ECLI:NL:RBMNE:2021:6939

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2021
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
16/257655-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een drugshandelzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld. De veroordeelde, geboren in 1992 en gedetineerd, werd bij vonnis van dezelfde datum veroordeeld voor meerdere feiten die verband houden met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit zijn criminele activiteiten, en heeft de ontnemingsperiode vastgesteld van 3 december 2020 tot en met 17 februari 2021. De rechtbank heeft de bruto opbrengst van de drugshandel berekend op € 179.846,40, waarbij rekening is gehouden met inkoopkosten en telefoonkosten. Na toerekening van het voordeel aan medeverdachten, heeft de rechtbank het bedrag dat de veroordeelde aan de staat moet betalen vastgesteld op € 62.772,99. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/257655-20 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de [locatie] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. B. Nitrauw en van hetgeen veroordeelde en mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 29 april 2021 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan het veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 89.675,60.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de berekening onbruikbaar is, omdat de winst is berekend voor de ‘detailhandel’, in plaats van de groothandel waar veroordeelde bij betrokken zou zijn. Verder is het aannemelijker om te veronderstellen dat het doorverkopen minder oplevert dan de straatverkoop en dat niet valt te verklaren waarom het volledige verschil tussen inkoopprijs en verkoopprijs voor rekening van veroordeelde zou komen, nu is gebleken dat hij een rechterhand en een ‘centrale’ heeft die daar ook aan verdienen. Daarnaast variëren de inkoopkosten van ‘blokken’ tussen de € 27.500,- en € 31.000,-, waardoor een gemiddelde inkoopprijs van € 29.250,- zou moeten worden gehanteerd. Voorts kan worden uitgegaan van een percentage van minimaal 30% of 50% van het wederrechtelijk verkregen voordeel wat aan personeelskosten dient te worden toegeschreven. Ten slotte dienen het bij veroordeelde aangetroffen geld, de waardevolle goederen en de waarde van de bij hem aangetroffen drugs van de betalingsverplichting te worden afgetrokken.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 20 augustus 2021 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
feit 1: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
in de periode van 3 december 2020 tot en met 17 februari 2021.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de handel in verdovende middelen die de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
Veroordeelde is veroordeeld voor een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. De rechtbank komt tot de conclusie dat het aannemelijk is dat dit misdrijf of andere strafbare feiten “op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen”. Volgens artikel 36e, lid 3 Wetboek van Strafrecht kan in dat geval aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van dit wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
In de ontnemingsrapportage wordt uitgegaan van de ‘unieke contacten-methode’. Hiermee wordt bedoeld dat wordt vastgesteld met hoeveel verschillende afnemers er op een dag contact is geweest. Het totale aantal contacten welke hebben plaatsgevonden speelt hierbij geen rol.
Uit het ontnemingsrapport blijkt dat de opbrengst is berekend aan de hand van het aantal dealmomenten per dag, de hoeveelheid verkochte drugs per deal en de verkoopprijs van de verkochte drugs per deal. [2]
Aantal dealmomenten per dag
Bij de analyse van het gemiddeld aantal dealmomenten per dag van telefoonnummer [telefoonnummer 1] heeft de rapporteur zich beperkt tot de periode gelegen tussen 3 december 2020 en 31 december 2020. Uit de analyse zou blijken dat er in deze periode in totaal 18.701 gesprekken hadden plaatsgevonden, waarvan in totaal 233 unieke telefoonnummers contact hadden gezocht met de dealertelefoon en hiervan er zeker 26 gekoppeld konden worden aan bekende drugsgebruikers. Vervolgens is op 3 specifieke dagen berekend hoeveel bestellingen er plaatsvonden op de dealerlijn en hoeveel er qua bedrag werd besteld. Hieruit volgt dat er binnen die 3 dagen gemiddeld 47 deals per dag plaatsvonden, waarbij geen rekening is gehouden met drugsbestellingen middels sms of persoonlijk contact. Verder is er twee weken lang (vanaf 11 januari 2021 tot en met 17 januari 2021 en van 1 februari tot en met 7 februari 2021) gekeken naar (enkelvoudige) contactmomenten tussen de afnemers en de dealerlijn. In het voordeel van verdachte is slechts uitgegaan van één deal per dag per uniek telefoonnummer. Uit deze analyse zou blijken dat er gemiddeld 49 unieke telefoonnummers per dag telefonisch contact opnemen met de dealerlijn. [3]
Gelet op deze bevindingen is het aannemelijk dat er gemiddeld per dag 48 telefonische contactmomenten hebben plaatsgevonden tussen de unieke telefoonnummers en de dealerlijn en dat er tijdens deze contactmomenten een bestelling van verdovende middelen heeft plaatsgevonden. [4]
Hoeveelheid verkochte drugs en verkoopprijs van de verkochte drugs per deal
Uit de gesprekken blijkt dat er versluierde taal wordt gebruikt om drugs te bestellen of dat er slechts een bedrag genoemd wordt om aan te geven welke hoeveelheid drugs wordt besteld. Zo wordt er bijvoorbeeld gezegd: “Voor een tientje”, “Een keer 50 één keer 20”, “Ik wil graag 50 hebben” en “(…) hij wil 120 hebben”. Het is hierbij aannemelijk dat de genoemde getallen het aankoopbedrag vertegenwoordigen. In de periode tussen 3 december 2020 en 15 januari 2021 zijn de gesprekken geanalyseerd en deze getallen kwamen in 28 gesprekken naar voren, waaruit een gemiddeld bedrag van € 49,30 per aankoop berekend kon worden. [5] Mede gelet op het feit dat veroordeelde is veroordeeld voor de handel in cocaïne en de verkoopprijs daarvan voor de eindgebruiker gemiddeld € 49,- bedraagt, is het aannemelijk dat er gemiddeld voor € 49,30 per deal aan verdovende middelen verkocht werd. [6]
De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze hoeveelheden af te wijken.
