ECLI:NL:RBMNE:2021:687

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
16/136399-19 en 16/268193-20 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling en poging tot diefstal in vereniging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 16/136399-19 en 16/268193-20. De verdachte, geboren in 2000 en gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting Lelystad, werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling en diefstal in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken. Wel werd hij schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en poging tot diefstal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een mes een ander had gestoken en met een hamer had geslagen, wat leidde tot een gevangenisstraf van 419 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zwakbegaafdheid en problematische achtergrond, en legde bijzondere voorwaarden op, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan behandelingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/136399-19 en 16/268193-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting Lelystad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 juni 2020, 8 januari 2021 en 9 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. F.E. van der Zee, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer, de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , en de deskundigen,
H. Eser, jeugdzorgwerker bij William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS), en E. Maurits, reclasseringswerker bij Tactus Verslavingszorg (hierna: Tactus), naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 16/136399-19:
feit 1 primair:
op 14 december 2018 in Almere heeft geprobeerd [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven;
feit 1 subsidiair:
op 14 december 2018 in Almere heeft geprobeerd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2 primair:
op 5 juni 2020 in Lelystad heeft geprobeerd samen met een of meer anderen [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2 subsidiair:
op 5 juni 2020 in Lelystad samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;
parketnummer 16/268193-20
(hierna:
feit 3)
op 23 oktober 2020 in Lelystad heeft geprobeerd samen met een of meer anderen goederen van cafetaria [cafetaria] te stelen door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16/136399-19 en 16/268193-20 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1 tot en met 3.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde en heeft daartoe aangevoerd dat bij verdachte geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever. Verdachte heeft aangever enkel in zijn arm willen raken. De raadsman heeft voorts vrijspraak bepleit van het onder 2 primair tenlastegelegde en heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet bij verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Het enkele slaan is daarvoor onvoldoende. Ten slotte heeft de raadsman zich ten aanzien van het onder 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht het onder 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Met betrekking tot de wijze waarop verdachte aangever heeft gestoken, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat verdachte zich op korte afstand van het slachtoffer bevond op het moment dat hij hem heeft gestoken. Daarnaast volgt uit de rapportage van 13 september 2019 van drs. J.A. Kortmann, forensisch arts, dat het slachtoffer aan de linkerkant van zijn borstkas is gestoken. Voorts leidt de rechtbank uit deze rapportage af dat verdachte niet met grote kracht heeft gestoken. In antwoord op de vraag of het letsel levensbedreigend is geweest, antwoord drs. Kortmann namelijk dat uit het beeldvormend onderzoek bleek dat er geen dieper gelegen letsel aanwezig was. Er was met name geen dieper gelegen letsel in de borstkas, waarbij een long of de milt geraakt zou kunnen zijn geweest.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Er kan dan ook niet worden bewezen dat verdachte aangever heeft gestoken met het opzet om hem van het leven te beroven, zodat verdachte van het hem primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen feit 1 subsidiair [1]
[slachtoffer 2]is als aangever gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard zakelijk weergegeven:
Op 14 december 2018 zat ik in buslijn van de Stripheldenbuurt naar Almere stad.
Toen ik mij omdraaide stak een van de twee jongens mij in mijn zij. [2]
V: Waar ben je precies gestoken?
A: Ze hebben mij gezegd tussen mijn hart en longen aan de linkerzijkant. Het zit
schuin onder mijn oksel en dat is tussen mijn hart en longen in.
