ECLI:NL:RBMNE:2021:6815

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
UTR 21/1736
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en onroerendezaakbelasting; taxatiematrix en staat van onderhoud

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een WOZ-beschikking. De eiser, eigenaar van een woning aan [adres] in [woonplaats], was het niet eens met de vastgestelde waarde van € 866.000,- voor het belastingjaar 2020, zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]. De waarde was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de waardepeildatum was 1 januari 2019. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd op 1 april 2021 ongegrond verklaard, waarna hij beroep instelde.

Tijdens de zitting op 24 november 2021, die via een Skypeverbinding werd gehouden, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door een taxateur. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met de ingediende taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De taxatiematrix vergeleek de woning met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen en hield rekening met verschillen in staat van onderhoud en voorzieningen. Eiser voerde aan dat de staat van onderhoud onvoldoende was meegenomen, maar de rechtbank volgde dit niet. De rechtbank concludeerde dat de correctie van 10% voor doelmatigheid, die was toegepast omdat de woning nog in verbouwing was, voldoende was om de gebreken aan de woning te weerspiegelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1736
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.H. Maas),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: B.A. Schras).

Procesverloop

In de beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 866.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019 en de toestandsdatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 1 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en taxatiematrix ingediend.
Het beroep is op de zitting van 24 november 2021 met behulp van een Skypeverbinding behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich tijdens de zitting laten vertegenwoordigen door [taxateur] , taxateur.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid om tegen deze mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix, en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de woning is vergeleken met verkoopcijfers die rondom de waardepeildatum zijn gerealiseerd voor woningen die gelet op onder meer de wooninhoud, uitstraling en ligging voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt. Verweerder maakt aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning, zoals de staat van onderhoud en de voorzieningen. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
2. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de staat van onderhoud van de woning. Eiser noemt onder meer dat op de toestandsdatum 1 januari 2020 het halve dak er nog af lag, de tuin een bouwput was, dat het binnen- en buitenschilderwerk nog was niet afgerond en de zolderverdieping één ruimte zonder afwerking betrof. Ook was sprake van houtrot. De gehanteerde correctie van 10% voor doelmatigheid brengt de gebreken onvoldoende tot uiting.
3. De rechtbank is het niet eens met eiser. Verweerder heeft toegelicht dat de woning sinds 2017 wordt verbouwd en sindsdien aanzienlijk is verbeterd. Wel is er in de taxatiematrix een correctie van 10% gehanteerd voor ‘doelmatigheid’. Deze correctie is gehanteerd omdat de woning op 1 januari 2020 nog werd verbouwd. Met deze correctie wordt ook voldoende rekening gehouden met de aanwezigheid van houtrot, aldus verweerder. De rechtbank kan de toelichting van verweerder volgen en is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat met de correctie van 10% in voldoende mate rekening is gehouden met de staat van de woning en de houtrot. In de taxatiematrix komt de correctie van 10% controleerbaar tot uitdrukking in de gehanteerde opstalwaarde per kubieke meter. De rechtbank stelt vast dat de verbouwing nog gaande was op de toestandsdatum 1 januari 2020. De rechtbank kan echter niet volgen dat de gebreken aan de woning dusdanig waren, dat met de gehanteerde correctie niet kan worden volstaan. Daarbij betrekt zij dat verweerder aan de hand van foto’s van het dak van 15 januari 2021 inzichtelijk heeft gemaakt dat geen sprake was van een open dak. Eiser daarentegen heeft niet inzichtelijk heeft gemaakt dat dit nog anders was op de toestandsdatum 1 januari 2020. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021.
De rechter is verhinderd
dit proces-verbaal te ondertekenen.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.