8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, medeplegen van een poging tot zware mishandeling en medeplegen van een poging tot diefstal met braak. Bij de poging tot zware mishandeling heeft verdachte gebruik gemaakt van een mes en bij het medeplegen van een poging tot zware mishandeling heeft verdachte gebruik gemaakt van een hamer. Dit zijn ernstige feiten. De slachtoffers hebben hierdoor geen zwaar lichamelijk letsel opgelopen, maar het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat dit gevolg niet is ingetreden. Van slachtoffers van mishandeling is bekend dat zij een dergelijke gebeurtenis als zeer traumatisch kunnen ervaren en dat zij nog lang last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid. Daarnaast brengen feiten als de onderhavige in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. Ook een poging tot diefstal met braak is een ernstig feit. Verdacht heeft zich kennelijk laten leiden door eigen financieel gewin en zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Verdachte heeft door zijn handelen laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor de lichamelijke integriteit van anderen en evenmin voor andermans goederen en eigendommen. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 4 december 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een Pro Justitia rapport van 28 januari 2021, opgemaakt door C. Snijder, GZ-psycholoog;
- een Pro Justitia rapport van 8 februari 2021, opgemaakt door D. Matser, kj-psychiater;
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 21 januari 2021, opgemaakt door I. Goedhart, raadsonderzoeker;
- een rapport van WSS van 4 februari 2021, opgemaakt door H. Eser, jeugdreclasseringswerker.
Uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater volgt dat er bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en borderline-kenmerken. Vanuit de aard van de stoornissen kan worden verondersteld dat deze ook aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen verklaard. Dit beïnvloedde de gedragskeuze dan wel de gedragingen van verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde zodanig dat het tenlastegelegde daaruit verklaard kan worden. Geadviseerd wordt om het onder 1 en 2 tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en het onder 3 tenlastegelegde in licht verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Er is sprake van geweld in het gezin van herkomst, mishandeling als kind binnen het gezin,
een verstoring in de verzorgingssituatie in combinatie met beperkte cognitieve capaciteiten en als gevolg daarvan geringe schoolprestaties. Hierbij zijn de copingvaardigheden weinig ontwikkeld en is ondersteuning door volwassenen, binnen en buiten het gezin, onvoldoende geweest. Als beschermend wordt gezien dat verdachte primair probeert buiten problematische situaties te blijven door zijn vermijdende strategie. Vooral de negatieve schema’s en - mede hiermee samenhangende - moeite om gedrag en intenties van anderen adequaat te interpreteren, sociale context te zien en in voor hem moeilijke situaties tot een acceptabele probleemoplossing te komen (emotie regulatie) zijn punten van zorg waar het gaat om de kans op herhaling. Verdachte neigt niet tot het actief inzetten van agressie om een doel te bereiken, noch tot snelle reactieve agressie, zo ontstaat het beeld. Hij lijkt zich echt getriggerd te moeten voelen om tot deze mate van geweld te komen. Het risico op herhaling wordt nog steeds laag tot matig ingeschat. Waar het gaat om vermogensdelicten (en bijv. druggerelateerde delicten) wordt de kans op herhaling hoog ingeschat.
Om het recidiverisico te verminderen is het nodig dat de probleemoplossende vaardigheden, sociaal-emotionele vaardigheden, praktische vaardigheden met betrekking tot algemene dagelijkse levensverrichtingen, woonvaardigheden en maatschappelijke vaardigheden worden versterkt en verdachte zijn leven op prosociale wijze zal inrichten door dagbesteding en een steunend netwerk.
Geadviseerd wordt om de training van de vaardigheden te laten plaatsvinden onder regie van een reclasseerder binnen de setting van Vast en Verder, of een soortgelijke organisatie. Daarnaast wordt geadviseerd verdachte als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk straf de ambulante behandelverplichting bij De Waag, met het oog op schematherapie en emotie-regulatie therapie, op te leggen. Ten slotte wordt geadviseerd om geen toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht omdat, hoewel verdachte met achterstanden kampt die hem beperken in zijn gedragskeuzes, een pedagogische aanpak niet meer passend wordt geacht, gelet op zijn leeftijd en de fase waarin hij zich nu bevindt.
Uit het rapport van de Raad volgt dat de Raad aanvankelijk heeft geadviseerd om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Inmiddels is er een passende verblijfplaats gevonden voor verdachte bij Iris Zorg. Indien verdachte daar wil verblijven, is een IFZO indicatie vereist. Deze kan alleen worden afgegeven indien de reclassering rapporteert dat er vanuit het commune strafrecht verplichte begeleiding door Reclassering Nederland wordt opgelegd. De Raad adviseert daarom om het commune strafrecht toe te passen.
De Raad adviseert daarnaast om verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie (de rechtbank begrijpt: gevangenisstraf) op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
* meldplicht bij reclassering;
* begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
* meewerken aan schuldhulpverlening;
* meewerken aan dagbesteding;
* meewerken aan behandeling,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven om toezicht te houden op de naleving van de
voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
Uit het rapport van WSS volgt dat het van belang is voor verdachte dat hij in een juiste, veilige en betrouwbare leefomgeving terecht komt. Wanneer verdachte berecht wordt via het volwassenstrafrecht, dan zal hij aanspraak maken op een IFZO indicatie. Er is op dit moment bij Stichting Moria te Nijmegen een plek voor verdachte. Ter terechtzitting is gebleken dat er inmiddels een intakegesprek heeft plaatsgevonden.
Door WSS wordt geadviseerd om toepassing te geven aan het commune strafrecht en verdachte een onvoorwaardelijk werkstraf en, als stok achter de deur, een voorwaardelijk jeugddetentie (de rechtbank begrijpt: gevangenisstraf) op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan volwassenenreclassering, behandeling, begeleid wonen, bewindvoering en dagbesteding.
Conclusie
Verdachte was tijdens het plegen van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde 17 jaar oud. Het uitgangspunt is dan dat het jeugdstrafrecht toegepast wordt. Gelet op bovenstaande adviezen en de persoon van verdachte zoals ter terechtzitting is gebleken, ziet de rechtbank echter aanleiding om verdachte volgens het volwassenenstrafrecht te berechten.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar en voor een inbraak in een bedrijfspand van een taakstraf van 120 uren. De rechtbank houdt er in strafverminderende zin rekening mee dat het ten aanzien van de het onder 2 primair en 3 bewezenverklaarde een poging betreft. In strafverzwarende zin wordt betrokken dat het onder 2 primair en 3 bewezenverklaarde in vereniging met een ander is gepleegd.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de psycholoog over, maakt die tot de hare en is gelet daarop van oordeel dat het hiervoor onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde in verminderde mate en het onder 3 bewezenverklaarde in licht verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 419 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de deskundigen, met toezicht door de reclassering.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met
ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
De rechtbank zal bevelen dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar is aangezien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte het onder 2 primair en 3 bewezenverklaard heeft gepleegd tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis.