ECLI:NL:RBMNE:2021:6933

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
C/16/507915 / HA ZA 20-535
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake erfgenamen en legitieme porties in nalatenschap met betrekking tot beneficiaire aanvaarding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen erfgenamen over de verdeling van een nalatenschap. De eisers, bestaande uit [eiseres sub 1 (voornaam)], [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)], hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, [gedaagde sub 1 (voornaam)], [gedaagde sub 2 (voornaam)] en [gedaagde sub 3 (voornaam)], die de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. De eisers vorderen onder andere een volledige boedelbeschrijving en betaling van hun legitieme porties, terwijl de gedaagden zich verzetten tegen deze vorderingen en stellen dat de eisers niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfgenamen beneficiair hebben aanvaard, wat betekent dat zij niet aansprakelijk zijn voor de schulden van de nalatenschap boven het bedrag van de nalatenschap zelf. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet de juiste partijen hebben gedagvaard, aangezien zij de gedaagden in hun hoedanigheid van vereffenaars hadden moeten dagvaarden. Dit leidt tot de conclusie dat de vorderingen van de eisers niet-ontvankelijk zijn.

In reconventie heeft de rechtbank de gedaagden in hun vordering toegewezen, waarbij [eiseres sub 1 (voornaam)] is veroordeeld om een bedrag van € 15.904,21 aan de nalatenschap te voldoen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de familieband tussen partijen. Het vonnis is uitgesproken op 14 juli 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/507915 / HA ZA 20-535
Vonnis van 14 juli 2021
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
eisers in conventie
eiseres sub 1 tevens verweerster in reconventie,
advocaat mr. I.M. Redert te De Meern,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 4] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 5] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 6] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht.
Partijen zullen hierna ieder afzonderlijk [eiseres sub 1 (voornaam)] , [eiser sub 2 (voornaam)] , [eiser sub 3 (voornaam)] , [gedaagde sub 1 (voornaam)] , [gedaagde sub 2 (voornaam)] en [gedaagde sub 3 (voornaam)] genoemd worden. Eisers in conventie zullen gezamenlijk [eiseres sub 1 (voornaam)] c.s. worden genoemd. Gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie zullen gezamenlijk [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. worden genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
  • de inleidende dagvaarding (met producties);
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie (met producties);
  • de conclusie van antwoord in reconventie (met producties);
  • het B3-formulier van [eiseres sub 1 (voornaam)] c.s. met datum 21 mei 2021, houdende inbreng van één aanvullende productie (productie 4);
  • het B3-formulier van [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. met datum 25 mei 2021, houdende inbreng van één aanvullende productie (productie 13).
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 2 juni 2021. [eiseres sub 1 (voornaam)] , [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] zijn in persoon verschenen en bijgestaan door mr. C.T. Jaarsma, advocaat te Utrecht, als vervangster van mr. I. Redert. [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 3 (voornaam)] zijn eveneens in persoon verschenen en bijgestaan door hun advocaat voornoemd die op schrift gestelde spreekaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd.
Vonnis is bepaald op heden.

2.Het geschil

In conventie vorderen [eiseres sub 1 (voornaam)] c.s. dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat de vordering van [eiseres sub 1] op de nalatenschap van [A] € 133.141,-- bedraagt;
ieder der gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres sub 1] naar evenredigheid van zijn/haar erfdeel een bedrag van € 8.968,83/3= € 2.989,61, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
gedaagden, hoofdelijk, te veroordelen tot afgifte aan [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3] :
  • kopieën van de aangiften en aanslagen IB 2013 tot en met 2018;
  • kopieën van de volgende bankafrekeningen over de periode 1 januari 2013 tot en met [2019] (althans tot de eerdere datum van opheffing van de bankrekeningen):
a)
[rekeningnummer 1] - betaalrekening
b)
[rekeningnummer 2] – oranje spaarrekening
c)
[rekeningnummer 3] – profijtrekening
d)
[rekeningnummer 4]
e)
[rekeningnummer 5]
f)
[rekeningnummer 6]
g)
[rekeningnummer 7]
h)
[rekeningnummer 8]
i)
[rekeningnummer 9]

de volledige boedelbeschrijving, inclusief de in de woning aanwezige goederen en sieraden alsmede de waardering hiervan;

binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,- per dag voor iedere dag of dagdeel dat zij aan deze veroordeling niet voldoen;

4.
