ECLI:NL:RBMNE:2021:740

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
UTR 19/4974 en UTR 19/4976
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving verzoek om kamergewijze verhuur en omzettingsvergunning in Utrecht

In deze zaak gaat het om een verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen de kamergewijze verhuur van woningen aan de [straat] in Utrecht. Eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben in februari 2019 een handhavingsverzoek ingediend vanwege overlast die zij ervaren van de huurders van de woningen. De gemeente Utrecht heeft in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 17 april 2019, het verzoek om handhaving deels toegewezen en deels afgewezen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen van eisers gegrond verklaard, omdat de gemeente het handhavingsverzoek te beperkt had opgevat en niet voldoende had gekeken naar de overlast die eisers ervaren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente nieuwe besluiten moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overlast en de vergunningplicht op grond van de Huisvestingsverordening. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de gemeente opgedragen om binnen acht weken nieuwe besluiten te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/4974 en UTR 19/4976

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2021 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats], eisers,

(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Hillenaar).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[stichting] [huisnummer 1]-[huisnummer 2], te [woonplaats],
(gemachtigde: mr. S. van Loozenoord).

Inleiding

Eisers wonen aan de [adres 1] in [woonplaats].
Derde-partij (de Stichting) is sinds 25 april 1997 eigenaar van de woningen aan de [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] in [woonplaats].
Op [huisnummer 1] februari 2019 hebben eisers een “verzoek handhaving met betrekking tot studentenhuis [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2]” ingediend.
Op 21 maart 2019 heeft een inspecteur van de afdeling Toezicht en Handhaving Bebouwde Omgeving een controle uitgevoerd in de beide woningen.
Bij besluit van 17 april 2019 heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden tegen de kamergewijze verhuur van het pand [straat] [huisnummer 1] en de samenvoeging van de panden [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] toegewezen. Het verzoek om tegen de kamergewijze verhuur van het pand [straat] [huisnummer 2] handhavend op te treden heeft verweerder afgewezen, omdat voor die woning kamergewijs gebruik zonder vergunning is toegestaan, omdat de omzetting al vóór 1975 heeft plaatsgevonden.
Eisers hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 mei 2019 heeft verweerder aan de Stichting een last onder dwangsom opgelegd inhoudende dat de Stichting voor 1 augustus 2019 de kamergewijze verhuur van de woning [straat] [huisnummer 1] vanwege het ontbreken van een omgevingsvergunning moet beëindigen en beëindigd houden onder verbeurte van een dwangsom van € 7.500,-. Tevens is aan de Stichting de last opgelegd tot het dichtzetten van een doorbraak tussen de panden [straat] [huisnummer 1] en [straat] [huisnummer 2] wegens het ontbreken van een omgevingsvergunning. Daaraan is een dwangsom verbonden van € 3.000,-.
De Stichting heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Op 10 september 2019 heeft de Stichting een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een brandwerende tussendeur tussen de beide panden [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2].
Bij besluit van 21 oktober 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 17 april 2019 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
De rechtbank heeft dat beroep geregistreerd onder zaaknummer UTR 19/4974.
Bij besluit van 21 oktober 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van de Stichting tegen de eerste last gegrond verklaard en het besluit in zoverre herroepen, omdat de huidige kamergewijze bewoning van nr. [huisnummer 1] op grond van de beheersverordening “De Meern Noord, Maximapark, Vogelenbuurt, Wittevrouwen” (beheersverordening) is toegestaan. Het bezwaar tegen de tweede last heeft verweerder ongegrond verklaard, maar de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning en minimaal zes weken na de verzenddatum van het bestreden besluit II.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
De rechtbank heeft dat beroep geregistreerd onder zaaknummer UTR 19/4976.
Op 4 december 2019 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een brandwerende tussendeur tussen de panden [straat] [huisnummer 1] en [straat] [huisnummer 2]. Het bezwaar dat hiertegen is gemaakt, is bij besluit van 15 april 2020 ongegrond verklaard.
De Stichting heeft bij brief van 4 september 2020 schriftelijk gereageerd op de beroepen van eisers.
Verweerder heeft op 5 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 5 oktober 2020 heeft gemachtigde van eisers daarop gereageerd.
De rechtbank heeft de beide beroepen gelijktijdig behandeld op de zitting van 16 oktober 2020. Namens eisers is hun gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de Stichting is gemachtigde verschenen en ook [voorzitter], voorzitter.

