ECLI:NL:RBMNE:2021:6867

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
16/233985-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting, voorhanden hebben munitie en dealen in cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting, het voorhanden hebben van munitie en het dealen in cocaïne. De verdachte, geboren in 1998 en woonachtig in Nederland, was aanwezig bij de zittingen die plaatsvonden op 21 december 2020, 10 maart 2021, 7 juni 2021 en 28 oktober 2021. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van meerdere strafbare feiten, waaronder het in brand steken van een auto op 6 juni 2020 in Mijdrecht, het voorhanden hebben van 345 scherpe patronen op 15 september 2020 in Wilnis, en het aanwezig hebben van 32,38 gram cocaïne op dezelfde datum. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het dealen in cocaïne in de periode van 1 januari 2020 tot en met 15 september 2020.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de feiten 1, 2 en 3, terwijl hij voor feit 4 werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, munitie voorhanden had en cocaïne aanwezig had gehad. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 184 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de reclassering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde door zijn betrokkenheid bij de drugshandel en het voorhanden hebben van munitie.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de brandstichting. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente, toewijsbaar was. De rechtbank legde ook een aantal bijzondere voorwaarden op aan de verdachte, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op het gebruik van drugs.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/233985-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van de meervoudige kamer van 21 december 2020, 10 maart 2021, 7 juni 2021 en 28 oktober 2021. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor het vonnis op tegenspraak is.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte zelf, zijn raadsman mr. S. Ettalhaoui, en de officier van justitie mr. T. Tanghe.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij een aantal strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
feit 1
op 6 juni 2020 te Mijdrecht een auto in brand heeft gestoken;
feit 2
op 15 september 2020 te Wilnis 345 (scherpe) patronen voorhanden heeft gehad;
feit 3
op 15 september 2020 te Wilnis en Katwijk 32,38 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
feit 4
primair: in de periode van 1 januari 2020 tot en met 15 september 2020 te Vinkeveen en Mijdrecht heeft gedeald in cocaïne;
subsidiair: het primaire feit heeft voorbereid.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
Voor zover relevant worden de standpunten van de officier van justitie hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich wat betreft de feiten 1, 2 en 3 aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman verzoekt de rechtbank om wat betreft feit 4 een kortere periode bewezen te verklaren.
Voor zover relevant worden de standpunten van de verdediging hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Omdat verdachte ter terechtzitting heeft bekend dat hij het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft gepleegd en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank voor deze feiten niet opschrijven wat er in de bewijsmiddelen staat, maar enkel opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
De bewijsstukken voor feit 1, 2 en 3
Feit 1
- de aangifte van [slachtoffer] van 6 juni 2020 [2] ;
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 28 oktober 2021 [3] ;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] van 18 mei 2021. [4]
Feit 2
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 28 oktober 2021 [5] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van 16 september 2020 [6] ;
- de kennisgeving van inbeslagneming van 18 september 2020 [7] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2020 [8] .
Feit 3
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 28 oktober 2021 [9] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van 15 september 2020 [10] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van 16 september 2020 [11] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van 16 september 2020 [12] ;
- de kennisgevingen van inbeslagneming van 17 oktober 2020 [13] ;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 28 september 2020 met bijlagen (NFi-DENT rapporten) [14] .
Het bewijs voor feit 4
Op de zitting van 28 oktober 2021 heeft verdachte het volgende verklaard [15] :
Ik heb in de maanden juni, juli, augustus en september in cocaïne gehandeld in Vinkeveen en Mijdrecht. Ik kocht de cocaïne in, versneed en verpakte deze zelf en verkocht deze vervolgens. Het rondrijden en afleveren deed ik ook zelf, met de auto of de scooter.
Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] op 7 juli 2021 blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende [16] :
Mr. Ettalhaoui: Hoe lang heeft de periode van drugs bestellen bij deze jongen geduurd?
Getuige: Een paar maanden. Het was aan het eind van haar verslaving. In maart 2020 ging zij in therapie, dus misschien twee maanden, anderhalve maand.
Rechter-commissaris: Weet u wanneer u voor het laatst drugs heeft gekocht?
Getuige: Ik denk anderhalve maand later dan de eerste keer. Het was een periode.
Rechter-commissaris: Bent u of uw zus op een gegeven moment helemaal gestopt?
