In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2021, stond de verdachte terecht voor bedreiging van een hulpverlener op 9 oktober 2020 in Utrecht. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het uiten van bedreigende woorden tegen de hulpverlener, waarbij hij zei: 'Als jullie mij nog verder pushen dan maak ik jullie ook dood.' De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. Tijdens de zitting waren zowel de verdachte als zijn raadsman, mr. P.J.G. van der Donck, en de officier van justitie, mr. I.M.F. Graumans, aanwezig.
De rechtbank oordeelde dat de bedreiging wettig en overtuigend bewezen was, ondanks dat het slachtoffer had verklaard zich niet direct bedreigd te voelen. De rechtbank benadrukte dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging niet vereist is dat de bedreigde zich daadwerkelijk in zijn persoonlijke vrijheid aangetast voelt, maar dat de bedreiging van dien aard moet zijn dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf gepleegd zou worden. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden, waaronder de agressieve houding van de verdachte, voldoende reden gaven voor de vrees van het slachtoffer.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerdere veroordeling voor een vergelijkbaar feit en een diagnose van een autismespectrumstoornis. De rechtbank besloot uiteindelijk om geen straf of maatregel op te leggen, omdat de verdachte al gestraft was door de onzekerheid van de strafzaak en er een passend behandelplan was. De vordering tot tenuitvoerlegging werd afgewezen, omdat het goed ging met de verdachte en de proeftijd met bijzondere voorwaarden moest blijven doorlopen.