Waar gaan de bestreden besluiten over?

Het bestreden besluit I naar aanleiding van het bezwaar van eisers
1. Het bestreden besluit I bevat de volgende conclusies van verweerder:
Uit het verzoek van eisers om handhaving heeft hij niet hoeven opmaken dat het strekte tot het doen beëindigen van de door eisers ervaren overlast. Hij heeft daarom ook geen aanleiding hoeven zien om het verzoek van eisers aan de burgemeester door te sturen.
Het omzetten van een woning en de kamergewijze bewoning van de woning nr.[huisnummer 2] is op grond van het bestemmingsplan “Vogelenbuurt en Tuinwijk” toegestaan en de kamergewijze bewoning kan op grond van de beheersverordening worden voortgezet, aangezien het bestaand gebruik is dat op grond van de beheersverordening is toegestaan.
Voor de kamergewijze bewoning van de woning nr. [huisnummer 2] is geen omzettingsvergunning op grond van de Huisvestingsverordening Utrecht 2015 vereist, omdat de WOZ-waarde van de woning hoger is dan de WOZ-grenswaarde van € 305.000,- waarvoor een omzettingsvergunning was vereist.
De kamergewijze bewoning van woning nr. [huisnummer 1] is, net als woning nr. [huisnummer 2], in overeenstemming met de beheersverordening. Verweerder verwijst daarvoor naar het bestreden besluit II.
Het bestreden besluit II naar aanleiding van het bezwaar van de Stichting
2. Het bestreden besluit II bevat de volgende conclusies van verweerder:
Herroeping van de aan de Stichting opgelegde lastgeving 1, omdat de huidige kamergewijze bewoning van de woning nr. [huisnummer 1] op grond van de beheersverordening is toegestaan.
Geen herroeping van de aan de Stichting opgelegde lastgeving 2, omdat ten tijde van het nemen van het besluit van 17 mei 2019 de aanvraag om een omgevingsvergunning, beoogd om de gewijzigde brandcompartimentering te legaliseren, nog niet was ingediend. Wel wordt de begunstigingstermijn aangepast, zodat rekening wordt gehouden met de termijn voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag.

Het geschil

3. Het geschil tussen partijen ziet op:
I. Het handhavingsverzoek van 21 februari 2019 dat verweerder volgens eisers te beperkt heeft opgevat.
II. De kamergewijze bewoning van woning nr. [huisnummer 1], waarvoor volgens eisers een omzettingsvergunning vereist is.