Verdachteheeft bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Wil je iets verklaren over wat er is gebeurd?Ik heb die dag iemand gestoken, dat eigenlijk. [3]
Bewijsmiddelen feit 2 primair [4]
[slachtoffer 1]heeft aangifte gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben naar de voorzijde van de woonlocatie aan de [adres] (de rechtbank begrijpt:
te [woonplaats]) gelopen. De jongen kwam boos op mij af lopen en sloeg mij vol met zijn vlakke hand tegen mijn linker wang. Deze klap voelde ik hard aankomen en deed veel pijn. Plots zag ik een hamer die hij in de lucht hief. De jongen wilde mij met de hamer gaan slaan. Ik heb de hand waarin hij de hamer vasthield beet gepakt om te voorkomen dat ik geslagen zou worden. [5] Van achter kwam nog een tweede jongen. Deze jongen heeft mij twee keer geslagen met een hamer. Hij sloeg hard en met veel kracht op mijn rug. Het slaan met de hamer deed echt zoveel pijn dat ik in elkaar dook van de pijn. [6]
[getuige]is op 5 juni 2020 als getuige gehoord. Zij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik was vandaag aan het werk. Ik zag dat [verdachte] en [A] en onze nieuwe bewoner [slachtoffer 1] buiten stonden. Ik zag dat zijn arm naar achteren ging en zijn arm echt wel strekte en met een volle vaart richting [slachtoffer 1] ging. Ik zag dat de arm waar hij mee uithaalde, de hamer vast had. [7]
Verbalisant [verbalisant 1]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik zie dat [slachtoffer 1] staat te praten met een persoon welke buiten het zicht van de camera staat wel zie ik boven de muur een zilverkleurige hamer omhoog komen. Ik zie dat [slachtoffer 1] de hamer vast pakt. Ik zie dat [A] de hamer bij het handvat vast heeft. Ik zie dat beide jongens de hamer vast houden en beide er aan trekken. Ik zie dat [slachtoffer 1] en [A] blijven duwen en trekken. Ik zie dat [A] met zijn linker hand naar achteren beweegt en [slachtoffer 1] een klap met open hand tegen de rechter zijkant van zijn hoofd aan geeft. Dit gevecht blijft doorgaan ik zie dat [A] [slachtoffer 1] vervolgens in de loop van het gevecht nog 4 keer in diens gezicht slaat.
Ik zag dat op een gegeven moment [verdachte] met de kleine moker slaat. Ik zie dat hij de moker geheel naar achter beweegt en vervolgens in de richting van de rechterzijde lichaam of rechter arm van [slachtoffer 1] beweegt. Ik zie dat de moker [slachtoffer 1] raakt. [8]
Verbalisant [verbalisant 1]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik verbalisant had de beelden bekeken. Deze zijn onder volgnummer -16 opgemaakt. Daarbij ben ik abusievelijk vergeten om te vermelden dat [verdachte] al eerder met de kleine moker sloeg. [9]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van het de bewijsmiddelen vast dat verdachte twee keer met kracht op het bovenlichaam van aangever heeft geslagen met een hamer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zo te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. De rechtbank acht dan ook de ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen feit 3
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 februari 2021;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] van 23 oktober 2020, genummerd PL0900-2020344478-2, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 100 tot en met 102 van het dossier met registratienummer PL0900-2020344478.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiair:
op 14 december 2018 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen eenmaal heeft gestoken met een mes in de borstkas van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 primair:
op 5 juni 2020 te Lelystad tezamen en in vereniging een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meerdere malen met kracht met een hamer tegen de rug en de zijde van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en meerdere malen tegen het gezicht en van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3:
op 23 oktober 2020 te Lelystad tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om goederen van hunner gading, die toebehoorden aan cafetaria [cafetaria] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen van hunner gading onder hun bereik te
brengen door middel van braak en inklimming, een raam aan de achterzijde van dat cafetaria hebben ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft raadsman aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Op het moment dat verdachte de bus uitloopt, bevindt hij zich namelijk in een dreigende situatie. Aangever ging immers naar de deur toe en riep “Wat wil je gaan doen?” In combinatie met de eerdere agressie van aangever is er sprake van een onmiddellijke dreiging van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte, aldus zijn raadsman. Van verdachte kon niet in redelijkheid worden verwacht dat hij zich zou omdraaien en weglopen, aangezien hij dan met zijn rug naar de dreiging staat en niet kan zien wat er gebeurt.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, zodat verdachte zich daar ook niet tegen hoefde te verdedigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte bevond zich op 14 december 2018 met een vriend in de bus in Almere. Aangever heeft op enig moment plaatsgenomen op een stoel waarop hij in de richting van de vriend van verdachte kon kijken. Op een gegeven moment heeft dit ertoe geleid dat aangever naar de vriend van verdachte is gelopen en op korte afstand van hem is gaan staan. Dit heeft vervolgens tot een ruzie geleid waar verdachte zich mee heeft bemoeid. Op het moment dat de achterdeur van de bus is opengegaan, is verdachte opgesprongen en heeft hij tegen aangever geschreeuwd: “Ik ga je de kanker in slaan”. Vervolgens heeft verdachte aangever uitgedaagd om naar buiten te gaan. Aangever is daarop naar het midden van de bus gelopen waarop verdachte achter hem aan is gelopen. Daarbij heeft verdachte met zijn rechterhand naar zijn rechterheup gegrepen en heeft hij zijn jas iets omhoog getrokken. Vervolgens heeft verdachte zich omgedraaid en heeft hij de bus verlaten. Aangever is vervolgens naar de deur gelopen en heeft naar verdachte geroepen: “Wat wil je gaan doen?” Hierbij is aangever in de deuropening blijven staan terwijl verdachte ongeveer 30 centimeter voor de uitgang van de bus is blijven staan. Vervolgens heeft verdachte aangever gestoken met een mes.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van aangever niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Er is immers niet gebleken dat de uitingen van aangever, al dan niet in samenhang met zijn eerdere dreigende gedrag, zodanig bedreigend voor verdachte zijn geweest dat deze kunnen worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Ook is niet gebleken dat er sprake is geweest van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor een dergelijke aanranding is daartoe niet voldoende. Dit maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het verweer wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
feit 2 primair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 3:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft raadsman aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder
1 subsidiair tenlastegelegde heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte was angstig door trauma’s uit het verleden aangezien hij eerder twee keer bijna gestoken is. Aangever heeft dingen naar verdachte geroepen die hem deden denken aan het verleden, wat hem angstig maakte. Kinderen die dergelijke situaties hebben meegemaakt, staan op scherp en schieten direct in de verdediging, aldus de raadsman.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, zodat er ook geen sprake kan zijn van een geslaagd beroep op noodweerexces.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde hiervoor overwogen dat zij van oordeel is dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Ook het beroep op noodweerexces zal daarom worden verworpen.
