ECLI:NL:RBMNE:2021:6863

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
16/144640-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na verduistering door penningmeester van Stichting Amivedi

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die als penningmeester van Stichting Amivedi gedurende bijna twee jaar een bedrag van ongeveer € 20.000,00 heeft verduisterd door facturen te vervalsen. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van de officier van justitie toegewezen en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 20.000,00. De veroordeelde was niet aanwezig op de zitting, maar zijn raadsman, mr. S. Arts, was wel aanwezig en heeft het woord gevoerd. De officier van justitie heeft haar standpunt gewijzigd en stelde dat de betalingsverplichting op nihil moest worden gesteld, omdat het gevorderde bedrag overeenkomt met het opgelegde schadevergoedingsbedrag. De verdediging steunde dit standpunt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde geen kosten heeft gemaakt die op het bedrag in mindering moeten worden gebracht en dat het slachtoffer, [benadeelde], het verduisterde bedrag ook als schadevergoeding heeft gevorderd. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de staat van € 20.000,00 opgelegd, met de mogelijkheid tot verrekening indien de veroordeelde de schadevergoeding aan de benadeelde partij betaalt. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.144640.19 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan het veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 19.098,84, welke vordering binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het proces-verbaal met nummer PL0900-2018322099, doorgenummerd pagina 1 tot en met 333;
  • de overige stukken en de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 augustus 2021, tegelijkertijd met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak.
Veroordeelde is bij de behandeling niet verschenen. Op de zitting was zijn raadsman mr. S. Arts, advocaat te Breda, wel aanwezig, die te kennen gaf uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om namens veroordeelde het woord te voeren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen mr. S. Arts, advocaat te Breda, naar voren heeft gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting haar standpunt gewijzigd, in die zin dat zij stelt dat de ontnemingsvordering moet worden toegewezen, maar dat de betalingsverplichting op nihil moet worden gesteld, nu het gevorderde bedrag overeenkomt met het opgelegde schadevergoedingsbedrag.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op hetzelfde standpunt als de officier van justitie.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
Bij vonnis van 23 augustus 2021 is veroordeelde veroordeeld voor onder meer verduistering. De grondslag voor de ontnemingsvordering is dus een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vordering uit van de in het vonnis bewezen verklaarde feiten, in het bijzonder de verduistering van een bedrag van ongeveer € 20.000,-. De vaststelling van zijn strafbare handelen en de berekening van de hoogte van het door hem verkregen wederrechtelijk voordeel volgt onder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen in de hoofdzaak, die als hier herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
3.3
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 20.000,-. De rechtbank is niet gebleken dat veroordeelde kosten heeft gemaakt die op dit bedrag in mindering moeten worden gebracht.
3.4
Betalingsverplichting
Het slachtoffer, [benadeelde] , heeft het door veroordeelde verduisterde bedrag ook gevorderd als schadevergoeding in de strafzaak. De rechtbank heeft een bedrag van € 20.349,85 als schadevergoeding aan [benadeelde] toegewezen.
In artikel 36e, negende lid, van het Wetboek van Strafrecht staat dat bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen alsmede de verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor zover die zijn voldaan, in mindering worden gebracht. Nu de in de strafzaak van veroordeelde aan de benadeelde partij in rechte toegekende vordering, dan wel de verplichting tot betaling aan de staat nog niet door veroordeelde is voldaan, ziet de rechtbank geen aanleiding om - zoals is gevorderd door de officier van justitie - dit bedrag in mindering te brengen op de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat.
Indien veroordeelde de toegewezen vordering van de benadeelde partij heeft betaald, kan dit bij de executie van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden verrekend.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro);
- legt veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 20.000,00 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij hetgeen veroordeelde uit hoofde van zijn betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde] betaalt in mindering zal strekken op zijn betalingsverplichting uit hoofde van dit vonnis;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 135 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. Vonk, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 augustus 2021.