Getuige: Ja, zij gebruikt helemaal niet meer. Ik denk dat ze in februari 2020 naar de afkickkliniek ( [instelling] ) ging.
Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] op 7 juli 2021 blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende [17] :
Mr. Ettalhaoui: Weet u hoe lang de periode was dat u drugs van hem kocht?
Getuige: Ik kwam net vrij vorig jaar, in maart. Toen heb ik het twee, drie maanden gedaan en toen was het klaar. Twee, drie maanden van hem.
Mr Ettalhaoui: U kwam maart 2020 vrij?
Getuige: Ja. Ik heb toen een maand gezeten.
Mr Ettalhaoui: Wanneer heeft u voor het eerst drugs gekocht bij hem?
Getuige: Begin maart denk ik. Toen ik net vrijkwam. In 2020.
Mr. Ettalhaoui: Kunt u vertellen hoelang u heeft vastgezeten?
Getuige: 4 februari ben ik opgepakt, 5 maart was ik vrij. In [locatie] .
Rechter-commissaris: U zei dat u in mei 2020 gestopt bent met van hem te kopen. Dit was vlak voordat hij werd aangehouden. U koppelde dat aan elkaar?
Getuige: Ik ben op een gegeven moment gestopt met hem te bellen. Ik heb maximaal 3 tot 4 maanden hem gebeld voor drugs.
Bewijsoverweging
Anders dan de verdediging stelt, kan de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vaststellen dat verdachte gedurende ruim acht maanden cocaïne heeft gedeald. Afnemers [getuige 1] en [getuige 2] verklaren beiden concreet en gedetailleerd over de periode waarin zij drugs afnamen bij verdachte. Beiden noemen een concreet moment waaraan zij de periode herleiden. De rechtbank acht daarom deze verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig en gaat niet mee met het standpunt van de raadsman dat drugsafnemers per definitie onbetrouwbare getuigen zijn. Om die reden neemt de rechtbank de datum van 1 januari 2020 als startmoment van de periode waarin het dealen heeft plaatsgevonden. Dat verdachte slechts sinds juni 2020 in cocaïne zou hebben gehandeld vindt de rechtbank op basis van het voorgaande niet geloofwaardig. De rechtbank ziet in de bewijsmiddelen geen aanknopingspunten dat verdachte dit feit met één of meer anderen heeft gepleegd en zal verdachte voor dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 6 juni 2020 te Mijdrecht opzettelijk brand heeft gesticht door de vlam van een aansteker in aanraking te brengen met de passagiersruimte van een
personenauto merk Seat, type Ibiza, gekentekend [kenteken] , immers heeft verdachte de ruit van het rechter achterportier van voornoemde auto
ingeslagen en vervolgens een brandbare stof gebruikt bij het ontsteken van de
brand, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto gedeeltelijk is verbrand,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde personenauto
en de goederen in deze personenauto te duchten was;
2.
op 15 september 2020 te Wilnis munitie van categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten 345 (scherpe) patronen van het kaliber .22 short merk Fiocchi voorhanden heeft gehad;
3.
op 15 september 2020 te Wilnis en Katwijk opzettelijk
aanwezig heeft gehad 32,38 gram van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst 1;
4.
primair
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot en met
15 september 2020 te Vinkeveen en Mijdrecht, meermalen, telkens opzettelijk heeft
bewerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- cocaïne,
- zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
t.a.v. feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
t.a.v. feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
t.a.v. feit 4
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling en een drugsverbod.
