ECLI:NL:RBMNE:2021:6814

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
UTR 20/3550
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak door huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, een huurder van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 132.000,- per 1 januari 2019. De heffingsambtenaar had het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard, waarna de eiser in beroep ging. Tijdens de zitting op 19 maart 2021 werd het onderzoek geschorst om de eigenaar van de woning de mogelijkheid te geven als derde partij deel te nemen aan de procedure. De behandeling werd voortgezet op 24 november 2021, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de verweerder door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de procespositie van de eiser onbegrijpelijk was, aangezien er geen belastingaanslag aan hem was opgelegd en er geen relatie was tussen de WOZ-waarde en de belangen van de eiser. De gemachtigde van de eiser kon niet uitleggen waarom een lagere WOZ-waarde gewenst was. De rechtbank erkende dat huurders belanghebbenden zijn bij WOZ-beschikkingen, maar benadrukte de verantwoordelijkheid van de gemachtigde om zorgvuldig om te gaan met procedures.

De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met de ingediende taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De waarde was bepaald aan de hand van vergelijkingsmethoden met referentiewoningen, en de rechtbank vond dat de verschillen in voorzieningen en staat van onderhoud voldoende waren meegenomen in de waardebepaling. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van de eiser en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3550
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.H. Maas),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: M.F.M. Boerlage).

Procesverloop

In de beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 132.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019.
In de uitspraak op bezwaar van 25 augustus heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en taxatiematrix ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 19 maart 2021. De rechtbank heeft het onderzoek toen geschorst en [eigenaar] als eigenaar van de woning in de gelegenheid gesteld om als derde partij deel te nemen aan de procedure.
De behandeling van de zaak is voortgezet op 24 november 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [taxateur] , taxateur. De eigenaar van de woning heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om als derde-partij aan de procedure deel te nemen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid om tegen deze mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij de door de gemachtigde van eiser gekozen procespositie onbegrijpelijk vindt. Eiser is de huurder van de woning, er is geen belastingaanslag aan hem opgelegd waarbij de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd en er lijkt geen enkele relatie te zijn tussen deze procedure over de WOZ-waarde en de belangen van eiser. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting verklaard ook niet te weten waarom eiser een lagere WOZ-waarde wil. Hij heeft toegelicht dat zijn kantoor procedures voert over WOZ-beschikkingen als de cliënten die voorleggen en een procedure over de WOZ-waarde een kans van slagen heeft. Bij huurders van woningen wordt geen navraag gedaan naar het achterliggende belang en er wordt ook niet aan cliënten uitgelegd dat een verlaging van de WOZ-waarde voor hen nergens toe kan leiden. De rechtbank is ermee bekend dat ook huurders die een WOZ-beschikking ontvangen belanghebbende zijn bij die beschikking en ook procesbelang worden geacht te hebben in een procedure bij de rechtbank. Hoewel de rechtbank de zaak dus zal behandelen, doet dat niet af aan de verantwoordelijkheid van de gemachtigde van eiser om op een zorgvuldige manier om te gaan met het voeren van procedures.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix, en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt. Uit de taxatiematrix blijkt bovendien dat de gehanteerde woningwaarde per vierkante meter lager ligt dan elk van de gerealiseerde verkoopprijzen per vierkante meter van de referentiewoningen. Verweerder maakt daarmee aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning, zoals de staat van onderhoud en de voorzieningen. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
3. Hoewel de uitspraak op bezwaar summier gemotiveerd is, voldoet deze naar het oordeel van de rechtbank wel aan de eisen die hieraan worden gesteld.
4. Naar het oordeel van de rechtbank kan het ontbreken van de correctie op de VvE-reserve van [adres 2] er niet toe leiden dat verweerder de WOZ-waarde van de woning niet aannemelijk heeft gemaakt omdat de verschillen met de woning ook met inachtneming van de correctie, in voldoende mate tot uitdrukking komen in de WOZ-waarde. Met toepassing van een correctie van de VvE-reserve van ongeveer € 2573,-, valt de verkoopprijs van deze referentiewoning iets lager uit (€ 3390,- p/m³, in plaats van € 3446,- p/m³). De rechtbank is van oordeel dat er tussen deze lagere gerealiseerde verkoopprijs per kubieke meter en de gehanteerde woningwaarde (€ 2878,- p/m³) voldoende ruimte aanwezig is om verschillen in voorzieningen en staat van onderhoud op te vangen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank overweegt verder dat de waarde van de woning op grond van de Wet WOZ voor elk kalenderjaar opnieuw moet worden bepaald aan de hand van verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Dat de WOZ-waardes van andere woningen niet in lijn liggen met de eigen verkoopcijfers van die woningen, kan aan daaraan niets af doen omdat de WOZ-waarde van de woning moet worden bepaald aan de hand van verkoopcijfers en niet aan de hand van WOZ-waardes van andere woningen. Van de door eiser gestelde willekeur is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021.
De rechter is verhinderd
dit proces-verbaal te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.