ECLI:NL:RBMNE:2021:6810

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
8937588 UC EXPL 20-10609 MS/1270
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake onverschuldigde betaling van pensioenpremie over onregelmatigheidstoeslag

In deze zaak heeft de kantonrechter op 1 december 2021 een tussenvonnis gewezen na een mondelinge behandeling die op 1 november 2021 heeft plaatsgevonden. De eisende partijen, bestaande uit vier besloten vennootschappen, hebben een beroep gedaan op onverschuldigde betaling van pensioenpremie over de onregelmatigheidstoeslag (ORT) die zij in de jaren 2010 tot en met 2018 aan de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP) hebben afgedragen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen rechtsgrond was voor de betaling van deze premie, omdat de eisende partijen niet onverplicht pensioenpremie over de ORT hebben willen afdragen. StiPP heeft betoogd dat zij gerechtvaardigd op de vrijwillige betaling heeft mogen vertrouwen, maar de kantonrechter oordeelt dat StiPP niet gerechtvaardigd was in dit vertrouwen. De kantonrechter heeft verder overwogen dat de Pensioenreglementen onvoldoende duidelijkheid bieden over de vraag of de ORT tot het bruto-loon gerekend moet worden. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat StiPP de onverschuldigd betaalde premies over de ORT die de eisende partijen in de jaren 2012 tot en met 2018 hebben betaald, in beginsel moet terugbetalen. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 29 december 2021, waar de eisende partijen zich schriftelijk moeten uitlaten over de hoogte en onderbouwing van hun vordering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8937588 UC EXPL 20-10609 MS/1270
Vonnis van 1 december 2021
inzake
1. de besloten vennootschap
[eiser sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
2. de besloten vennootschap
[eiser sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
3. de besloten vennootschap
Mister Watson B.V.,
gevestigd te Kerkrade
4. de besloten vennootschap
Payroll Nederland B.V.,
gevestigd te Kerkrade,
verder ook te noemen [eiser c.s.] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.J. Hendriks,
tegen:
de stichting
Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten,
gevestigd te Zeist,
verder ook te noemen StiPP,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E. Lutjens.

1.De procedure

1.1.
Naar aanleiding van het tussenvonnis van 8 september 2021 (hierna: het tussenvonnis) dat in deze zaak is gewezen, heeft op 1 november 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiser c.s.] zijn verschenen de heer [A] , financieel directeur van [bedrijf] B.V (hierna: [A] ) en mr. Hendriks, de gemachtigde van [eiser c.s.] . Namens StiPP zijn verschenen mevrouw [B] , pensioenjurist bij PGGM, de heer [C] , eveneens pensioenjurist, de heer [D] , uitvoerend bestuurder van StiPP, en mr. Lutjens, de gemachtigde van StiPP. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat in deze zaak vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De beoordeling

