze bewoning van nr. [huisnummer 1] op grond van de beheersverordening “De Meern Noord, Maximapark, Vogelenbuurt, Wittevrouwen” (beheersverordening) is toegestaan. Het bezwaar tegen de tweede last heeft verweerder ongegrond verklaard, maar de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning en minimaal zes weken na de verzenddatum van het bestreden besluit II.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
De rechtbank heeft dat beroep geregistreerd onder zaaknummer UTR 19/4976.
Op 4 december 2019 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een brandwerende tussendeur tussen de panden [straat] [huisnummer 1] en [straat] [huisnummer 2]. Het bezwaar dat hiertegen is gemaakt, is bij besluit van 15 april 2020 ongegrond verklaard.
De Stichting heeft bij brief van 4 september 2020 schriftelijk gereageerd op de beroepen van eisers.
Verweerder heeft op 5 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 5 oktober 2020 heeft gemachtigde van eisers daarop gereageerd.
De rechtbank heeft de beide beroepen gelijktijdig behandeld op de zitting van 16 oktober 2020. Namens eisers is hun gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de Stichting is gemachtigde verschenen en ook [voorzitter], voorzitter.
Waar gaan de bestreden besluiten over?
Het bestreden besluit I naar aanleiding van het bezwaar van eisers
1. Het bestreden besluit I bevat de volgende conclusies van verweerder:
Uit het verzoek van eisers om handhaving heeft hij niet hoeven opmaken dat het strekte tot het doen beëindigen van de door eisers ervaren overlast. Hij heeft daarom ook geen aanleiding hoeven zien om het verzoek van eisers aan de burgemeester door te sturen.
Het omzetten van een woning en de kamergewijze bewoning van de woning nr.[huisnummer 2] is op grond van het bestemmingsplan “Vogelenbuurt en Tuinwijk” toegestaan en de kamergewijze bewoning kan op grond van de beheersverordening worden voortgezet, aangezien het bestaand gebruik is dat op grond van de beheersverordening is toegestaan.
Voor de kamergewijze bewoning van de woning nr. [huisnummer 2] is geen omzettingsvergunning op grond van de Huisvestingsverordening Utrecht 2015 vereist, omdat de WOZ-waarde van de woning hoger is dan de WOZ-grenswaarde van € 305.000,- waarvoor een omzettingsvergunning was vereist.
De kamergewijze bewoning van woning nr. [huisnummer 1] is, net als woning nr. [huisnummer 2], in overeenstemming met de beheersverordening. Verweerder verwijst daarvoor naar het bestreden besluit II.
Het bestreden besluit II naar aanleiding van het bezwaar van de Stichting
2. Het bestreden besluit II bevat de volgende conclusies van verweerder:
Herroeping van de aan de Stichting opgelegde lastgeving 1, omdat de huidige kamergewijze bewoning van de woning nr. [huisnummer 1] op grond van de beheersverordening is toegestaan.
Geen herroeping van de aan de Stichting opgelegde lastgeving 2, omdat ten tijde van het nemen van het besluit van 17 mei 2019 de aanvraag om een omgevingsvergunning, beoogd om de gewijzigde brandcompartimentering te legaliseren, nog niet was ingediend. Wel wordt de begunstigingstermijn aangepast, zodat rekening wordt gehouden met de termijn voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag.
Het geschil
3. Het geschil tussen partijen ziet op:
I. Het handhavingsverzoek van 21 februari 2019 dat verweerder volgens eisers te beperkt heeft opgevat.
II. De kamergewijze bewoning van woning nr. [huisnummer 1], waarvoor volgens eisers een omzettingsvergunning vereist is.