de legitieme portie van [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3] op een nader te bepalen bedrag vast te stellen;
5.
ieder der gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3] naar evenredigheid van zijn/haar erfdeel de vast te stellen legitieme portie, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
6.
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure daaronder mede begrepen een veroordeling in de kosten van een eventuele executie en het salaris van de advocaat.
[gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. hebben de rechtbank verzocht om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in conventie
eisers niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen dan wel deze af te wijzen, althans te bepalen dat het vaderlijk erfdeel van [eiseres sub 1 (voornaam)] primair € 58.903,99, subsidiair € 87.083,64 en meer subsidiair € 108.267,95 bedraagt en dat de legitieme portie van zowel [eiser sub 2 (voornaam)] als [eiser sub 3 (voornaam)] jr. € 949,95 bedraagt;
in reconventie
[eiseres sub 1 (voornaam)] te veroordelen om aan de nalatenschap van erflaatster te voldoen primair het bedrag van € 65.268,17, subsidiair het bedrag van € 37.088,52 en meer subsidiair het bedrag van
€ 15.904,21
zowel in conventie als in reconventie
eisers te veroordelen in de kosten van deze procedure, de eventuele nakosten daaronder begrepen.
Partijen betwisten elkaars vorderingen.
Voor wat betreft de omvang van het geschil merkt de rechtbank op dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben verklaard dat zij één van hun verweren (verwoord onder nrs. 65 en 66 van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie) niet langer handhaven.

3.De beoordeling van het geschil

in conventie en in reconventie

3.1.
Gelet op de samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in reconventie worden beide vorderingen hierna gezamenlijk besproken.
3.2.
Alvorens echter over te gaan tot bespreking van de vorderingen merkt de rechtbank het volgende op.
In de conclusie van antwoord in reconventie worden [eiseres sub 1 (voornaam)] , [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] aangeduid als gedaagden in reconventie. Uit pagina 25 van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie leidt de rechtbank echter af dat alleen [eiseres sub 1 (voornaam)] gedaagde in reconventie is (het voorblad van deze conclusie vermeldt niet wie gedaagde(n) in reconventie is/zijn). De rechtbank merkt verder op dat de vorderingen sub 1 en sub 2 in conventie een geschil tussen [eiseres sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. betreft. De vorderingen in sub 3, 4 en 5 in conventie betreffen een geschil tussen enerzijds [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] en anderzijds [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s.
3.3.
De volgende feiten staan vast.
- Op [1999] is [B] (hierna te noemen: erflater) overleden.
- Erflater was gehuwd met [A] (hierna te noemen: erflaatster), overleden op [2019] .
- Uit het huwelijk tussen erflater en erflaatster zijn zes kinderen geboren:
 [gedaagde sub 1 (voornaam)] ,
 [gedaagde sub 2 (voornaam)] ,
 [C (voornamen)] (overleden op [2010] ),
 [D (voornaam)] (overleden op [2014] ),
 [E (voornaam)] (overleden op [1964] ),
 [gedaagde sub 3 (voornaam)] .
- Bij zijn overlijden heeft [C (voornamen)] één zoon achtergelaten: [F (voornamen)] .
- Bij zijn overlijden was [D (voornaam)] in gemeenschap van goederen gehuwd met [eiseres sub 1 (voornaam)] . Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren: [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] .
