ECLI:NL:RBMNE:2021:724

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
16/226735-20 en 21/006795-16 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal van postpakketten met geweld, vrijspraak voor diefstal van telefoon en geweld

Op 24 februari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd vervolgd voor het medeplegen van diefstal met geweld van postpakketten en een mobiele telefoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de diefstal van de telefoon en het gebruik van geweld. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor de diefstal van de postpakketten. De feiten vonden plaats op 18 april 2020 in Almere, waar de verdachte samen met anderen postpakketten van Post NL heeft gestolen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de pakketten had weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard voor de schade die verband hield met de diefstal van de telefoon en het geweld, omdat deze delen van de tenlastelegging niet bewezen waren. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 91 dagen op, gelijk aan de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals met het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten. De rechtbank besloot ook om de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 11,82 toe te wijzen, maar verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/226735-20 en 21/006795-16 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] (Jamaica),
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. T.H. Kapinga, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 18 april 2020 in Almere samen met een ander of anderen, postpakketten en een mobiele telefoon van Post NL en/of [aangever] heeft gestolen met geweld en/of bedreiging met geweld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde diefstal van de postpakketten wettig en overtuigend te bewijzen en heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde geweld en het medeplegen.
Hij heeft daarbij onder meer gewezen op de verklaring van aangever, de bekennende verklaring van verdachte en de verklaring van getuige [getuige 1] . Hieruit blijkt dat verdachte naar de bestelbus van aangever is gelopen, de bestelbus heeft geopend en een aantal pakketten heeft gepakt. Verdachte is daarna weggerend en heeft een eind verderop de pakketten geopend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de diefstal van de pakketten bewezen kan worden verklaard, maar dat verdachte van het overige ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
De geweldshandelingen en de diefstal van de telefoon worden door verdachte ontkend. Medeverdachte [medeverdachte] en getuige [getuige 2] verklaren ook dat verdachte geen geweldshandelingen heeft gepleegd. De aangever heeft gezegd dat de medeverdachte de telefoon heeft meegenomen, terwijl de medeverdachte aangeeft dat verdachte de telefoon zou hebben gehad. In het dossier bevinden zich foto’s van medeverdachte [medeverdachte] die - op het moment dat hij weg rent - iets in zijn hand heeft, dat lijkt op een telefoon. Dat verdachte de telefoon van aangever zou hebben gestolen is daarom niet te bewijzen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De aangever heeft op 26 november 2020 bij de rechter-commissaris verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik was die dag, 18 april 2020, op de Hogeveenstraat in Almere. Ik was aan het werk. Ik was pakketten aan het bezorgen bij een klant. Ik zag iemand naar de bus lopen, maar de achterkant. Hij pakte spullen uit de bus. Opeens renden ze weg. [2]
Verdachte heeft verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 18 april 2020 heb ik die pakketjes gepakt. Ik stond bij die parkeerplaats van Stedenwijk. Toen reed dat busje voorbij. Die stopte verderop. De bezorger liep naar een huis verderop. Ik ben toen stiekem naar de achterzijde van de bus gelopen en heb 3 kleine doosjes gepakt. Ik ben toen weer weggelopen met de pakketjes naar de parkeerplaats. [3]
Bewijsoverweging
Gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte dat hij de pakketten heeft gestolen, acht de rechtbank dat deel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze diefstal samen met zijn medeverdachte heeft gepleegd, dat hij geweld tegen aangever heeft gebruikt of dat hij de telefoon van aangever heeft weggenomen. Daarvoor bevinden zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen, zodat verdachte van dit deel zal worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 18 april 2020 te Almere op de openbare weg, te weten de Hoogeveenstraat, diverse postpakketten, aan een ander dan aan verdachte toebehorende, te weten aan Post NL en/of [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest. Deze straf is gelijk aan het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte 91 dagen in voorarrest heeft gezeten en dat dit een hogere straf is dan die normaliter voor een diefstal wordt opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op het moment dat de postbezorger een pakket bezorgde, de achterkant van de bestelbus geopend en hier diverse pakketten uitgepakt. Hij is met deze pakketten weggerend en heeft ze even verderop geopend. Omdat het in zijn ogen troep was wat er in de pakketten zat, heeft hij het achtergelaten. Naar zijn zeggen was het allemaal een grap.
Het is zorgelijk dat verdachte kennelijk zo luchtig tot deze nare diefstal is overgegaan.
Te meer omdat verdachte een gewaarschuwd mens was. Hij is immers al eerder veroordeeld voor een vermogensdelict. Diefstal is bovendien een zeer vervelend feit. Verdachte heeft daarmee totaal geen respect getoond voor de eigendommen van anderen en door dit feit te plegen niet alleen de postbezorger, maar ook de verzenders en geadresseerden van de pakketten gedupeerd.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 27 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten;
- een reclasseringsadvies van 12 november 2020, uitgebracht door A. Belhadj, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.