Uit de Pro Justitia-rapportages van C. Snijder, GZ-psycholoog, en D. Matser, kj-psychiater, volgt niet dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar onder 1 primair bewezen geachte te veroordelen tot een jeugddetentie van 9 maanden. De officier van justitie heeft voorts gevorderd verdachte ter zake van het door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden:
- meldplicht;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- meewerken aan schuldhulpverlening;
- meewerken aan dagbesteding;
- meewerken aan behandeling,
waarbij aan de reclassering de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten zijn zwakbegaafdheid en zijn achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling als gevolg van een zeer tekortschietende opvoedingsomgeving en stresserende levensomstandigheden. Hij heeft verzocht om aan te sluiten bij het advies van de psycholoog en de psychiater en de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De raadsman heeft verzocht te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van de tijd die verdachte ten tijde van het uitspreken van het vonnis al in preventieve hechtenis heeft doorgebracht en een taakstraf. De oplegging van een taakstraf zal ervoor zorgen dat verdachte weer in het werkritme komt en dat hij dagbesteding zal hebben.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, medeplegen van een poging tot zware mishandeling en medeplegen van een poging tot diefstal met braak. Bij de poging tot zware mishandeling heeft verdachte gebruik gemaakt van een mes en bij het medeplegen van een poging tot zware mishandeling heeft verdachte gebruik gemaakt van een hamer. Dit zijn ernstige feiten. De slachtoffers hebben hierdoor geen zwaar lichamelijk letsel opgelopen, maar het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat dit gevolg niet is ingetreden. Van slachtoffers van mishandeling is bekend dat zij een dergelijke gebeurtenis als zeer traumatisch kunnen ervaren en dat zij nog lang last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid. Daarnaast brengen feiten als de onderhavige in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. Ook een poging tot diefstal met braak is een ernstig feit. Verdacht heeft zich kennelijk laten leiden door eigen financieel gewin en zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Verdachte heeft door zijn handelen laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor de lichamelijke integriteit van anderen en evenmin voor andermans goederen en eigendommen. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 4 december 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een Pro Justitia rapport van 28 januari 2021, opgemaakt door C. Snijder, GZ-psycholoog;
- een Pro Justitia rapport van 8 februari 2021, opgemaakt door D. Matser, kj-psychiater;
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 21 januari 2021, opgemaakt door I. Goedhart, raadsonderzoeker;
- een rapport van WSS van 4 februari 2021, opgemaakt door H. Eser, jeugdreclasseringswerker.
Uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater volgt dat er bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en borderline-kenmerken. Vanuit de aard van de stoornissen kan worden verondersteld dat deze ook aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen verklaard. Dit beïnvloedde de gedragskeuze dan wel de gedragingen van verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde zodanig dat het tenlastegelegde daaruit verklaard kan worden. Geadviseerd wordt om het onder 1 en 2 tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en het onder 3 tenlastegelegde in licht verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Er is sprake van geweld in het gezin van herkomst, mishandeling als kind binnen het gezin,
een verstoring in de verzorgingssituatie in combinatie met beperkte cognitieve capaciteiten en als gevolg daarvan geringe schoolprestaties. Hierbij zijn de copingvaardigheden weinig ontwikkeld en is ondersteuning door volwassenen, binnen en buiten het gezin, onvoldoende geweest. Als beschermend wordt gezien dat verdachte primair probeert buiten problematische situaties te blijven door zijn vermijdende strategie. Vooral de negatieve schema’s en - mede hiermee samenhangende - moeite om gedrag en intenties van anderen adequaat te interpreteren, sociale context te zien en in voor hem moeilijke situaties tot een acceptabele probleemoplossing te komen (emotie regulatie) zijn punten van zorg waar het gaat om de kans op herhaling. Verdachte neigt niet tot het actief inzetten van agressie om een doel te bereiken, noch tot snelle reactieve agressie, zo ontstaat het beeld. Hij lijkt zich echt getriggerd te moeten voelen om tot deze mate van geweld te komen. Het risico op herhaling wordt nog steeds laag tot matig ingeschat. Waar het gaat om vermogensdelicten (en bijv. druggerelateerde delicten) wordt de kans op herhaling hoog ingeschat.
Om het recidiverisico te verminderen is het nodig dat de probleemoplossende vaardigheden, sociaal-emotionele vaardigheden, praktische vaardigheden met betrekking tot algemene dagelijkse levensverrichtingen, woonvaardigheden en maatschappelijke vaardigheden worden versterkt en verdachte zijn leven op prosociale wijze zal inrichten door dagbesteding en een steunend netwerk.
Geadviseerd wordt om de training van de vaardigheden te laten plaatsvinden onder regie van een reclasseerder binnen de setting van Vast en Verder, of een soortgelijke organisatie. Daarnaast wordt geadviseerd verdachte als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk straf de ambulante behandelverplichting bij De Waag, met het oog op schematherapie en emotie-regulatie therapie, op te leggen. Ten slotte wordt geadviseerd om geen toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht omdat, hoewel verdachte met achterstanden kampt die hem beperken in zijn gedragskeuzes, een pedagogische aanpak niet meer passend wordt geacht, gelet op zijn leeftijd en de fase waarin hij zich nu bevindt.
Uit het rapport van de Raad volgt dat de Raad aanvankelijk heeft geadviseerd om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Inmiddels is er een passende verblijfplaats gevonden voor verdachte bij Iris Zorg. Indien verdachte daar wil verblijven, is een IFZO indicatie vereist. Deze kan alleen worden afgegeven indien de reclassering rapporteert dat er vanuit het commune strafrecht verplichte begeleiding door Reclassering Nederland wordt opgelegd. De Raad adviseert daarom om het commune strafrecht toe te passen.
De Raad adviseert daarnaast om verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie (de rechtbank begrijpt: gevangenisstraf) op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
* meldplicht bij reclassering;
* begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
* meewerken aan schuldhulpverlening;
* meewerken aan dagbesteding;
* meewerken aan behandeling,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven om toezicht te houden op de naleving van de
voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
Uit het rapport van WSS volgt dat het van belang is voor verdachte dat hij in een juiste, veilige en betrouwbare leefomgeving terecht komt. Wanneer verdachte berecht wordt via het volwassenstrafrecht, dan zal hij aanspraak maken op een IFZO indicatie. Er is op dit moment bij Stichting Moria te Nijmegen een plek voor verdachte. Ter terechtzitting is gebleken dat er inmiddels een intakegesprek heeft plaatsgevonden.
Door WSS wordt geadviseerd om toepassing te geven aan het commune strafrecht en verdachte een onvoorwaardelijk werkstraf en, als stok achter de deur, een voorwaardelijk jeugddetentie (de rechtbank begrijpt: gevangenisstraf) op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan volwassenenreclassering, behandeling, begeleid wonen, bewindvoering en dagbesteding.
Conclusie
Verdachte was tijdens het plegen van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde 17 jaar oud. Het uitgangspunt is dan dat het jeugdstrafrecht toegepast wordt. Gelet op bovenstaande adviezen en de persoon van verdachte zoals ter terechtzitting is gebleken, ziet de rechtbank echter aanleiding om verdachte volgens het volwassenenstrafrecht te berechten.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar en voor een inbraak in een bedrijfspand van een taakstraf van 120 uren. De rechtbank houdt er in strafverminderende zin rekening mee dat het ten aanzien van de het onder 2 primair en 3 bewezenverklaarde een poging betreft. In strafverzwarende zin wordt betrokken dat het onder 2 primair en 3 bewezenverklaarde in vereniging met een ander is gepleegd.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de psycholoog over, maakt die tot de hare en is gelet daarop van oordeel dat het hiervoor onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde in verminderde mate en het onder 3 bewezenverklaarde in licht verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 419 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de deskundigen, met toezicht door de reclassering.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met
ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
De rechtbank zal bevelen dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar is aangezien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte het onder 2 primair en 3 bewezenverklaard heeft gepleegd tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de teruggave zal worden gelast van de in beslag genomen geluidsdrager en schoenen aan [slachtoffer 2] .
