In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als Accountant, en de Staatssecretaris van Financiën over de afwijzing van een verzoek om een mobiliteitstoeslag. Eiseres had op 10 juli 2019 verzocht om een mobiliteitstoeslag na haar overplaatsing van Breda naar Utrecht, maar haar verzoek werd afgewezen omdat verweerder van mening was dat er geen sprake was van geografische mobiliteit die een nadrukkelijke stimulans behoeft. Eiseres had gesolliciteerd naar een functie in Utrecht en was op de hoogte van de wijziging van haar standplaats.
De rechtbank overwoog dat eiseres geen recht had op de mobiliteitstoeslag, omdat zij geen andere functie was gaan vervullen en er geen schriftelijke bestuurlijke overweging was die de noodzaak van geografische mobiliteit onderstreepte. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de mobiliteitstoeslag terecht was, omdat eiseres uit eigen beweging had gesolliciteerd en er geen sprake was van een nadrukkelijke stimulans voor geografische mobiliteit. Eiseres voerde aan dat zij voldeed aan de voorwaarden voor de toeslag, maar de rechtbank oordeelde dat de voorwaarden niet waren vervuld.
Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de door eiseres aangehaalde eerdere gevallen niet vergelijkbaar waren met haar situatie. De rechtbank concludeerde dat verweerder de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB) op de juiste manier had toegepast en dat de afwijzing van de mobiliteitstoeslag gerechtvaardigd was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.