ECLI:NL:RBMNE:2021:6943
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak, vaststelling en beoordeling van taxatiemethoden
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in [woonplaats]. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 525.000,- voor het belastingjaar 2021, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser stelde dat de waarde te hoog was en pleitte voor een lagere waarde van € 370.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 21 oktober 2021, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was. De rechtbank wees op de bijzondere omstandigheden van de woning, die deel uitmaakt van een voormalig winkelpand en geen tuin heeft, wat niet goed tot uiting kwam in de taxatiematrix die door verweerder was overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de taxatiemethode van verweerder ongunstig uitpakte voor de waardering van de woning en dat een vergelijking met appartementen meer voor de hand had gelegen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 475.000,-. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49,00 moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.