Bespreking van de beroepsgronden

Beroepsgrond I
4. Eisers voeren aan dat verweerder hun samengestelde verzoek om handhavend op te treden te beperkt heeft opgevat en dat daardoor ten onrechte geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de overlast. Eisers betwisten dat het hen alleen zou gaan om de vraag of kamerbewoning en de daarmee gepaard gaande overlast legaal was of niet. Zij wijzen erop dat hun verzoek uit drie verzoeken bestond, namelijk om: (1) handhavend op te treden tegen de huurders en verhuurder(s) van de [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2], (2) indien nodig/mogelijk de vergunning (als die er is) voor kamerbewoning in te trekken, en (3) als die vergunning er niet is een eind te maken aan de illegale kamerbewoning. In het verzoek hebben zij toegelicht waar hun klachten over de overlast op zien, zoals de dreunende en overlast gevende muziek en diverse andere vormen van overlast in de avonduren en tot diep in de nacht. In beroep wijzen eisers ook op de appjes die zij naar de buren hebben gestuurd en die ook al voor de hoorzitting bekend waren bij verweerder.
Heeft verweerder het handhavingsverzoek van eisers te beperkt opgevat?
5. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond dat verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden te beperkt heeft opgevat. Het handhavingsverzoek van eisers bevat duidelijke voorbeelden van allerlei vormen van overlast van het gedrag van de bewoners van de woningen [huisnummer 1] en [huisnummer 2]. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eisers uitdrukkelijker hadden moeten verzoeken als zij met hun handhavingsverzoek beoogd hadden dat tegen de overlast zou moeten worden opgetreden. Het verzoek is voldoende helder. Ook in de bezwaarprocedure, zo blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 23 september 2019, is uitdrukkelijk gemeld dat de overlast de kern van het verzoek tot handhaving vormde en dat ten onrechte alleen gekeken is naar de wijze van bewoning. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek en de toelichting daarop in bezwaar verweerder aanleiding had moeten geven om in de heroverweging het verzoek ook op te vatten als een verzoek om op te treden tegen de door eisers ervaren overlast.
Deze beroepsgrond slaagt.
6. De rechtbank zal het bestreden besluit I vanwege strijd met zorgvuldige voorbereiding en onvolledige heroverweging vernietigen voor zover daarbij niet is ingegaan op de door eisers gestelde overlast. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden beluit I voor zover dat wordt vernietigd in stand, [1] omdat tijdens de hoorzitting van de zijde van eisers naar voren is gebracht dat zij sinds april 2019 geen overlast meer ervaren. Ook tijdens de zitting van de rechtbank is erkend dat er geen overlast meer is, zodat een nader onderzoek naar de overlast niet meer in de rede ligt.
Beroepsgrond II
7. Eisers voeren voorts aan dat verweerder ten onrechte alsnog tot de conclusie komt dat bij woning nr. [huisnummer 1] geen sprake is van een illegale omzetting naar onzelfstandig wonen. In het bestreden besluit II gaat verweerder, anders dan in het bestreden besluit I, niet in op de toets aan de Huisvestingsverordening. De motivering in het bestreden besluit II schiet op dat punt dan ook tekort. De motivering in het bestreden besluit I is volgens eisers onvoldoende omdat verweerder stilzwijgend ervan uit gaat dat de WOZ-waarde van de woning nr. [huisnummer 1] net als die van woning nr. [huisnummer 2] hoger is dan de WOZ-grenswaarde van € 305.000,- en dus geen omzettingsvergunning zou zijn vereist. Volgens eisers staat er niet voor niets in de Huisvestingsverordening dat het prijspeil van 2015 van toepassing is.
Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
8. De rechtbank overweegt allereerst dat deze beroepsgrond niet buiten beschouwing moet worden gelaten, zoals verweerder en de Stichting stellen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet aan eisers worden tegengeworpen dat zij zelf geen bezwaar meer hadden ingediend voor wat betreft de kamergewijze bewoning van woning nr. [huisnummer 1]. Bij het besluit van 17 april 2019 was immers besloten om ten aanzien van de kamergewijze bewoning van die woning handhavend op te treden, omdat op dat moment volgens verweerder voor het gebruik wel degelijk een omgevingsvergunning benodigd was.
Huisvestingsverordening 2015 en 2019
9. De Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015 bepaalt dat het verboden is om zonder omzettingsvergunning woonruimte van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten. Dit geldt voor woningen met een WOZ-waarde lager dan € 305.000,- (prijspeil 2015).
Met ingang van 8 februari 2019 is deze grenswaarde aangepast naar € 376.803,- (prijspeil 2019).
10. De Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, in werking getreden op 1 juli 2019, bepaalt dat het verboden is om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden ten behoeve van de huisvesting van meer dan twee personen. Dit geldt voor alle gebouwen in de gemeente Utrecht die woonruimten bevatten. De overgangsbepaling bepaalt dat de Huisvestingsverordening 2015 per 1 juli 2019 is vervallen. Al verleende vergunningen onder de Huisvestingsverordening 2015 worden gelijkgesteld met de vergunningen in deze verordening.
Is de kamergewijze bewoning van woning nr. [huisnummer 1] zonder omzettingsvergunning in strijd met de Huisvestingsverordening?
11. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de inwerkingtreding van de Huisvestingsverordening 2015 de WOZ-waarde van de woning nr. [huisnummer 1] onder de grenswaarde van € 305.000,- lag, zodat op dat moment voor de kamergewijze bewoning een omzettingsvergunning nodig was.
Ten tijde van het nemen van de primaire besluiten van 17 april 2019 en 15 mei 2019 was de Huisvestingsverordening 2015 nog steeds van kracht, maar lag de WOZ-grenswaarde op die data op € 376.803,- (prijspeil 2019). [2] De grenswaarde was immers met ingang van 8 februari 2019 aangepast. Niet in geschil is dat de WOZ-waarde van woning nr. [huisnummer 1] volgens het prijspeil 2019 hoger lag dan die grenswaarde. Op dat moment was dus geen omzettingsvergunning op grond van de Huisvestingsverordening 2015 nodig.
12. Ten tijde van de bestreden besluiten was de Huisvestingsverordening 2019 van kracht. Zoals in de toelichting is vermeld, is in die verordening de schaarstegrens als uitgangspunt voor bescherming van de Utrechtse woningvoorraad losgelaten en geldt voor alle woningen in Utrecht dat zij door het vergunningstelsel uit Hoofdstuk 3 van die verordening worden beschermd tegen bijvoorbeeld omzetting (het verkameren van woonruimte). Ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten was dus op grond van de Huisvestingsverordening 2019 een omzettingsvergunning niet alleen nodig om woonruimte om te zetten, maar óók voor het omgezet houden. Er is geen overgangsrecht van toepassing voor het omgezet houden. Dat betekent dat ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten verweerder had moeten constateren dat sprake was van een overtreding. Naar het oordeel van de rechtbank is in de beide bestreden besluiten de motivering onvolledig en onjuist ten aanzien van de vergunningplicht op grond van de Huisvestingsverordening.
Ook deze beroepsgrond slaagt.
13. De rechtbank zal de bestreden besluiten op dat punt vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank doet ook geen tussenuitspraak waarin verweerder in de gelegenheid wordt gesteld het gebrek te herstellen en een aanvullende motivering in te dienen (de zogenaamde bestuurlijke lus). De rechtbank overweegt daartoe dat gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, verweerder in de regel van zijn bevoegdheid om op te treden, gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van een bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De rechtbank vindt dan ook dat verweerder in een nieuw besluit de vereiste motivering dient te geven of er al dan niet bijzondere omstandigheden bestaan om af te zien van handhavend optreden.
Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.

