ECLI:NL:RBMNE:2021:6941

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
16/079463-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging in vereniging met geweld

Op 12 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 januari 2021 te Vleuten samen met een medeverdachte een woning is binnengegaan en goederen heeft gestolen. De verdachte is geboren in 2002 en ingeschreven in de Basisregistratie personen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Drogt, en de verdediging door zijn raadsman, mr. J.M. van Dam. De tenlastelegging omvatte diefstal met bedreiging met geweld. Tijdens de zitting op 29 oktober 2021 heeft de rechtbank de verklaringen van de aangeefster en de verdachte gehoord. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging met geweld, maar dat de diefstal wel wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte heeft de diefstal bekend, maar ontkende betrokkenheid bij de bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging, maar hem wel schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], ter compensatie van immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/079463-21
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. van Dam, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] door [A] (slachtofferhulp) naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 14 januari 2021 te Vleuten heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal, welke diefstal is gepaard gegaan met bedreiging met geweld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde diefstal in vereniging, inclusief de bedreiging met geweld, wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] , waardoor de door de medeverdachte uitgevoerde bedreigingen, te weten het tonen van een bijl en de woorden ‘dit is een overval’ ook aan verdachte kunnen worden toegerekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er in vereniging goederen zijn weggenomen. De raadsman heeft echter vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde bedreigingen. Aangeefster heeft wisselende verklaringen afgelegd. Zo heeft zij in het eerste verhoor verklaard dat zij is bedreigd met een bijl en in haar laatste verhoor verklaard dat zij niet is bedreigd met een bijl. Gebleken is dat de aantroffen bijl uit het huis van aangeefster afkomstig was en dat deze op zolder lag. Het lijkt er dan ook niet op dat de medeverdachte met de bijl is binnengekomen. Voorts heeft verdachte ontkent dat er gezegd is: “dit is een overval”. Het dossier bevat verder geen ondersteuning voor de gestelde bedreigingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverweging en partiële vrijspraak ten aanzien van de geweldshandelingen
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat op de dag van de diefstal, 14 januari 2021, verdachte en aangeefster samen in de woning van aangeefster waren. Zoals verdachte ook ter terechtzitting heeft verklaard, was er op een eerder moment al contact geweest tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] en was afgesproken om die dag uit de woning van aangeefster spullen te stelen. Ook staat vast dat de medeverdachte [medeverdachte] op 14 januari 2021 de woning van aangeefster is binnengegaan en dat er goederen uit de woning zijn ontvreemd. Tot zover is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] , welke samenwerking was gericht op de diefstal van diverse goederen uit de woning van aangeefster.
Uit de verklaring van aangeefster volgt voorts dat de medeverdachte haar op enig moment een bijl heeft getoond en heeft gezegd: “dit is een overval”. Verdachte heeft betrokkenheid bij deze handelingen ontkend.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte bij deze (gewelds)handelingen direct aanwezig dan wel betrokken is geweest.
Op basis van het dossier kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen dat er bij verdachte sprake was van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, welke gericht was op de bedreiging door de medeverdachte door het tonen van een bijl en het zeggen “dit is een overval”. Dat de medeverdachte op 14 januari 2021 om 11:03 uur aan verdachte een bericht stuurde met de tekst “waar us die tas ik kom met bijl” is zonder verdere context of ondersteuning onvoldoende om uitsluitend op basis hiervan een dergelijk opzet bij verdachte aan te nemen. Dit klemt te meer nu de in de woning aangetroffen bijl blijkens de verklaring van de stiefvader van aangeefster van hem was en zich op zolder in de woning bevond. Bovendien volgt uit het tijdstip van het hierboven genoemde bericht – in samenhang bezien met de inhoud en tijdstippen van de overige tussen de verdachten verstuurde berichten - dat de medeverdachte toen reeds enige tijd in de woning was. Het is daardoor, en gelet op het feit dat de gevonden bijl van de stiefvader van aangeefster was, niet aannemelijk dat de medeverdachte (nog) een (andere) bijl heeft meegenomen en bij binnenkomst aan de aangeefster heeft getoond. Er zijn dus geen omstandigheden waaruit de rechtbank kan afleiden dat verdachte wetenschap had van de mogelijkheid dat medeverdachte zou gaan dreigen met geweld of dat verdachte daar anderszins daarmee heeft ingestemd, waardoor verdachte van dat onderdeel moet worden vrijgesproken.