- Erflater heeft bij testament van 2 januari 1980 beschikt over zijn nalatenschap. Daarbij heeft erflater gebruik gemaakt van de ouderlijke boedelverdeling (artikel 1167 BW oud) inhoudende dat alle tot de nalatenschap van erflater behorende activa zijn toebedeeld aan erflaatster onder de verplichting om de passiva van de nalatenschap en de uitvaartkosten voor haar rekening te nemen met toedeling aan de overige erfgenamen van een vordering in contanten op erflaatster ter grootte van hun erfdeel welke vordering -voor zover thans van belang- opeisbaar is bij overlijden van erflaatster.
- Bij notariële akte van 7 augustus 2000 is de verdeling van de nalatenschap van erflater vastgelegd. Blijkens deze akte hebben de kinderen ieder een vordering op hun moeder (erflaatster) ter grootte van fl. 127.938,06.
- Erflaatster heeft bij testament van 31 december 2018 beschikt over haar nalatenschap. Daarbij heeft erflaatster [gedaagde sub 1 (voornaam)] , [gedaagde sub 2 (voornaam)] en [gedaagde sub 3 (voornaam)] benoemd tot haar enige erfgenamen. Aan haar kleinzonen [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] heeft erflaatster
“een bedrag in contanten gelijk aan de helft van het in geld uitgedrukte aandeel dat mijn zoon [D] in mijn nalatenschap zou hebben verkregen als hij nog in leven zou zijn geweest”gelegateerd.
- [gedaagde sub 1 (voornaam)] , [gedaagde sub 2 (voornaam)] en [gedaagde sub 3 (voornaam)] hebben de nalatenschap van erflaatster op
19 september 2019 (door afleggen van een verklaring ter griffie van de rechtbank) beneficiair aanvaard.
- De op 8 oktober 2019 opgemaakte akte van erfrecht vermeldt, voor zover thans van belang, dat:
(i) erflaatster [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 3 (voornaam)] heeft benoemd tot executeurs en afwikkelingsbewindvoerders,
(ii) [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 3 (voornaam)] de benoeming tot executeur hebben aanvaard doch de benoeming tot afwikkelingsbewindvoerder niet hebben aanvaard en
(iii) [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 3 (voornaam)] -in hun hoedanigheid van executeur- hebben verklaard dat de goederen van de nalatenschap niet ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen.
- De op 8 november 2019 opgemaakte boedelbeschrijving erfrecht vermeldt als schuld van de nalatenschap van erflaatster vier keer een bedrag ad
€ 133.141,-- , zijnde het bedrag dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] respectievelijk [gedaagde sub 2 (voornaam)] , [gedaagde sub 3 (voornaam)] en [eiseres sub 1 (voornaam)] toekomt uit hoofde van de nalatenschap van erflater.
- [eiseres sub 1 (voornaam)] heeft zich vervolgens tot een notaris gewend (mr. [G] ) die de boedelnotaris (althans het kantoor dat de akte van erfrecht heeft opgesteld) als volgt heeft bericht:
“Mevrouw [eiseres sub 1] en haar kinderen zijn erfgenamen van wijlen de heer [D] , zoon van mevrouw [A] . Een en ander blijkt uit een kopie van de verklaring van toedeling die hierbij is ingesloten.”
Mevrouw [eiseres sub 1] is schuldeiser in de nalatenschap van haar schoonmoeder wegens het vaderlijk erfdeel dat haar man als vordering had op zijn moeder, mevrouw [A] .
De beide zonen [eiser sub 3 (voornaam)] en [eiser sub 2] doen hierbij een beroep op hun legitieme portie in de nalatenschap van hun overleden grootmoeder.
Mijn cliënten wensen een volledige boedelbeschrijving inclusief een opgave van de door de overledene gedane schenkingen ter berekening van hun legitieme portie. Tevens ontvang ik namens cliënten graag een kopie van de aangiften Inkomstenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2018 en kopieën van bankafschriften.
