Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
hierna: verdachte.
Rechtbank Midden-Nederland
In de strafzaak tegen de verdachte, die op 29 februari 2020 in Utrecht is beschuldigd van verkrachting, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 december 2021 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende wettig bewijs is dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam. Tijdens de zitting op 13 december 2021 zijn de standpunten van de verdachte, zijn raadsman mr. B.J.W. Tijkotte, en de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp besproken. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 24 maanden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat het seksuele contact vrijwillig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er op de bewuste avond alcohol is genuttigd door zowel de verdachte als de aangeefster. De verklaringen van beide partijen over de gebeurtenissen zijn tegenstrijdig. De aangeefster heeft verklaard dat zij zich hevig heeft verzet tegen de seksuele handelingen, terwijl de verdachte aanvoert dat alles met wederzijds goedkeuren is gebeurd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaring van de aangeefster onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring van dwang te komen, zoals vereist onder artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft ook gekeken naar verklaringen van getuigen die na het voorval met de aangeefster hebben gesproken. Deze getuigen hebben geen tekenen van dwang of verzet waargenomen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de tenlastelegging van verkrachting, wat heeft geleid tot de vrijspraak van de verdachte. De vordering van de aangeefster als benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.