ECLI:NL:RBMNE:2021:6814
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak door huurder
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, een huurder van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 132.000,- per 1 januari 2019. De heffingsambtenaar had het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard, waarna de eiser in beroep ging. Tijdens de zitting op 19 maart 2021 werd het onderzoek geschorst om de eigenaar van de woning de mogelijkheid te geven als derde partij deel te nemen aan de procedure. De behandeling werd voortgezet op 24 november 2021, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de verweerder door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de procespositie van de eiser onbegrijpelijk was, aangezien er geen belastingaanslag aan hem was opgelegd en er geen relatie was tussen de WOZ-waarde en de belangen van de eiser. De gemachtigde van de eiser kon niet uitleggen waarom een lagere WOZ-waarde gewenst was. De rechtbank erkende dat huurders belanghebbenden zijn bij WOZ-beschikkingen, maar benadrukte de verantwoordelijkheid van de gemachtigde om zorgvuldig om te gaan met procedures.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met de ingediende taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De waarde was bepaald aan de hand van vergelijkingsmethoden met referentiewoningen, en de rechtbank vond dat de verschillen in voorzieningen en staat van onderhoud voldoende waren meegenomen in de waardebepaling. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van de eiser en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.