Periode en bruto opbrengst
De ontnemingsperiode is vastgesteld van 3 december 2020 tot en met 17 februari 2021, waarbij de laatste dag niet meegenomen wordt in de berekening omdat veroordeelde op die dag in de vroege ochtend is aangehouden. Daarmee komt de periode waarin verdovende middelen zijn verkocht op een totaal van 76 dagen.
Met het aannemen van 48 dealmomenten per dag tegen een gemiddelde verkoopprijs van
€ 49,30 voor een periode van 76 dagen, komt de totale bruto opbrengst op een bedrag van:
48 x € 49,30 x 76 = € 179.846,40. [7]
Kosten
Veroordeelde heeft niets verklaard over de door hem gemaakte kosten. De rechtbank gaat uit van vaste jurisprudentie waaruit blijkt dat het aannemelijk is dat de winstmarge 50% is van de omzet. De rechtbank gaat daarom uit van een bedrag van 50% x € 179.846,40 =
€ 89.923,20 aan inkoopkosten. [8]
Voorts is het aannemelijk dat veroordeelde telefoonkosten heeft gemaakt. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (de rechtbank gaat er vanuit dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving in het rapport, nu uit de berekening onder het kopje ‘telefoonkosten’ in het rapport verder het telefoonnummer [telefoonnummer 1] wordt genoemd) blijkt dat het gaat om een prepaid nummer dat in de periode van 3 december 2020 tot en met 17 februari 2021 gemiddeld per maand 103 uitgaande sms’jes heeft verstuurd en 722 belminuten heeft gemaakt. Bij een bedrag van € 0,10 per verzonden sms en belminuut komen de maandelijkse kosten uit op een bedrag van:
(103 x 0,10) + (722 x 0,10) = € 82,50 per maand x 3 = € 247,50 aan totale telefoonkosten voor 3 maanden. [9]
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
Bruto opbrengst: € 179.846,40
Inkoopkosten: – € 89.923,20
Telefoonkosten: – € 247,50
Totale wederrechtelijk verkregen voordeel: € 89.675,70
3.3
Toerekening van het voordeel
De rapporteur en de officier van justitie hebben in het geheel geen rekening gehouden met de opbrengsten en kosten die voor de rekening van medeverdachten komen. Het dossier geeft echter zodanig duidelijke aanwijzingen dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat twee of meer daders gezamenlijk de beschikking hebben of gedurende een zekere tijd de beschikking hebben gehad over de gehele opbrengst en de met de drugshandel bijkomende kosten, nu sprake was van een drugslijn waar meerdere mensen voor werkten. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat deze (deels onbekend gebleven) derden een aandeel hadden in zowel de opbrengst als de kosten. De rechtbank zal dit aandeel schatten op 30% voor de andere personen die in dienst van deze drugslijn werkten en het aandeel van veroordeelde op 70% schatten.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde wordt geschat vast op:
Totale wederrechtelijk verkregen voordeel: € 89.675,70
Toerekening van het voordeel medeverdachten:
30% x € 89.675,70 = – € 26.902,71
Totale wederrechtelijk verkregen voordeel: € 62.772,99
3.4
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op
€ 62.772,99.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 62.772,99;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 62.772,99aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen gijzeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. Vonk, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2021.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2020102909 (pagina A1 tot en met A396).
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel – ex art 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht, pagina A11.
3.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel – ex art 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht, pagina A12.
4.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel – ex art 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht, pagina A13.
5.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel – ex art 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht, pagina A14.
6.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel – ex art 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht, pagina A15.
7.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel – ex art 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht, pagina A15.
8.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel – ex art 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht, pagina A16.
9.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel – ex art 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht, pagina A17.