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de in beslag genomen goederen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen geluidsdrager en schoenen aan [slachtoffer 2] .

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.112,38. Dit bedrag bestaat uit € 1.034,-- materiële schade, € 2.500,-- immateriële schade en € 578,38 aan proceskosten, ten gevolge van het aan verdachte onder
1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde]
heeft zich namens [bedrijf] als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 496,10. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de immateriële schade van de vordering van [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 1.000,--. De vordering is ten aanzien van de materiële schade onvoldoende onderbouwd. De rechtsbijstandskosten komen voor vergoeding in aanmerking, zij het zonder deze te vermeerderen met de wettelijke rente en zonder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering.
[benadeelde]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering tot schadevergoeding door de benadeelde partij [benadeelde] , te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 2]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op zijn verweer om verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft hij verzocht het standpunt van officier van justitie ten aanzien van de materiële schade te volgen en ten aanzien van de immateriële schade de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade dient te worden gematigd.
[benadeelde]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing vatbaar is.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
Gelet op onder meer schadevergoedingen zoals die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van in totaal € 1.000,-- voor de immateriële schade billijk. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 1.000,-- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft ten aanzien van de immateriële schade meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering is ten aanzien van de materiële schade niet onderbouwd. Het alsnog aan het procesdossier laten toevoegen van een onderbouwing van de vordering vormt in dit stadium van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding vanwege de daarmee gemoeide vertraging van de afdoening van het strafproces. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op grond van het zogenoemde liquidatietarief in civiele zaken. De rechtbank kent 1 punt toe zodat de kosten worden begroot op € 578,38. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze als hieronder bij de beslissing is omschreven.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 1.000,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering van € 496,10 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 496,10, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 9 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 77b, 302 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 419 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres De Meent 4 te Lelystad zal melden, en zich op afspraken zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, nader te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, waarbij verdachte inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
* zal meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding;
* zich onder behandeling zal stellen van De Waag, of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende voorwerpen:
* 1 STK Geluidsdrager (goednummer PL0900-2018358954-2320950);
* 1 PR Schoenen (goednummer PL0900-2018358954-2320944);
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.000,--;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 2] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 578,38, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 1.000,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde]
- wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 496,10;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 496,10 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 9 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. R.F. van Aalst en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 februari 2021.
Mr. Eigeman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-136399-19
1
hij op of omstreeks 14 december 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen, althans eenmaal, (al dan niet met kracht) heeft gestoken en/of gesneden met een mes, althans een dergelijk scherp (steek)voorwerp in de hartstreek en/of de borstkas, althans in het bovenlichaam en/of de arm van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen, althans eenmaal, (al dan niet met kracht) heeft gestoken en/of gesneden met een mes, althans een dergelijk scherp (steek)voorwerp in de hartstreek en/of de borstkas, althans in het bovenlichaam en/of de arm van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 5 juni 2020 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans enig hard en/of stompig voorwerp, op/tegen de rug en/of de zijde en/of de buikstreek, althans het (boven)lichaam en/of de arm van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,en/of meerdere malen, althans eenmaal, op/tegen het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gestompt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juni 2020 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, openlijk, te weten op/aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door
- meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) met een of meer hamer(s), althans enig hard en/of stompig voorwerp op/tegen de rug en/of de zijde en/of de buikstreek, althans het (boven)lichaam en/of de arm van die [slachtoffer 1] te slaan en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, op/tegen het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan en/of stompen terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een blauwe plek op de rug, voor [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
16-268193-20
hij op of omstreeks 23 oktober 2020 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om goed(eren) van zijn/hunner gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan cafetaria [cafetaria] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) van zijn/hunner gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, een raam aan de achterzijde van dat cafetaria heeft/hebben ingeslagen, althans geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 juni 2019, onderzoeksnummer MD2R018208 (“25Natchez”), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 179. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 96.
3.Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2019, los bijgevoegd.
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 juni 2020, genummerd PL0900-2020176118, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 82. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
5.Pagina 1.
6.Pagina 2.
7.Pagina 25.
8.Pagina 28.
9.Pagina 41.