4.3Het oordeel van de rechtbank
Omdat verdachte ter terechtzitting heeft bekend dat hij het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft gepleegd en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank voor deze feiten niet opschrijven wat er in de bewijsmiddelen staat, maar enkel opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
De bewijsstukken voor feit 1, 2 en 3
Feit 1
- de aangifte van [slachtoffer] van 6 juni 2020;
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 28 oktober 2021;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] van 18 mei 2021.
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 28 oktober 2021;
- het proces-verbaal van bevindingen van 16 september 2020;
- de kennisgeving van inbeslagneming van 18 september 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2020.
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 28 oktober 2021;
- het proces-verbaal van bevindingen van 15 september 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen van 16 september 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen van 16 september 2020;
- de kennisgevingen van inbeslagneming van 17 oktober 2020;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 28 september 2020 met bijlagen (NFi-DENT rapporten).
Het bewijs voor feit 4
Op de zitting van 28 oktober 2021 heeft verdachte het volgende verklaard:
Ik heb in de maanden juni, juli, augustus en september in cocaïne gehandeld in Vinkeveen en Mijdrecht. Ik kocht de cocaïne in, versneed en verpakte deze zelf en verkocht deze vervolgens. Het rondrijden en afleveren deed ik ook zelf, met de auto of de scooter.
Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] op 7 juli 2021 blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Mr. Ettalhaoui: Hoe lang heeft de periode van drugs bestellen bij deze jongen geduurd?
Getuige: Een paar maanden. Het was aan het eind van haar verslaving. In maart 2020 ging zij in therapie, dus misschien twee maanden, anderhalve maand.
Rechter-commissaris: Weet u wanneer u voor het laatst drugs heeft gekocht?
Getuige: Ik denk anderhalve maand later dan de eerste keer. Het was een periode.
Rechter-commissaris: Bent u of uw zus op een gegeven moment helemaal gestopt?
Getuige: Ja, zij gebruikt helemaal niet meer. Ik denk dat ze in februari 2020 naar de afkickkliniek ( [instelling] ) ging.
Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] op 7 juli 2021 blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Mr. Ettalhaoui: Weet u hoe lang de periode was dat u drugs van hem kocht?
Getuige: Ik kwam net vrij vorig jaar, in maart. Toen heb ik het twee, drie maanden gedaan en toen was het klaar. Twee, drie maanden van hem.
Mr Ettalhaoui: U kwam maart 2020 vrij?
Getuige: Ja. Ik heb toen een maand gezeten.
Mr Ettalhaoui: Wanneer heeft u voor het eerst drugs gekocht bij hem?
Getuige: Begin maart denk ik. Toen ik net vrijkwam. In 2020.
Mr. Ettalhaoui: Kunt u vertellen hoelang u heeft vastgezeten?
Getuige: 4 februari ben ik opgepakt, 5 maart was ik vrij. In [locatie] .
Rechter-commissaris: U zei dat u in mei 2020 gestopt bent met van hem te kopen. Dit was vlak voordat hij werd aangehouden. U koppelde dat aan elkaar?
Getuige: Ik ben op een gegeven moment gestopt met hem te bellen. Ik heb maximaal 3 tot 4 maanden hem gebeld voor drugs.
Bewijsoverweging
Anders dan de verdediging stelt, kan de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vaststellen dat verdachte gedurende ruim acht maanden cocaïne heeft gedeald. Afnemers [getuige 1] en [getuige 2] verklaren beiden concreet en gedetailleerd over de periode waarin zij drugs afnamen bij verdachte. Beiden noemen een concreet moment waaraan zij de periode herleiden. De rechtbank acht daarom deze verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig en gaat niet mee met het standpunt van de raadsman dat drugsafnemers per definitie onbetrouwbare getuigen zijn. Om die reden neemt de rechtbank de datum van 1 januari 2020 als startmoment van de periode waarin het dealen heeft plaatsgevonden. Dat verdachte slechts sinds juni 2020 in cocaïne zou hebben gehandeld vindt de rechtbank op basis van het voorgaande niet geloofwaardig. De rechtbank ziet in de bewijsmiddelen geen aanknopingspunten dat verdachte dit feit met één of meer anderen heeft gepleegd en zal verdachte voor dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.