ECLI:NL:RBMNE:2021:6874

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
16/650655-12 (vordering gijzeling)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering gijzeling in het kader van ontnemingsmaatregel

Op 10 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot gijzeling van een veroordeelde. De vordering was ingediend door de officier van justitie op basis van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in het kader van een ontnemingsmaatregel die eerder was opgelegd aan de veroordeelde. Deze ontnemingsmaatregel, opgelegd bij vonnis van 10 oktober 2013, verplichtte de veroordeelde tot betaling van € 24.630,00 aan de staat. Tot de datum van indiening van de vordering, 8 oktober 2021, had de veroordeelde echter geen betalingen verricht.

Tijdens de openbare terechtzitting heeft de rechtbank de veroordeelde, zijn advocaat mr. R. Zilver, en de officier van justitie gehoord. De officier van justitie verzocht om een machtiging tot gijzeling voor de duur van 985 dagen, subsidiair 120 dagen. Echter, ter zitting heeft de officier van justitie, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, verzocht om de vordering af te wijzen. De veroordeelde heeft aangegeven dat hij in een financieel instabiele positie verkeerde, maar nu in staat en bereid is om de ontnemingsmaatregel te voldoen. Hij heeft recentelijk een betaling van € 630,00 gedaan en heeft een lening van € 5.000,00 kunnen verkrijgen van zijn BV, waarmee hij van plan is om zijn betalingsverplichtingen na te komen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde tot het moment van de vordering niet aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan, maar dat er nu voldoende aanwijzingen zijn dat hij in staat en bereid is om te betalen. Gezien de omstandigheden en de reeds gedane betalingen, concludeerde de rechtbank dat er geen sprake was van betalingsonwil. Daarom heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 10 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
parketnummer: 16/650655-12
beslissing van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie op grond van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van:

[Veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

De politierechter heeft aan de veroordeelde bij vonnis van 10 oktober 2013 een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de staat van
€ 24.630,00.
Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden.
De veroordeelde heeft tot 8 oktober 2021, zijnde de datum van indiening van de vordering, niets betaald.

Procedure

De rechtbank heeft op 10 november 2021 de vordering op de openbare terechtzitting behandeld en kennisgenomen van het executieverloop zoals omschreven in de vordering.
De rechtbank heeft de veroordeelde, de advocaat, mr. R. Zilver, en de officier van justitie op zitting gehoord.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 985 subsidiair 120 dagen.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, verzocht de vordering af te wijzen.

Standpunt van de veroordeelde

Namens de veroordeelde is primair bepleit de vordering af te wijzen, subsidiair om een machtiging te verlenen voor toepassing van gijzeling voor de duur van 120 dagen.
Met betrekking tot het primaire standpunt is aangevoerd dat de veroordeelde zich eerder in een financieel instabiele positie bevond, maar nu in staat en bereid is om de ontnemingsmaatregel te betalen. Veroordeelde heeft op 9 november 2021 een bedrag van
€ 630,00 aan het CJIB betaald en heeft een bedrag van € 5.000,00 kunnen lenen van zijn BV en zal dit bedrag zo snel mogelijk als voorschot betalen. Veroordeelde is voornemens
€ 500,00 per maand af te lossen. Er is daarom geen sprake van betalingsonwil.

Beoordeling

Vaststaat dat de veroordeelde tot het moment van indiening van de vordering niet heeft voldaan aan de betalingsverplichting.
Ter zitting is aannemelijk gemaakt dat de veroordeelde in staat en bereid is te betalen. Een eerste betaling is al gedaan en aannemelijk is dat de veroordeelde zo spoedig mogelijk een bedrag van € 5.000,00 zal aflossen en dat hij daarna een betalingsregeling gaat treffen om het resterende bedrag af te lossen. Van betalingsonwil is daarom geen sprake.
De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. P.A. Buijs en A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2021.