De officier van justitie houdt hierbij rekening met de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank om aan verdachte geen hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman kan zich wel vinden in een voorwaardelijk strafdeel met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De raadsman pleit voor een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast acht de raadsman eventueel een taakstraf passend.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen op, waarvan 184 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ook legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van 200 uren op, te vervangen door 100 dagen hechtenis als deze taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Brandstichting
Verdachte is midden in de nacht met een bijl naar de auto van aangever gegaan. Vervolgens heeft hij met deze bijl de achterruit van die auto ingeslagen en heeft hij met een aansteker en benzine de auto in brand gezet. Brand is op zich al een angstaanjagend fenomeen, maar dat is natuurlijk nog veel erger als sprake is van brandstichting. Dit geldt te meer omdat verdachte gebruik heeft gemaakt van een bijl om een van de ruiten in te slaan. Het leidt tot gevoelens van onveiligheid bij aangever, maar ook bij de buurtbewoners. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Munitie
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een behoorlijke hoeveelheid munitie. Het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte zich bezighoudt met vuurwapens en verdachte heeft zelf verklaard dat hij erdoor gefascineerd is. Vuurwapens en munitie worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Aanwezig hebben en dealen van cocaïne
Verdachte heeft zich tot slot gedurende een periode van ruim acht maanden beziggehouden met de handel in cocaïne. Verdachte heeft daarnaast harddrugs aanwezig gehad, waarvan hij ter zitting heeft verklaard dat die drugs bestemd was voor de handel. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten een bijdrage geleverd aan de instandhouding van drugshandel. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs een gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit en steeds grover geweld waardoor de samenleving schade wordt berokkend.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van 8 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, onder andere voor wapenbezit. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van de Pro Justitia rapportage (het psychologisch onderzoek) van 4 juni 2021, opgesteld door drs. J. Yntema (GZ-psycholoog). Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 3 december 2019, waarin wordt geadviseerd verdachte een straf met een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht, ambulante behandeling en een drugsverbod.
8.3.3
De straf
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het enkele dealen in harddrugs voor een langere periode rechtvaardigt al een gevangenisstraf.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het opleggen aan verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de voorlopige hechtenis niet wenselijk is. De rechtbank let hierbij op de positieve ontwikkeling van verdachte, zoals blijkt uit genoemde rapportages en hetgeen ter zitting is besproken. Zo heeft verdachte afstand genomen van het negatieve sociale netwerk waar hij deel van uitmaakte en woont hij nu ergens anders. Het is belangrijk dat deze positieve lijn wordt doorgezet. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen opleggen, maar bepaalt dat het onvoorwaardelijke deel daarvan gelijk is aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering geadviseerd zijn. De rechtbank ziet geen bijzonderheden die aanleiding geven tot het opleggen van een langere proeftijd. Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat daarnaast een taakstraf voor de duur van 200 uren verricht dient te worden, te vervangen door 100 dagen hechtenis als deze taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de telefoon (Huawei) verbeurd te verklaren, nu feit 4 hiermee is begaan. De officier van justitie vindt dat de telefoon (Apple IPhone) terug kan naar verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt tot teruggave van de telefoon (Apple IPhone). Verder refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan verkeer
De rechtbank onttrekt aan het verkeer:
o de cocaïne (omschrijving: G2698109, G2697586, G2698038 en G2697627)
Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot dit voorwerp zijn bovendien de onder feit 3 en 4 bewezen verklaarde feiten begaan.
Verbeurdverklaring
De rechtbank verklaart verbeurd:
o de telefoon (Huawei, omschrijving: G2701203);
o de bijl (omschrijving: G2639705);
o de handschoen (omschrijving: G2639763, zwart);
o de jas (omschrijving: G2639764, groen);
o de aansteker (omschrijving: G2639765, wit, merk: BIC);
o de aansteker (omschrijving: G2639766, blauw, merk: BIC);
o het blikje (omschrijving: G2639767).
Met behulp van de telefoon is het onder feit 4 bewezenverklaarde feit begaan. Met behulp van de bijl en de aanstekers is het onder feit 1 bewezenverklaarde begaan. Het blikje, de handschoen en de jas zijn aangetroffen en gebruikt bij de plaats delict van feit 1.
Teruggave
De rechtbank bepaalt dat aan de rechthebbende moet worden teruggegeven:
o de telefoon (Apple IPhone, omschrijving: G2701204).
De rechtbank kan niet vaststellen dat de inbeslaggenomen IPhone is gebruikt voor de drugshandel. Daarom zal de rechtbank bepalen dat deze telefoon wordt teruggegeven aan verdachte.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.346,73. Dit bedrag bestaat uit € 6.346,73 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt toe te wijzen tot een bedrag van € 2.500,00 euro met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is niet onderbouwd, maar vast staat dat benadeelde schade heeft geleden. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering voor het materiële gedeelte moet worden afgewezen bij gebrek aan onderbouwing. Daarnaast voert de raadsman aan dat de schade mogelijk al vergoed is door de verzekering. Wat betreft het immateriële deel verzoekt de raadsman de vordering ook af te wijzen bij gebrek aan onderbouwing. Subsidiair verzoekt hij een bedrag toe te wijzen van € 50,00.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de heer [slachtoffer] is niet onderbouwd met stukken. Toch is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier duidelijk wordt dat [slachtoffer] schade heeft geleden als direct gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade.
