ECLI:NL:RBMNE:2021:6862

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
16/144640-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door penningmeester van Stichting Amivedi met vervalsing van facturen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die als penningmeester van Stichting Amivedi gedurende bijna twee jaar een bedrag van ongeveer € 20.000,00 heeft verduisterd. De verdachte heeft dit bedrag verduisterd door het vervalsen van facturen en het gebruik maken van valse geschriften. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 december 2016 tot en met 24 september 2018 opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd die toebehoorden aan de stichting. Daarnaast heeft hij in de periode van 29 december 2016 tot en met 31 oktober 2018 meermalen gebruik gemaakt van vervalste geschriften. De verdachte heeft tijdens de zitting zijn schuld bekend, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar oordeel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de feiten die hem zijn ten laste gelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, Stichting Amivedi, voor de verduisterde bedragen en bijkomende kosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.144640.19
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 augustus 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [woonplaats],
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zitting van 9 augustus 2021. Verdachte was niet bij de inhoudelijke behandeling aanwezig. Wel was aanwezig zijn gemachtigde raadsman, mr. S. Arts, advocaat te Breda. Het vonnis is op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van de raadsman van verdachte en de officier van justitie mr. A. Drogt. Mr. A.Y. Bleeker heeft namens de benadeelde partij, de stichting [stichting], voor zover nodig, de vordering nader toegelicht.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij
in de periode van 15 december 2016 tot en met 24 september 2018 te Amersfoort, Veendam, Rotterdam en Capelle aan den IJssel een geldbedrag van ongeveer 19.098,84 euro, toebehorende aan Stichting [stichting], heeft verduisterd;
in de periode van 29 december 2016 tot en met 31 oktober 2018 te Amersfoort en Rotterdam gebruik heeft gemaakt van verschillende valse geschriften;
in de periode van 27 september 2018 tot en met 31 oktober 2018 te Amersfoort een geschrift heeft vervalst.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het onder gedachtestreepje twee van feit 2 ten laste is gelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert met betrekking tot feit 2 aan dat verdachte geen gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste facturen van [bedrijf 1]. De raadsman refereert zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring, nu verdachte de feiten heeft bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De raadsman van verdachte heeft ter zitting een e-mail van verdachte voorgedragen, waarin verdachte erkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Dat emailbericht van verdachte heeft de raadsman aan de rechtbank toegestuurd en wordt aan het proces-verbaal van de zitting gehecht.
Omdat verdachte bekent de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd, zal de rechtbank niet opschrijven wat er in de bewijsstukken staat, maar enkel opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
De bewijsstukken (t.a.v. feiten 1, 2 en 3):
- de bekennende verklaring van verdachte in het e-mailbericht van 9 augustus 2021 [2] ;
- de aangifte van [A] namens Stichting [stichting], inclusief bijlagen [3] ;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] [4] ;
- het proces-verbaal van bevindingen over de [bedrijf 2]-factuur [5] ;
- het proces-verbaal van bevindingen over de betaling aan [B] [6] ;
- het proces-verbaal van bevindingen over de Facebook declaraties [7] .
De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen hem onder het tweede gedachtestreepje van feit 2 is ten laste gelegd. Verdachte heeft voor de door hem ingediende declaraties voor laptopaccu’s en cartridges van [bedrijf 1], geen gebruik gemaakt van valse of vervalste facturen, maar van (echte en onvervalste) bestelbonnen van [bedrijf 1].

5.BEWEZENVERKLARING

Door de inhoud van voormelde bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot bewijs van het feit waarop het betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft de rechtbank de overtuiging verkregen en acht de rechtbank bewezen, dat verdachte:
1
op tijdstippen in de periode van 15 december 2016 tot en met 24 september 2018 te Amersfoort, Veendam, Rotterdam en Capelle aan den IJssel, telkens opzettelijk enig geldbedrag, geheel toebehorende aan Stichting [stichting], en welk goed verdachte telkens anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als penningmeester van die Stichting, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2
op tijdstippen in de periode van 29 december 2016 tot en met 31 oktober 2018 te Amersfoort en Rotterdam, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften, als ware die geschriften echt en onvervalst, immers heeft verdachte
- een factuur d.d. 3 maart 2018 ad 1.089,00 euro afkomstig van [bedrijf 2] uitgevers

