ECLI:NL:RBMNE:2021:6812
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning; vaststelling en onderbouwing van de waarde
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 456.000,- voor het belastingjaar 2020, welke waarde was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde lager moest zijn, namelijk € 432.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde de vastgestelde waarde in de uitspraak op bezwaar van 11 maart 2021, waarop eiser beroep instelde.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 november 2021, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoningen die door de heffingsambtenaar waren ingediend, geschikt waren voor de waardebepaling, maar dat de onderbouwing van de waarde niet correct was. De rechtbank stelde vast dat de waarde van de woning op € 444.000,- moest worden vastgesteld, rekening houdend met de ligging en de vergelijkbaarheid van de referentiewoningen.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en stelde de WOZ-waarde van de woning vast op € 444.000,-. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser en het griffierecht. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan tegen deze beslissing.