ECLI:NL:RBMNE:2021:720

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/3431
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tozo-regeling en de afwijzing van bijstandsaanvraag voor pensioengerechtigde zelfstandige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een aanvraag had ingediend voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo-regeling), en het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde als verweerder. De aanvraag van eiser werd op 6 mei 2020 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 12 augustus 2020 ongegrond verklaard. Eiser, die de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, stelde dat hij recht had op bijstand op basis van de Tozo-regeling, maar verweerder betoogde dat hij niet voldeed aan de voorwaarden omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt en niet meer als zelfstandige kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 16 april 2020 een aanvraag had gedaan en dat er een hoorzitting had plaatsgevonden op 14 juli 2020. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de Tozo-regeling specifiek gericht is op zelfstandigen die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. Eiser ontving een AOW-uitkering en had recht op een aanvullend pensioen, wat volgens de rechtbank betekende dat hij in voldoende mate in zijn levensonderhoud kon voorzien.

De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat er sprake was van leeftijdsdiscriminatie. De wet biedt geen ruimte om af te wijken van de definitie van zelfstandige zoals opgenomen in de Tozo-regeling. De rechtbank concludeerde dat eiser niet onder de doelgroep viel die in aanmerking kwam voor de Tozo-regeling, en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3431

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde, verweerder

(gemachtigde: A. Marsman-de Jong).

Procesverloop

In het besluit van 6 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo-regeling) afgewezen.
In het besluit van 12 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021 via Skype for Business. Eiser is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich telefonisch laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft op
16 april 2020 een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Tozo-regeling. Er heeft een hoorzitting plaatsgevonden op 14 juli 2020. De Bezwaarschriftencommissie heeft op 5 augustus 2020 een advies uitgebracht.
2. Verweerder baseert zich in het bestreden besluit op het advies van de Bezwaarschriftencommissie. Verweerder heeft onder verwijzing naar artikel 1 van de Tozo-regeling aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en dat hij voor de voorziening in het bestaan niet is aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en hij heeft recht op een aanvullend pensioen van het ABP. Dat eiser er voor heeft gekozen om het pensioen nog niet uit te laten betalen doet er volgens verweerder niet aan af dat eiser in beginsel in staat moet worden geacht in voldoende mate in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Eiser is aangewezen op arbeid uit eigen bedrijf of zelfstandig beroep. Verweerder verwijst ten onrechte naar de Participatiewet (Pw), deze is niet van toepassing op de Tozo-regeling. Eiser heeft vanaf zijn pensioengerechtigde leeftijd om voor hem moverende redenen gekozen voor uitstel van de uitbetaling van zijn pensioen. Door de door verweerder gehanteerde afwijzing is sprake van leeftijdsdiscriminatie.

Het juridisch kader

4. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de TOZO-regeling, voor zover van belang, wordt onder zelfstandige in deze regeling verstaan de rechthebbende, bedoeld in artikel 11 van de Participatiewet die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep. Dit komt overeen met ten minste 23,5 uur per week. De hoogte van dit urencriterium is afgeleid van het urencriterium op grond van artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser terecht ongegrond heeft verklaard en overweegt hiertoe als volgt.
5. De grondslag voor de Tozo-regeling zijn de artikelen 78f van de Participatiewet (Pw) en 63 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Op grond van artikel 78f van de Pw kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan zelfstandigen.
6. De rechtbank heeft ter zitting de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 april 2020 betreffende de ‘Uitbreiding doelgroep Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers’ aan de orde gesteld. In reactie hierop heeft verweerder verwezen naar de regeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 april 2020, zoals die is gepubliceerd in de Staatscourant [1] . Op grond van die regeling die kunnen ook pensioengerechtigden die nog actief zijn als zelfstandige, een beroep doen op bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. In de regeling is verder opgenomen dat pensioengerechtigden zijn aangewezen op het pensioen op grond van de AOW en waar nodig op algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). Het reguliere vangnet van de AIO, dat in voorkomende gevallen een inkomensaanvulling tot het sociaal minimum garandeert, is ook in deze tijd een adequaat vangnet. Daarmee is ongewijzigd dat pensioengerechtigde zelfstandigen geen beroep kunnen doen op algemene bijstand op grond van de Tozo-regeling. Gepensioneerden kunnen, indien zij aan de voorwaarden voldoen, ongewijzigd een beroep doen op de AIO, die wordt uitgevoerd door de Sociale verzekeringsbank, aldus verweerder.
7. Eiser heeft uitdrukkelijk een aanvraag gedaan voor de algemene bijstand op grond van de Tozo-regeling en wenst niet in aanmerking te komen voor een bedrijfskrediet. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de Tozo-regeling, voor zover van belang, wordt onder zelfstandige in deze regeling verstaan de rechthebbende, bedoeld in artikel 11 van de Pw die achttien jaar of ouder is en de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt. Nu eiser de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, valt hij niet onder de definitie van een zelfstandige zoals genoemd in de Tozo-regeling. Eisers stelling dat sprake is van leeftijdsdiscriminatie volgt de rechtbank niet. Eiser heeft met zijn leeftijd recht op AOW, waardoor hij andere rechten heeft dan personen tussen de 18 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd. De wet biedt geen ruimte om van deze definitie van een zelfstandige af te wijken. Eisers beroepsgronden slagen niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 18 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Staatscourant 2020, 24833