Mijn cliënte heeft vroeger de boekhouding van de overledene verzorgd. Volgens mijn cliënte lijkt het erop dat het vermogen van de overledene in de afgelopen zes jaar sterk verminderd is op grond van de voorlopige boedelbeschrijving terwijl haar uitgavenpatroon niet is gewijzigd hetgeen duidt op gedane schenkingen.
Tevens stellen zij zich op het standpunt dat de beneficiaire aanvaarding door de beide zonen niet rechtsgeldig is en zij geacht worden zuiver aanvaard te hebben omdat zij na overlijden vóór de beneficiaire aanvaarding al rechtshandelingen hebben verricht die tot een zuivere aanvaarding hebben geleid, namelijk het tot zich nemen van inboedel van de overledene, het leeghalen van de woning en het doen van betalingen. Ook hebben zij de bankrekeningen van de overledene niet geblokkeerd waardoor automatische betalingen nog zijn doorgelopen.
Mevrouw [eiseres sub 1] vordert hierbij een bedrag van € 139.417,31 welk bedrag bestaat uit de vordering met de rente minus de betaalde successierechten vanaf het overlijden van de heer [B] .”
- Op 10 mei 2020 is aan [eiseres sub 1 (voornaam)] een bedrag ad € 124.172,16 uitgekeerd.
3.4.
Aan de vorderingen sub 1 en sub 2 legt [eiseres sub 1 (voornaam)] -kort en zakelijk samengevat- de stelling ten grondslag dat de erfgenamen niet het volledige bedrag hebben uitgekeerd. [eiseres sub 1 (voornaam)] vordert het verschil tussen € 133.141,-- (genoemd in de boedelbeschrijving) en € 124.172,16 (aan haar uitgekeerd). [eiseres sub 1 (voornaam)] baseert haar vordering op (primair) artikel 4:192, lid 1 BW en (subsidiair) op artikelen 4:182 lid 2 en 4:184 leden 1 en 2 sub a, c en d BW. Weliswaar, aldus [eiseres sub 1 (voornaam)] , hebben de erfgenamen verklaard de nalatenschap beneficiair te hebben aanvaard doch in feite hebben zij de nalatenschap zuiver aanvaard. Dit volgt uit het feit dat de inboedel en sieraden van eiseres zijn verdeeld tussen de kinderen en de kleinkinderen en/of is opgehaald door de kringloop. Daarnaast hebben de erfgenamen de spaar- en betaalrekeningen niet geblokkeerd en hebben de erfgenamen de beschikking gehad over de saldi van deze rekeningen. Voor zover wel sprake is van beneficiaire aanvaarding stelt [eiseres sub 1 (voornaam)] dat de erfgenamen/vereffenaars zich onbehoorlijk hebben gedragen hetgeen leidt tot privé aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap. De erfgenamen hebben opzettelijk goederen (inboedel en sieraden) zoek gemaakt en aan het verhaal van schuldeisers onttrokken. Daarnaast zijn zij als vereffenaars in de vervulling van hun verplichtingen in ernstige mate tekort geschoten. Deze tekortkoming blijkt uit het feit dat zij vóór de uitkering aan [eiseres sub 1 (voornaam)] ten laste van de nalatenschap hebben laten komen de kosten van makelaar, uitvaart en notaris, terwijl de vordering van [eiseres sub 1 (voornaam)] gelijk in rang staat in de kosten van lijkbezorging (artikel 4:7 lid 1 sub a en 4:7 lid 2 onder 3, tweede volzin) en hoger in rang staat dan de makelaars-en notariskosten.