Proceskosten

14. Omdat de rechtbank de beroepen van eisers gegrond zal verklaren, zal zij bepalen dat verweerder aan eisers de betaalde griffierechten van twee keer € 174,- moet vergoeden.
15. Eisers krijgen ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet deze betalen. De vergoeding wordt als volgt berekend. [3] Voor de bijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft in de beide procedures één bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, één beroepschrift ingediend en is naar de zitting op de rechtbank gekomen. Dat zijn vier handelingen met een waarde van € 534,- per handeling. Toegekend wordt € 2.136,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten I en II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I voor zover daarin is beslist dat uit het verzoek om handhaving niet hoefde te worden opgemaakt dat het strekte tot het doen beëindigen van de door eisers ervaren overlast;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit vernietigde gedeelte van dit besluit in stand blijven;
  • vernietigt het bestreden besluit I en het bestreden besluit II voor zover daarin onvoldoende en onvolledig is gemotiveerd dat een omzettingsvergunning op grond van de Huisvestingsverordening voor de woning aan de [straat] nr. [huisnummer 1] niet vereist is;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen binnen acht weken na verzenddatum van deze uitspraak met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder de griffierechten in de beide zaken die eisers hebben betaald, totaal € 348,-, moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.136,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Indien u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb maakt dit mogelijk.
2.Gemeenteblad, nr. 2662, 4 januari 2019
3.De berekening is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.