en

- een afschrift van de betaalrekening toebehorende aan verdachte over de periode
01-01-2018 tot en met 27-09-2018
telkens zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, gevoegd als onderbouwing van declaraties bij stichting [stichting] ter verkrijging van die declaraties, en bestaande die vervalsing daarin dat op die geschriften in strijd met de waarheid en de werkelijkheid
- ten aanzien van de factuur van [bedrijf 2] staat vermeld dat de factuurdatum 3 maart 2018 is, het factuurnummer 20180318 is en de betalingstermijn 30 dagen is en
- ten aanzien van het afschrift van de betaalrekening staat vermeld dat betalingen door verdachte aan Facebook zijn gedaan;
3
in de periode van 27 september 2018 tot en met 31 oktober 2018 te Amersfoort en Rotterdam, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een afschrift van de betaalrekening toebehorende aan verdachte over de periode 01-01-2018 tot en met 27-09-2018, heeft vervalst, door te vermelden dat door verdachte betalingen aan Facebook zijn gedaan, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1
verduistering, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 2
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 3
valsheid in geschrift.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de feiten die verdachte heeft gepleegd zeer kwalijk. Dergelijke feiten schaden het vertrouwen van mensen ernstig. Het gaat hier om een stichting met veel vrijwilligers. De stichting ontvangt gelden van mensen die de stichting een goed hart toedragen. Verdachte werd het vertrouwen gegeven over deze gelden te beschikken als penningmeester. Hij heeft zich het geld van de stichting toegeëigend gedurende een lange periode.
De officier van justitie houdt rekening met een overschrijding van de redelijke termijn.
De officier van justitie vordert verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van twee maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- een taakstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de eis van de officier van justitie redelijk is. Gelet op het strafblad en de proceshouding van verdachte is er geen aanleiding voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman is van oordeel dat naast de taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand passend is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank legt aan verdachte de straf op die de officier van justitie heeft geëist. Hieronder legt de rechtbank uit waarom zij dat doet.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich als penningmeester over een periode van bijna twee jaar schuldig gemaakt aan verduistering van een bedrag van ongeveer € 20.000,00, toebehorende aan Stichting [stichting]. Verdachte heeft door het vervalsen van facturen en betaalafschriften op welbewuste wijze zijn handelen voor de overige bestuursleden verborgen kunnen houden.
Door zijn handelen heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de stichting in hem stelde. Verdachte heeft door zijn handelen daarnaast ook het vertrouwen geschaad van de individuele donateurs van de stichting. De donateurs gingen er in goed vertrouwen van uit dat het door hen geschonken geld aan het doel van de stichting zou worden besteed waarvoor het was bestemd.
Door het plegen van deze strafbare feiten heeft verdachte de stichting aanzienlijke financiële schade berokkend. Verdachte heeft in het geheel geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn gedrag en heeft alleen maar gedacht aan zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittrekstel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van 20 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast is niet gebleken dat verdachte in de periode na het tenlastegelegde nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
8.3.3
De overschrijding van de redelijke termijn
Een verdachte heeft recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn om te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. Die termijn begint te lopen op het moment dat verdachte in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem vervolging wordt ingesteld en als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak op de zitting moet zijn afgerond met een einduitspraak van de rechtbank binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen. Verdachte is op 23 mei 2019 voor het eerst verhoord. Op dat moment is de redelijke termijn in deze zaak aangevangen. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet, zijn inmiddels twee jaren en drie maanden verstreken. Dat is een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal daar in het voordeel van verdachte rekening mee houden.
8.3.4
Conclusie
Gelet op de ernst van de feiten gepleegd over een lange periode ligt een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede. Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de hiervoor besproken omstandigheden, acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden.
Bij het bepalen van de straf wordt de houding van verdachte, waarbij hij er uiteindelijk toch - zij het via zijn advocaat - voor heeft gekozen om schuld te bekennen, in het voordeel van de verdachte meegewogen. Mede ook in aanmerking genomen de overschrijding van de redelijke termijn en het blanco strafblad van verdachte is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval niet meer aangewezen is.
De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren opleggen, te vervangen door 60 dagen hechtenis als deze taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht.
Om de ernst van het feit te benadrukken zal de rechtbank daarnaast aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden opleggen, met een proeftijd van twee jaren.