De rechtbank begroot de schade aan de auto en de daarin aanwezig goederen naar redelijkheid op een bedrag € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020 tot de dag van volledige betaling. Voor het overige zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht,
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en
  • 2 en 10 en 13a van de Opiumwet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat
  • stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
  • als algemene voorwaarde geldt dat veroordeelde:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- als bijzondere voorwaarden geldt dat veroordeelde:
o zich meldt binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Fivoor reclassering op het adres Perzikweg 1-7. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. zich voor het einde van de proeftijd;
o zich laat behandelen door Forensisch Ambulant Centrum Fivoor Leiden of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
o geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer:
o de cocaïne (omschrijving: G2698109, G2697586, G2698038 en G2697627).
- verklaart verbeurd:
o de telefoon (Huawei, omschrijving: G2701203);
o de bijl (omschrijving: G2639705);
o de handschoen (omschrijving: G2639763, zwart);
o de jas; (omschrijving: G2639764, groen);
o de aansteker (omschrijving: G2639765, wit, merk: BIC);
o de aansteker (omschrijving: G2639766, blauw, merk: BIC);
o het blikje (omschrijving: G2639767).
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten verdachte, van:
o de telefoon (Apple IPhone, omschrijving: G2701204).
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.500,00 verhoogd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] ;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] € 2.500,00, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 35 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Slager, voorzitter, mrs.
J.G. van Ommeren en A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 november 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 juni 2020 te Mijdrecht , althans in het arrondissement Midden-
Nederland opzettelijk brand heeft gesticht door de vlam van een aansteker en/of (een)
vonk(en) en/of open vuur in aanraking te brengen met (de passagiersruimte van een)
personenauto merk Seat, type Ibiza, gekentekend [kenteken] , althans met een brandbare
stof, immers heeft verdachte de ruit van het rechter achterportier van voornoemde auto
ingeslagen en vervolgens al dan niet een brandbare stof gebruikt bij het ontsteken van de
brand, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand,
in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde personenauto
en/of de goederen in deze personenauto en/of voertuigen, althans goederen in omgeving
van deze personenauto in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 15 september 2020 te Wilnis munitie van categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten 345 (scherpe) patronen in elk geval een of meerdere
(scherpe) patro(o)n(en) van het kaliber .22 short (merk Fiocchi) voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
3.
hij op of omstreeks 15 september 2020 te Wilnis en/of Katwijk opzettelijk
aanwezig heeft gehad 32,38 gram cocaïne, elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met
15 september 2020 te Vinkeveen en/of Mijdrecht, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- cocaïne,
- zijnde cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 15 september 2020 te Wilnis en/of Katwijk, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in
het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen,
bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten
het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, in elk geval een middel als vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden
en/of te bevorderen
- twaalf, althans meerdere, in ieder geval één telefoon en/of
- meerdere althans één simkaarthouder en/of
- meerdere (lege en gevulde) ponypacks en/of (lege) gripzakjes en/of
- een weegschaal en/of een grammenweegschaal en/of
- een schaal en/of bakje met daarin wit poeder en/of
- een vermaler en/of
- een potje vïtaminepoeder Monitol, althans een versnijdingsmiddel en/of
- een sterke magneet,
- visitekaartjes met daarop de tekst ‘pech service’ en ‘service binnen 10 minuten’ en
‘ [telefoonnummer] ’
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of
ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het
plegen van dat/die feit(en).
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art lOa lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art

47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 januari 2021, genummerd PL0900-2020176635, onderzoek 09SILEX20 / MD5R020050, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 362. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 106-107.
3.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
4.Een geschrift, namelijk de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
5.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 189-196.
7.Kennisgeving van inbeslagneming (PL0900-2020176635-8), ongenummerde pagina.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 299-300.
9.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 211-212.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 189-196.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 164-166.
13.Kennisgevingen van inbeslagneming (PL0900-2020176635-20, -21, -24), ongenummerde pagina’s.
14.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen + bijlagen, p. 290-297.
15.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
16.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 7 juli 2021 bij de rechter-commissaris.
17.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 7 juli 2021 bij de rechter-commissaris.