Kortom, niet kan worden vastgesteld dat de nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de geplande en uitgevoerde diefstal zich ook uitstrekte naar een wetenschap bij en/of aanvaarden door verdachte van de bedreiging met een bijl door de medeverdachte. Verdachte zal dan ook partieel worden vrijgesproken van de in de tenlastelegging genoemde bedreigingen.
Bewezenverklaring
De rechtbank stelt vast dat verdachte de ten laste gelegde diefstal zelf wel heeft bekend en dat de raadsman voor het overige ten aanzien van een bewezenverklaring hiertoe geen verweer heeft gevoerd. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
De bewijsmiddelen:
- een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 14 januari 2021, genummerd PL0900-2021014723-4, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 21-24, met bijlage vermiste goederen, pagina 25;
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 14 januari 2021 te [woonplaats] uit een woning gelegen aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een notebook, merk Asus, meerdere tablets, merk Samsung, en een harddisk en een oplader, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte nog jong is en geen strafblad heeft. De voorlopige hechtenis is door de rechter-commissaris geschorst vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte had een slechte periode achter de rug, maar kon toen weer verder met zijn leven. Als verdachte nu alsnog naar de gevangenis moet, raakt hij weer veel kwijt. Ook de maatschappij is daar niet bij gebaat. Verdachte begrijpt dat hij een straf verdient, maar de raadsman verzoekt de rechtbank om aan verdachte een werkstraf op te leggen, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur, zodat verdachte dan ook direct de consequenties zal voelen, mocht hij weer de fout ingaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Dit is een ernstig feit. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , door onder valse voorwendselen een afspraak met haar te maken bij haar thuis, terwijl het doel was om met de medeverdachte goederen uit haar woning te stelen. Verdachte heeft alleen oog gehad voor eigen financieel gewin en heeft zich volstrekt niet bekommerd over het schuldgevoel en het verdriet dat hij en de medeverdachte aangeefster hiermee hebben aangedaan.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 25 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake misdrijven. De rechtbank weegt dit in het voordeel noch in het nadeel van verdachte mee.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het goed met hem gaat, dat hij een opleiding volgt en daarnaast één dag in de week werkt.
Strafmotivering
De ernst van het feit rechtvaardigt een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf. Met een deels voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd de ernst van het gepleegde feit te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en waarvan een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk, passend en geboden is. De rechtbank stelt hierbij een proeftijd vast voor de duur van twee jaren.
Gelet op de omstandigheid dat de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreigingen met geweld, wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat het lastig is om de schade vast te stellen, maar dat een bedrag van 2000 euro te hoog is. De raadsman stelt voor om een voorschot van 500 euro toe te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] aanspraak maakt op een naar billijkheid te bepalen vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Mede door het handelen van verdachte is er sprake geweest van een aantasting van de persoon van de benadeelde. Gelet op de aard en ernst van het strafbare feit acht de rechtbank een vergoeding van € 1.000,- voor de geleden immateriële schade billijk en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 januari 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.000,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het onder 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een
gedeelte van 3 (drie) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 januari 2021 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en
A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 november 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 14 januari 2021, te [woonplaats] , gemeente Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een notebook (merk Asus) en/of
- een of meerdere tablet(s) (merk Samsung) en/of
- een harddisk en/of
- een oplader,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of
zijn mededader(s)
- zich naar die woning van die [slachtoffer 1] heeft/hebben begeven en/of
- (vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben geroepen: "Dit is een overval", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een bijl aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of met die bijl heeft/hebben (rond)gezwaaid.