Aan de vorderingen sub 3, 4 en 5 van [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] ligt de stelling ten grondslag dat zij verschillende stukken hebben opgevraagd welke niet zijn overhandigd omdat de vereffenaars van mening zijn dat het niet nodig is deze te overhandigen. Zulks ten onrechte omdat zij ingevolge het bepaalde in artikel 4:78 BW recht op inzage hebben. Dit te meer omdat uit de wel beschikbare stukken blijkt dat (i) erflaatster op 1 januari 2013 € 480.827,00 aan bank- en spaartegoeden had terwijl de boedelbeschrijving een bedrag ad € 238.641,00 op 1 januari 2019 vermeldt en (ii) het verschil tussen het bedrag ad € 238.641,00 op 1 januari 2019 en het bedrag ad € 201.926 op datum overlijden ( [2019] ) terwijl in 2019 volgens opgave van de erfgenamen en vereffenaars geen schenkingen zijn gedaan. Zodra de verzochte stukken zijn afgegeven, moet de legitimaire massa worden berekend. Op dezelfde gronden als [eiseres sub 1 (voornaam)] stellen ook [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] dat de erfgenamen/vereffenaars daden van zuivere aanvaarding hebben verricht althans zich onbehoorlijk hebben gedragen om welke reden zij met hun eigen vermogen aansprakelijk zijn voor de betaling van de legitieme portie.
3.5.
[gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. hebben de volgende verweren gevoerd:
- Op grond van artikel 4:211 lid 2 BW worden de erfgenamen die beneficiair hebben aanvaard vertegenwoordigd door de vereffenaars. [eiseres sub 1 (voornaam)] c.s. hadden [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. dan ook moeten dagvaarden in hun hoedanigheid van vereffenaars. Nu zij dit niet gedaan hebben, dienen zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen.
- Van zuivere aanvaarding van de nalatenschap is geen sprake. Vóór het afleggen van de verklaring ter griffie van de rechtbank dat zij de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard zijn er geen beschikkingsdaden verricht.
- De vorderingen van [eiseres sub 1 (voornaam)] kunnen evenmin slagen op de subsidiaire grondslag (artikel 4:182 lid 2 BW jo. 4:184 lid 1 en lid 2 sub a, c en d) omdat [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. niet opzettelijk goederen hebben zoekgemaakt en aan het verhaal van schuldeisers hebben onttrokken en evenmin in ernstige mate zijn tekortgeschoten in de vervulling van de verplichtingen van een vereffenaar.
- Niet juist is dat [eiseres sub 1 (voornaam)] haar vordering (het vaderlijk erfdeel) vermeerderd met de wettelijke rente (samengesteld) vanaf datum overlijden erflater. rente. Dit dient te zijn wettelijke rente (enkelvoudig) vanaf datum overlijden erflaatster ( [2019] ). Aldus bedraagt de vordering van [eiseres sub 1 (voornaam)] € 58.055,76 (fl. 127.938,06) + € 848,23 (wettelijke rente vanaf 18 augustus tot en met 10 mei 2020) = € 58.903,99. Dit bedrag komt overeen met het bedrag dat aan de weduwe en zoon van [C] is uitbetaald.
Subsidiair (voor wat betreft de rente) geldt het volgende:
“Voor zover uw rechtbank anders oordeelt, stellen gedaagden zich op het standpunt dat het in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid dat de rentevorderingen verbonden aan de vaderlijke erfdelen zijn opgelopen tot dergelijke gigantische bedragen. Partijen dienen zich in de erfrechtelijke sfeer te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (zie o.a. rechtbank Rotterdam 6 maart 2019, ECLI:NL:RBOT:2019:1767). Het is niet redelijk om het vaderlijk erfdeel van [C]
€ 55.056 te laten bedragen en het vaderlijk erfdeel van [eiseres sub 1 (voornaam)] maar liefst
€ 133.141,- bedraagt. Dat is meer dan het dubbele. Bovendien is de nalatenschap van erflater opengevallen onder het oude erfrecht. Onder het nieuwe erfrecht worden de vordering van de kinderen op de langstlevende slechts verhoogd met dat van de wettelijke (enkelvoudige!) rente voor zover dit percentage hoger is dan zes. Sinds 1 januari 1999 was de wettelijke rente alleen in 2001 (8%) en in 2002 (7%) hoger dan zes. De vorderingen onder het nieuwe erfrecht zouden dan ook slechts in die jaren (enkelvoudig) met 2% respectievelijk 1% renderen. Het rekenen van de wettelijke rente sinds 1999 is dan ook niet redelijk en billijk. Derhalve stellen gedaagden subsidiair dat de rente over de vaderlijke erfdelen maximaal de helft van het vaderlijk erfdeel bedraagt, zijnde € 29.027,88.”
