ECLI:NL:RBMNE:2021:722

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/3239
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mobiliteitstoeslag wegens gebrek aan geografische mobiliteit en bestuurlijke overweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als Accountant, en de Staatssecretaris van Financiën over de afwijzing van een verzoek om een mobiliteitstoeslag. Eiseres had op 10 juli 2019 verzocht om een mobiliteitstoeslag na haar overplaatsing van Breda naar Utrecht, maar haar verzoek werd afgewezen omdat verweerder van mening was dat er geen sprake was van geografische mobiliteit die een nadrukkelijke stimulans behoeft. Eiseres had gesolliciteerd naar een functie in Utrecht en was op de hoogte van de wijziging van haar standplaats.

De rechtbank overwoog dat eiseres geen recht had op de mobiliteitstoeslag, omdat zij geen andere functie was gaan vervullen en er geen schriftelijke bestuurlijke overweging was die de noodzaak van geografische mobiliteit onderstreepte. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de mobiliteitstoeslag terecht was, omdat eiseres uit eigen beweging had gesolliciteerd en er geen sprake was van een nadrukkelijke stimulans voor geografische mobiliteit. Eiseres voerde aan dat zij voldeed aan de voorwaarden voor de toeslag, maar de rechtbank oordeelde dat de voorwaarden niet waren vervuld.

Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de door eiseres aangehaalde eerdere gevallen niet vergelijkbaar waren met haar situatie. De rechtbank concludeerde dat verweerder de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB) op de juiste manier had toegepast en dat de afwijzing van de mobiliteitstoeslag gerechtvaardigd was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3239

