In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over een overeenkomst van aanneming van werk. De partijen hebben op 24 augustus 2018 een overeenkomst gesloten waarbij [gedaagde] het huis van [eiser] zou verbouwen. [eiser] stelt dat er een opleverdatum was afgesproken, maar [gedaagde] betwist dit. [eiser] vordert een vertragingsboete van € 9.125,00 wegens te late oplevering en schadevergoeding van € 9.368,63 voor gebreken in de werkzaamheden. [gedaagde] betwist de vorderingen en stelt dat hij de laatste termijn van € 5.942,56 nog moet ontvangen.
De kantonrechter heeft op 24 november 2021 geoordeeld dat er geen oplevertermijn was overeengekomen, waardoor de gevorderde boete niet kan worden toegewezen. Ook heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiser] niet in staat was om de overeenkomst te ontbinden vanwege de gebreken, omdat hij geen ingebrekestelling heeft gestuurd. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en [eiser] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde]. In reconventie is [eiser] veroordeeld om € 4.198,56 aan [gedaagde] te betalen, inclusief wettelijke rente.