Meer subsidiair (voor wat betreft de rente) geldt het volgende:
“Meer subsidiair stellen gedaagden dat de enkelvoudige rente moet worden gerekend vanaf de datum van overlijden van erflater tot en met de datum van uitbetalen. Deze enkelvoudige rente bedraagt € 50.212,19.”
- Het meer aan [eiseres sub 1 (voornaam)] betaalde bedrag is onverschuldigd aan haar betaald. Het meer betaalde bedraagt € 65.268,17 (primair standpunt ter zake rente), € 37.088,52 (subsidiair standpunt ter zake rente) en
€ 15.904,21 (meer subsidiair standpunt ter zake rente). De vordering in reconventie ziet op deze bedragen.
- De informatieplicht van artikel 4:78 BW brengt met zich dat aan legitimarissen “slechts” inzicht in de omvang van de nalatenschap en de waarde daarvan op het moment van overlijden dient te worden gegeven. Voorts blijkt uit jurisprudentie dat artikel 4:78 BW geen verplichting tot rekening en verantwoording impliceert noch grond geeft voor “fishing expedition” naar mogelijke schenkingen door erflaatster tijdens haar leven. [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] beschikken over alle bescheiden die van belang zijn voor de berekening van hun legitieme portie (zoals banksaldi en schenkingen). Er bestaat geen enkele grondslag om bankafschriften van diverse jaargangen aan hen te verstrekken. De vordering van [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] sub 3 dient dan ook te worden afgewezen.
- Voor wat betreft de vordering van [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] sub 4 en sub 5 hebben [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. het volgende verweer gevoerd:
“ [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] jr. hebben aanspraak gemaakt op hun legitieme portie. De legitieme porties worden berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden. Derhalve is van belang in kaart te brengen welke giften erflaatster heeft gedaan.
Bij de berekening van de legitieme porties worden giften, door de erflater aan een afstammeling gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is en andere giften, voor zover de prestatie binnen vijf jaren voor zijn overlijden is geschied in aanmerking genomen. Niet als giften worden beschouwd de gebruikelijke giften voor zover zij niet bovenmatig waren.
Erflaatster heeft een bedrag van € 118.999,- geschonken aan partijen. Dit bedrag komt overeen met het bedrag dat eisers in de dagvaarding noemen. [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] jr. hebben zelf het bedrag van € 5.000,- geschonken gekregen.
De legitimaire massa is afhankelijk van het oordeel van de rechtbank over de omvang van de vaderlijke erfdelen en blijkt uit het over als (vide productie 9) overgelegde overzicht.
Op grond van 4:70 lid 1 BW komt de waarde van de giften door erflaatster aan [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] jr. gedaan in mindering op diens legitieme portie.
Uit het schrijven van 21 november 2019 (vide productie 10 dagvaarding) blijkt dat zij aanspraak maken op hun legitieme portie en daarmee hebben [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] jr. het legaat verworpen. Er wordt namelijk geen aanvullend beroep op hun legitieme portie gedaan. Op grond van art. 4:71 BW komt de waarde van het legaat van [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] jr. in mindering op diens legitieme portie. Daarbij is niet relevant of [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] jr. het legaat niet daadwerkelijk ontvangen. Ook hetgeen de legitimaris had kunnen verkrijgen wordt op zijn legitieme toegerekend. (zie …)
Uit het als (vide productie 9) overgelegde overzicht blijkt de omvang van de legitieme portie van [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] jr. deze bedraagt € 949,95.”
3.6.