De reclassering heeft gerapporteerd dat zij de indruk hebben dat zijn psychosociaal functioneren een criminogene factor is. Verdachte weet wat goed en fout is, maar maakt desondanks antisociale en criminele keuzes. Deze manier van handelen is terug te leiden naar zijn justitiële verleden en negatieve jeugdervaringen. De reclassering acht interventies gericht op zijn psychosociaal functioneren nodig, zodat hij andere, niet strafbare, keuzes leert te maken. Ook kan onderzocht worden in hoeverre zijn verleden in Jamaica van invloed is op zijn huidig functioneren en denkpatronen. Dat hij geen dagbesteding heeft en geen structureel inkomen wordt door de reclassering als risicofactoren gezien. Ook zijn er aanwijzingen voor een afhankelijkheid van softdrugs. Zijn moeder, partner en kinderen lijken wel een stabiele factor in zijn leven. Verdachte is gemotiveerd om op eigen benen te staan en wil in aanmerking komen voor begeleid wonen en hij wil stabiliteit op alle leefgebieden.
Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Op de zitting van 10 februari 2021 heeft verdachte aangegeven dat hij sinds zijn voorlopige hechtenis geschorst is, aan het werk is in de keuken bij een bezorgrestaurant. Hij werkt daar bijna elke dag. Overdag rookt hij geen joints meer.
De straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen wat de oriëntatiepunten van de rechtspraak zijn en wat er in soortgelijke zaken is opgelegd.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor ladingsdiefstal uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, dan wel, indien sprake is van recidive, van 5 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet hierop kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Omdat de grootste zorgen van de reclassering, de dagbesteding en een inkomen, weg zijn genomen, ziet de rechtbank geen noodzaak om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Evenmin ziet de rechtbank redenen om van de oriëntatiepunten af te wijken. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 91 dagen met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.646,01. Dit bedrag bestaat uit € 1.146,01 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering gericht is op het jegens aangever toegepaste geweld en de officier van justitie dit deel van de tenlastelegging niet bewezen acht.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de reiskosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de overige materiële en immateriële schade heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vordering, gelet op de bepleitte vrijspraak voor het geweld en de diefstal van de telefoon.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade moet worden gematigd omdat verdachte geprobeerd heeft om het geweld te stoppen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘reiskosten naar politie’ ter hoogte van in totaal 42,2 km x € 0,28 = € 11,82 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 11,82 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 april 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Dit meer gevorderde ziet (met name) op de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van het toegepaste geweld en de diefstal van de telefoon. Van deze delen van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dit meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte en de benadeelde partij zijn beiden te beschouwen als de (gedeeltelijk) in het ongelijk gestelde partij. Om die reden zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [aangever] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 11,82, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 april 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging geheel toe te wijzen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat de proeftijd niet meer kan worden verlengd, omdat de proeftijd al is verlopen. De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, omdat verdachte zijn leven op orde begint te krijgen. Subsidiair heeft hij verzocht om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te Leeuwarden van 9 mei 2018 (parketnummer 21-0006795-16) is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van
2 maanden voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 91 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [aangever] toe tot een bedrag van € 11,82;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2020 tot de dag van de algehele voldoening;
- verklaart [aangever] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 11,82 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer21-0006795-16
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden bij arrest van 9 mei 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 februari 2021.
Mrs. Van Hoof en Feenstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 april 2020 te Almere, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg, te weten de Hoogeveenstraat, diverse postpakketten en/of een mobiele telefoon (merk Samsung, type Galaxy Note 10 plus),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Post NL en/of [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- ( dicht) achter die [aangever] te gaan staan en/of met een mes, althans een dergelijk scherp en/of puntig (steek)voorwerp in/op/tegen de rug van die [aangever] te duwen en/of
- ( vervolgens) dreigend tegen die [aangever] te zeggen: “Geef mij de sleutel van de bus” en/of
- ( nadat die [aangever] met zijn mobiele telefoon een foto van verdachte en/of zijn mededader(s) had gemaakt) voor en/of vervolgens om die [aangever] heen te gaan staan en/of de mobiele telefoon van die [aangever] vast te pakken en/of met die [aangever] te worstelen en/of
- ( daarbij) die [aangever] met een voorwerp (met kracht) op/tegen het hoofd te slaan en/of die [aangever] in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen de nek te slaan/stompen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 november 2020, genummerd MD2R20105 (Onderzoek HENDON), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 225. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] als getuige op 26 november 2020 bij de rechter-commissaris, pagina 2.
3.Pagina 61.