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de Staatssecretaris van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. L.A.L. Barelds en mr. G.B. Honders).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een mobiliteitstoeslag afgewezen.
Bij besluit van 3 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 24 december 2020 schriftelijk gereageerd op het verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 12 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is werkzaam in de functie van Accountant in groepsfunctie I. Ze werkte tot 1 juni 2019 bij het dienstonderdeel [dienstonderdeel], in team [teamnummer], kantoor Breda. Eiseres heeft gesolliciteerd binnen dit dienstonderdeel en werkt vanaf 1 juni 2019 bij team [team], kantoor Utrecht. Op 10 juli 2019 heeft eiseres schriftelijk verzocht om toekenning van een mobiliteitstoeslag.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres geen recht heeft op een mobiliteitstoeslag, omdat zij geen andere functie is gaan vervullen en er geen maatregelen zijn genomen om de geografische mobiliteit te stimuleren. De vacature voor Fiscalist op de locatie Utrecht betrof een normale sollicitatieronde en eiseres heeft hier uit eigen beweging op gesolliciteerd. Eiseres was verder op de hoogte van het feit dat als zij zou worden aangenomen voor de functie, haar standplaats zou worden gewijzigd naar Utrecht. Eiseres had daar ook voordeel bij, nu haar woonplaats [woonplaats] is en zij daardoor aanzienlijk minder zou hoeven te reizen. Er is geen sprake van een schriftelijk vastgelegde bestuurlijke overweging waaruit blijkt dat geografische mobiliteit in dit geval nadrukkelijke stimulans behoefde.
3. Eiseres voert aan dat zij voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een mobiliteitstoeslag. Er is sprake van geografische mobiliteit, het salaris van eiseres is niet gewijzigd en het dienstbelang is gegeven. Eiseres voert – kort samengevat – aan dat verweerder een onjuiste uitleg geeft van het begrip dienstbelang. Verder volg uit de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB) dat het mogelijk is dat de bestuurlijke overweging niet schriftelijk wordt vastgelegd, aldus eiseres.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 22c van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA), voor zover hier van belang, heeft de ambtenaar, aan wie op grond van artikel 57, eerste lid of tweede lid, onder b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) een andere functie wordt opgedragen, waarbij het belang van de dienst is gelegen in het opdragen van juist die andere functie, recht op een eenmalige mobiliteitstoeslag ter grootte van 50% van zijn salaris, tenzij zijn salaris met ingang van de datum waarop die andere functie wordt opgedragen om die reden wordt verhoogd.
6. Verweerder heeft voor ambtenaren werkzaam bij de Belastingdienst voor het toekennen van een mobiliteitstoeslag een eigen beleid ontwikkeld. Dit beleid is neergelegd in hoofdstuk 3, paragraaf 4.6 van de PUB. Dit buitenwettelijk beleid is in een aantal opzichten begunstigend ten opzichte van artikel 22c van het BBRA. Zo is bepaald dat bij een verplaatsing naar een andere organisatorische eenheid met behoud van de oorspronkelijke functie (groepsfunctie of individueel gewaardeerde functie) niet wordt voldaan aan de voor de toekenning van een mobiliteitstoeslag geldende voorwaarde dat sprake moet zijn van het opdragen van een andere functie. Echter, is in zo’n geval sprake van een primair dienstbelang dan bestaat aanleiding een mobiliteitstoeslag toe te kennen op basis van de bestuurlijke overweging dat geografische mobiliteit een nadrukkelijke stimulans behoeft. Deze bestuurlijke overweging dient in die situatie schriftelijk te zijn vastgelegd.
7. Eiseres heeft bij haar overplaatsing van Breda naar Utrecht haar functie behouden, zodat het bij haar verplaatsing gaat om geografische mobiliteit als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 4.6 van de PUB. Volgens dit beleid bestaat aanleiding om een mobiliteitstoeslag toe te kennen wanneer sprake is van een primair dienstbelang op basis van de bestuurlijke overweging dat geografische mobiliteit een nadrukkelijke stimulans behoeft.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van dienstbelang. Als een vacature is opengesteld, is daarmee het belang van de dienst gegeven. Het belang van de dienst is immers dat de vacature wordt vervuld. Tussen partijen is in geschil of is er sprake is van een nadrukkelijke stimulans van de geografische mobiliteit en of deze bestuurlijke overweging schriftelijk is vastgelegd.
9. De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan de tweede voorwaarde voor het toekennen van een mobiliteitstoeslag. Het is niet gebleken dat verweerder een, al dan niet schriftelijke, bestuurlijke overweging heeft genomen voor het plaatsen van eiseres in haar nieuwe functie. Er was geen sprake van een nadrukkelijke stimulans in de geografische mobiliteit van eiseres. Ook in de tekst van de vacature is niet vastgesteld dat geografische mobiliteit een nadrukkelijke stimulans behoeft; Eiseres heeft uit eigen beweging gesolliciteerd. De stelling van eiseres dat ze van standplaats is gewisseld en dat sprake is van geografische mobiliteit, maakt niet dat is voldaan aan het vereiste van een schriftelijke bestuurlijke overweging inhoudende dat geografische mobiliteit een nadrukkelijke stimulans behoeft. Dat er sprake is van een specifieke functie met specifieke eisen en dat naar eigen zeggen de functie moeilijk vervulbaar is, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft daarom de aanvraag voor een mobiliteitstoeslag kunnen afwijzen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres heeft verder een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar een “Bijlage – casussen Mobiliteitstoeslag” waarin een mobiliteitstoeslag is toegekend en geen sprake was van een schriftelijke overweging betreffende de geografische mobiliteit.
11. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Ter zitting is duidelijk geworden dat de door eiseres naar voren gebrachte zaken dateren van (voor) 2018. Het ging in die gevallen om een ander soort functie, namelijk bij de Douane. Daarvoor geldt weliswaar de PUB, maar het is niet een gelijke functie als die van eiseres. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de PUB in het verleden minder streng werd gevolgd en dat de werkwijze van verweerder daarop in 2019 is aangepast, met als gevolg dat de PUB strenger wordt toegepast. In de e-mail van de teamleider Martin Monrooij van het team Verhuld Vermogen staat dat er eerder onduidelijkheid bestond over het toekennen van de toeslag, maar dat er nadere beleidsregels bekend zijn geworden. Ter zitting heeft verweerder opgemerkt dat dit een ongelukkige woordkeuze is geweest. Er is geen sprake van nieuw beleid, maar van het stringenter toepassen van de PUB. Dit heeft als gevolg dat verweerder in de periode 2018/2019 de PUB op een ruimere wijze heeft geïnterpreteerd. De rechtbank is onder verwijzing naar rechtsoverweging 9 van oordeel dat verweerder de PUB op een juiste manier heeft toegepast. Dat verweerder de PUB, dat begunstigend beleid is, in het verleden minder strikt toepaste maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
de rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.