Het verweer van [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. dat er van zuivere aanvaarding van de nalatenschap van erflaatster geen sprake is slaagt. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Als gesteld en niet, althans niet voldoende gemotiveerd, weersproken staat vast dat erflaatster op het moment van overlijden in een zorg gerelateerd appartement verbleef. Na haar overlijden moest binnen één week haar appartement leeg worden opgeleverd. Erfgenamen hebben hiervoor zorggedragen door goederen van erflaatster naar haar woning te verhuizen. Dit is een zuivere beheersdaad, verricht vóór het afleggen van de verklaring van beneficiaire aanvaarding, en leidt niet tot de conclusie dat de erfgenamen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. Alle andere handelingen zijn verricht ná het afleggen van de verklaring door de erfgenamen dat zij de nalatenschap van erflaatster beneficiair hebben aanvaard. De vordering van [eiseres sub 1 (voornaam)] mist dan ook een deugdelijke grondslag voor zover [eiseres sub 1 (voornaam)] voor de grondslag van haar vordering verwijst naar artikel 4:192, lid 1, BW.
Hetzelfde geldt voor de vordering van [eiseres sub 1 (voornaam)] op de grondslag van artikel 4:184, lid 2 sub c en d (“opzettelijk goederen der nalatenschap zoek maken, verbergen of op andere wijze aan het verhaal der schuldeisers onttrekken” en/of “als vereffenaars in de vervulling van hun verplichtingen in ernstige mate tekort schieten”). Vast staat dat de erfgenamen de inboedel van erflaatster hebben laten afvoeren naar een kringloopwinkel. Weliswaar betwist [eiseres sub 1 (voornaam)] dat de goederen geen enkele waarde hadden, zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de goederen nog wel een waarde vertegenwoordigden. [eiseres sub 1 (voornaam)] stelt verder dat erflaatster nog sieraden bezat doch ook deze stelling heeft [eiseres sub 1 (voornaam)] niet aannemelijk gemaakt. Evenmin heeft [eiseres sub 1 (voornaam)] aannemelijk gemaakt (zoals verwoord in nr. 25 van de dagvaarding) dat inboedelgoederen en sieraden zijn verdeeld tussen kinderen en kleinkinderen van erflaatster. Tenslotte hebben [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. voldoende gemotiveerd betwist (nrs. 37 en 44 t/m 51) van de conclusie van antwoord) dat zij ná het overlijden van erflaatster kosten hebben voldaan zonder rekening te houden met de rangorde tussen de schuldeisers. Van (toerekenbaar) tekortschieten door [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. in de vervulling van hun verplichtingen is dan ook geen sprake.
3.6.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 4:211 lid 2 BW worden de erfgenamen die beneficiair hebben aanvaard vertegenwoordigd door de vereffenaars. [eiseres sub 1 (voornaam)] had [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. moeten dagvaarden in hun hoedanigheid van vereffenaars en niet pro se. Het belang hiervan is gelegen in het feit dat de nalatenschap van erflaatster een afgescheiden vermogen vormt zolang de vereffening niet is voltooid en dat eventuele (veroordelingen tot) betalingen, zoals de vordering sub 2 van [eiseres sub 1 (voornaam)] , uit het afgescheiden vermogen worden voldaan en niet uit privé vermogen. Het dagvaarden van [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. pro se heeft tot gevolg dat [eiseres sub 1 (voornaam)] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen.
3.6.2.
Hetzelfde geldt voor [eiser sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 3 (voornaam)] . Ook hun vordering (vordering sub 5) zou bij toewijzing tot een betaling uit privé vermogens leiden. Zulks ten onrechte. Ook zij hadden [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. moeten dagvaarden in hun hoedanigheid van vereffenaars zodat een eventuele veroordeling tot betaling leidt tot betaling uit het afgescheiden vermogen van de nalatenschap. Nu zij dit niet hebben gedaan dienen ook zij in hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.7.
Voor wat betreft de vordering in reconventie geldt dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. als erfgenamen met machtiging van de vereffenaars (nr. 83 conclusie van antwoord) procederen tegen [eiseres sub 1 (voornaam)] en van haar vorderen wat zij teveel heeft ontvangen uit de nalatenschap.
