ECLI:NL:RBMNE:2021:6873
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering gijzeling in het kader van ontnemingsmaatregel
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 november 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot gijzeling van een veroordeelde, die in het verleden een ontnemingsmaatregel opgelegd kreeg. De veroordeelde was in 2008 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 123.736,48 aan de staat, wat later door de Hoge Raad werd verlaagd tot € 118.736,48. Tot de datum van indiening van de vordering, op 8 oktober 2021, had de veroordeelde slechts € 19.650,00 betaald. De officier van justitie verzocht om een machtiging tot gijzeling voor 1080 dagen, subsidiair 540 dagen, maar trok deze vordering tijdens de zitting in, gezien de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.
De veroordeelde, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.E. Hok-A-Hin, voerde aan dat hij niet betalingsonwillig maar betalingsonmachtig was. Hij had een deel van de schuld afbetaald en was in het verleden betalingsregelingen nagekomen. Door financiële problemen had hij tijdelijk niet kunnen betalen, maar hij had inmiddels weer een baan en een nieuwe betalingsregeling getroffen met het CJIB, waarmee hij € 500,00 per maand kan aflossen.
De rechtbank oordeelde dat er tussen 2010 en 2019 verschillende pogingen waren gedaan om verhaal te halen, maar dat de veroordeelde nu weer in staat was om af te lossen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van betalingsonwil en wees de vordering van de officier van justitie af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de rechtbank benadrukte dat de veroordeelde bereid was om zijn betalingsverplichtingen na te komen.