9.BENADEELDE PARTIJ

Stichting [stichting] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 22.019,81. Dit bedrag bestaat uit € 20.809,81 aan materiële schade en € 1.210,00 aan proceskosten. De materiële schade bestaat uit de bedragen die verdachte heeft verduisterd en een post aan ‘extra kosten’, bestaande uit onder andere reis- en parkeerkosten, kosten voor juridische ondersteuning en een factuur van de notaris. De schade is volgens Stichting [stichting] ontstaan als gevolg van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering geheel toe te wijzen met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat slechts een gedeelte van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Voor het overige deel dient de vordering volgens de raadsman niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Verdachte heeft volgens de raadsman een bedrag van € 628,70 terugbetaald en doet in zoverre een beroep op verrekening. Dat gedeelte van de vordering moet naar het oordeel van de raadsman dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsman verzoekt de rechtbank verder om het bedrag dat ziet op de extra kosten te schatten op een bedrag van € 750,00. Naar het oordeel van de raadsman leent het strafproces zich er niet voor om het totaalbedrag aan extra kosten toe te wijzen, nu niet duidelijk is of al die kosten rechtstreeks voortvloeien uit het strafbare feit en in redelijkheid zijn toe te wijzen.
Ten aanzien van de proceskosten verzoekt de raadsman aansluiting te zoeken bij het liquidatietarief.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de bedragen die zien op het deel van de materiële schade dat ziet op het verduisterde bedrag, een direct gevolg zijn van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De rechtbank vindt het daarnaast aannemelijk dat Stichting [stichting] kosten als genoemd onder ‘extra kosten’ heeft moeten maken, maar is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat al die kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank begroot die kosten in redelijkheid op een bedrag van € 750,-. De vordering betreffende de materiële schade zal de rechtbank dan ook toewijzen tot een bedrag van € 20.349,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2021 tot de dag van volledige betaling. Voor het overige zal de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Het beroep van de raadsman op verrekening gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op, nu het door verdachte terugbetaalde bedrag ziet op andere kosten dan hier gevorderd.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten. Gelet op de hoogte van de vordering, stelt de rechtbank de proceskosten vast overeenkomstig het Liquidatietarief Kantonzaken, waarbij de rechtbank voor het indienen van de vordering en de behandeling ter zitting op 9 augustus 2021 in totaal twee punten toekent van € 498,00. Dat brengt het toe te wijzen bedrag op € 996,00.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van Stichting [stichting] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 20.349,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 135 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 225 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat
  • stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
  • als voorwaarde geldt dat veroordeelde:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van Stichting [stichting] toe tot een bedrag van € 20.349,85 verhoogd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2018;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Stichting [stichting];
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 996,00;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Stichting [stichting] € 20.349,85, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2018, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 135 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. Vonk, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 augustus 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 december 2016
tot en met 24 september 2018 te Amersfoort, Veendam, Rotterdam en/of Capelle
aan den IJssel, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk een geldbedrag, van
in totaal ongeveer 19.098,84 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele
toebehorende aan Stichting [stichting], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, en welk goed verdachte (telkens) anders dan door misdrijf onder
zich had, te weten als penningmeester van die Stichting (telkens) wederrechtelijk
zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 december 2016
tot en met 31 oktober 2018 te Amersfoort en/of Rotterdam, in elk geval in
Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft
gemaakt van een of meer valselijk opgemaakte en/of vervalste geschriften, als ware
dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, immers heeft verdachte
- een factuur d.d. 3 maart 2018 ad 1.089,00 euro afkomstig van [bedrijf 2] uitgevers
en/of
- een of meer factu(u)r(en) ad 72,30 euro en/of 144,60 euro afkomstig van [bedrijf 1]
(met bestellingnummers 201612672136, 201710128427, 201710234386,
201710303225, 201710435569, 201803564934 en/of 2018037857776) en/of
- een afschrift van de betaalrekening toebehorende aan verdachte over de periode
01-01-2018 tot en met 27-09-2018
(telkens) zijnde een of meerdere geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot
bewijs van enig feit te dienen, gevoegd als onderbouwing van een of meer
declaraties bij stichting [stichting] (ter verkrijging van die declaraties), en bestaande
die valsheid en/of vervalsing daarin dat op die/dat geschrift(en) in strijd met de
waarheid en/of de werkelijkheid
- ( ten aanzien van de factuur van [bedrijf 2]) staat vermeld dat de factuurdatum 3
maart 2018 is en/of het factuurnummer 20180318 is en/of de betalingstermijn 30
dagen is en/of
- ( ten aanzien van de factu(u)r(en) van [bedrijf 1]) staat vermeld dat
voornoemde bestellingnummers ten behoeve van Stichting [stichting] waren en/of
- ( ten aanzien van het afschrift van de betaalrekening) staat vermeld dat
betalingen door verdachte aan Facebook zijn gedaan;
( art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks 27 september 2018 tot en met 31 oktober 2018 te Amersfoort
en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland een geschrift dat bestemd was om tot
bewijs van enig feit te dienen, te weten een afschrift van de betaalrekening
toebehorende aan verdachte over de periode 01-01-2018 tot en met 27-09-2018
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door te vermelden dat door
verdachte betalingen aan Facebook zijn gedaan,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 mei 2019, genummerd PL0900-2018322099, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 333. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Bijlage bij het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 7-243.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 298-299.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 300-302
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 304.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 309-310.