3.8.
Het verst strekkend verweer van [eiseres sub 1 (voornaam)] is dat er niets valt terug te vorderen. Zij voert hiertoe het volgende aan:
- In de berekening van de notaris is uitgegaan van de samengestelde rente. [eiseres sub 1 (voornaam)] heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de berekening door een professional.
- Ook uit correspondentie tussen partijen blijkt dat tussen partijen nooit verschil van mening heeft bestaan over het door [eiseres sub 1 (voornaam)] in de dagvaarding genoemde bedrag.
- Op 10 mei 2020 is het grootste gedeelte van dit bedrag (€ 124.172,16) overgemaakt aan [eiseres sub 1 (voornaam)] . [eiseres sub 1 (voornaam)] heeft geen reden om aan te nemen dat dit bedrag niet ook aan [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. is overgemaakt.
- Zowel in de beschikking van de rechtbank als in de boedelbeschrijving wordt van het in de dagvaarding genoemde bedrag uitgegaan.
3.9.
De rechtbank overweegt dat in de voorlopige boedelbeschrijving als vaderlijk erfdeel een bedrag ad € 133.141,-- is opgenomen. Dit betreft echter, zoals [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. terecht opmerken, een voorlopige boedelbeschrijving en geen definitieve. De erfgenamen mogen in deze procedure niet reeds hierom aan dit bedrag gehouden worden. Ook niet nu het grootste gedeelte van dit bedrag in mei 2020 al aan [eiseres sub 1 (voornaam)] is uitgekeerd. Als er teveel aan [eiseres sub 1 (voornaam)] is uitgekeerd, kan en mag dit van [eiseres sub 1 (voornaam)] ten bate van de nog definitief te verdelen nalatenschap worden teruggevorderd.
3.9.1.
Tussen partijen is niet in geschil het bedrag ad € 58.055,76 (zijnde het bedrag ad
fl. 127. 938,06 genoemd in de akte die op 7 augustus 2000 is opgemaakt ter zake de verdeling van de nalatenschap van erflater). In geschil is met welk bedrag aan rente dit bedrag dient te worden vermeerderd.
3.9.2.
In het testament van erflater is het volgende bepaald:
“In alle gevallen van opeisbaarheid zal mijn echtgenote tevens over het bedrag der uitkering -eventueel verminderd met de hiervoor bedoelde voorgeschoten Successierechten tenzij dit door de rechthebbende(n) niet gevorderd wordt- een rente gelijk aan de wettelijke interesten verschuldigd zijn, vanaf de dag van mijn overlijden, tot die der betaling.”Dit betekent dat voornoemd bedrag ad € 58.055,76 dient te worden vermeerderd met wettelijke rente
vanaf [1999](datum overlijden erflater).
3.9.3.
Het testament van erflater zegt niets over enkelvoudige rente of samengestelde rente. Dit zo zijnde en in acht nemende dat het om een vordering in de familiaire sfeer gaat acht de rechtbank het redelijk dat van enkelvoudige rente wordt uitgegaan. Nu [eiseres sub 1 (voornaam)] de berekeningen die [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. hebben gemaakt niet heeft betwist en die berekeningen de rechtbank overigens ook deugdelijk voorkomen wordt de vordering van [gedaagde sub 1 (voornaam)] c.s. toegewezen tot het bedrag ad € 15.904,21.
3.10.
De rechtbank ziet aanleiding de proceskosten zowel in conventie te compenseren omdat partijen familieleden zijn en van misbruik van procesrecht niet is gebleken.

4.De beslissing

De rechtbank
In conventie
verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
In reconventie
veroordeelt gedaagde ( [eiseres sub 1 (voornaam)] ) om aan de nalatenschap van erflaatster te voldoen het bedrag van € 15.904,21;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
In conventie en in reconventie
compenseert de proceskosten aldus dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.W.J. van Veen en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2021.