2.1.
De kantonrechter bouwt in dit vonnis voort op hetgeen in het genoemde tussenvonnis is overwogen.
2.2.
In deze zaak staat ter beoordeling of StiPP gehouden is de pensioenpremie over de onregelmatigheidstoeslag (ORT) die [eiser c.s.] in de jaren 2010 tot en met 2018 aan StiPP heeft afgedragen, aan [eiser c.s.] terug te betalen.
beoordeling beroep op onverschuldigde betaling
2.3.
[eiser c.s.] baseert haar vordering tot terugbetaling van deze pensioenafdrachten primair op onverschuldigde betaling. Zoals in het tussenvonnis is overwogen moet voor een geslaagd beroep op onverschuldigde betaling vast komen te staan dat er geen rechtsgrond was voor de betaling van premie over de ORT door [eiser c.s.] . Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser c.s.] over de jaren 2010-2018 niet onverplicht pensioenpremie over de ORT heeft willen afdragen. De kantonrechter stelt daarom vast dat in zoverre sprake is geweest van een wilsgebrek (artikel 3:33 BW).
2.4.
StiPP stelt zich op het standpunt dat zij nooit heeft gecommuniceerd dat pensioenpremie over de ORT moest worden afgedragen en dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eiser c.s.] dit vrijwillig deed, zodat [eiser c.s.] jegens haar geen beroep kan doen op dit wilsgebrek (artikel 3:35 BW). [eiser c.s.] betwist dit en stelt dat StiPP tot en met 2018 het standpunt heeft ingenomen dat pensioenpremie over de ORT moest worden afgedragen en dat StiPP er daarom niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij deze pensioenpremie vrijwillig afdroeg.
2.5.
De kantonrechter deelt het standpunt van [eiser c.s.] dat StiPP er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eiser c.s.] de pensioenpremie over de ORT vrijwillig afdroeg. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
2.6.
Voor de vraag of de ORT onderdeel uitmaakt van het bruto-uurloon - en daarmee van de pensioengrondslag op basis waarvan de door de werkgever verschuldigde pensioenpremie wordt berekend - is de uitleg van het begrip bruto-uurloon dat in de Pensioenreglementen wordt gehanteerd van belang. Nu het hier gaat om de uitleg van reglementen van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds, geldt voor de uitleg van deze reglementen volgens vaste jurisprudentie de zogenoemde cao-norm (zie bijvoorbeeld
HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2363).
2.7.
Deze cao-norm houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
2.8.
De kantonrechter is van oordeel dat de Pensioenreglementen 2009 en 2015 onvoldoende duidelijkheid geven over de vraag of de ORT tot het bruto-loon gerekend moet worden. In beide Pensioenreglementen is bepaald dat de pensioengrondslag gelijk is aan het bruto-uurloon en dat het bruto-uurloon voor toepassing van het reglement bestaat uit het bruto-loon, waaronder onder meer wordt verstaan: het loon over de onregelmatige uren (de uren in afwijkende dag- en tijdzones). In het Pensioenreglement 2009 werd daarbij nog expliciet vermeld wat niet onder het bruto-loon werd verstaan, namelijk het loon over overuren, compensatieuren, reisuren en gebruteerde kostenvergoedingen. De ORT werd in deze opsomming niet genoemd. Omdat uit deze opsomming niet blijkt dat deze niet limitatief is (de opsomming bevat geen termen als ‘bijvoorbeeld’ of ‘onder andere’) wordt daarmee de indruk gewekt dat de ORT onder het bruto-loon valt. In het Pensioenreglement 2015 komt de opsomming van wat niet onder het bruto-loon valt niet meer voor en in de brochures en de nieuwsbrieven die StiPP heeft uitgebracht wordt geen woord aan de ORT gewijd. Hoewel zowel [eiser c.s.] als StiPP zich in deze procedure gemotiveerd op het standpunt stellen dat de ORT niet onder het bruto-loon valt, kon met name het Pensioenreglement 2009 - doordat de ORT niet werd vermeld in de opsomming van hetgeen niet onder het bruto-loon werd verstaan - naar objectieve maatstaven ook zo worden uitgelegd dat de ORT wél onderdeel uitmaakt van het bruto-loon.
2.9.
Deze uitleg is te meer verdedigbaar omdat - zoals [eiser c.s.] op de mondelinge behandeling desgevraagd heeft gesteld en door StiPP niet is betwist - de ORT een percentage is van het loon (en niet een vast bedrag), waardoor het loon bijvoorbeeld 110% wordt. In de nieuwsbrief van StiPP van maart 2015 staat:
“U bouwt pensioen op over uw normaal gewerkte uren, maar ook over het doorbetaalde loon tijdens ziekte en uw loon over onregelmatige uren.”Hierdoor wordt de indruk gewekt dat pensioen over de volle 110% wordt opgebouwd. In de brochures van StiPP wordt vermeld dat het pensioengevend loon onder meer bestaat uit ‘het loon over de onregelmatige uren’. [eiser c.s.] stelt terecht dat als er als toelichting had gestaan dat de pensioengrondslag ‘het uurloon x het aantal uren bij onregelmatige uren’ was, duidelijk was geweest dat de ORT geen onderdeel was van de pensioengrondslag. Dit stond er echter niet.
2.10.
In deze procedure is ook gebleken dat er meerdere situaties zijn geweest waarin er tussen werkgevers en StiPP (dan wel de door haar ingeschakelde controlerende instanties) discussie is geweest over de vraag of er pensioenpremie over de ORT moest worden afgedragen. [E] van [naam] (hierna: [E] ) schrijft in zijn publicatie van december 2017 in het tijdschrift Flexmarkt en in zijn verklaring van 22 april 2021 dat er de afgelopen jaren bij SNCU-controles boetes door StiPP zijn opgelegd en dat nabetaling van pensioenpremies werd geëist als een uitzendbureau geen pensioenpremie over de ORT afdroeg. StiPP betwist dat dit vaak is voorgekomen, maar heeft ter zitting desgevraagd wel bevestigd dat in twee gevallen een opgelegde naheffingsaanslag is teruggedraaid en dat in twee gevallen afgedragen pensioenpremie over de ORT is terugbetaald dan wel verrekend.
2.11.
[E] heeft op 17 februari 2016 door middel van een artikel op de website [website] .nl de publiciteit gezocht, waarin hij op de onduidelijkheid met betrekking tot de ORT heeft gewezen. In zijn reeds genoemde artikel van december 2017 heeft hij geschreven dat StiPP (uiteindelijk) aan hem zijn standpunt heeft bevestigd dat de ORT geen onderdeel uitmaakt van de pensioengrondslag. Door deze publicaties werd nog eens bevestigd dat er bij werkgevers onduidelijkheid bestond over de vraag of op grond van de Pensioenreglementen pensioenpremie over de ORT moest worden afgedragen. Het had StiPP in ieder geval vanaf dat moment duidelijk moeten zijn dat de uitleg van de Pensioenreglementen op dit punt kennelijk niet evident was.
2.12.
Verder is gebleken dat er bij softwareleveranciers ook onduidelijkheid bestond over de ORT. [eiser c.s.] stelt – en door StiPP is niet betwist – dat Easyflex in haar softwarepakket tot augustus 2018 alleen de optie bood om pensioenpremie af te dragen over het salaris inclusief de ORT. [F] van Easyflex stelt in zijn verklaring van 20 mei 2021 dat Easyflex bij het maken van haar software is afgegaan op informatie van StiPP. De juistheid van deze stelling kan niet zonder meer worden vastgesteld, omdat [eiser c.s.] en Easyflex niet nader hebben onderbouwd welke mededelingen StiPP precies heeft gedaan en wanneer deze hebben plaatsgevonden. StiPP stelt in haar conclusie van antwoord dat zij met Easyflex niets te maken heeft en haar ook niet heeft geïnstrueerd of geïnformeerd dat zij haar softwarepakket zo zou moeten inrichten, maar heeft tijdens de mondelinge behandeling wel erkend dat zij - anders dan in de conclusie van antwoord wordt voorgespiegeld - contact heeft met de softwareleveranciers en dat zij haar nieuwsbrieven ook aan de softwareleveranciers heeft gestuurd en stuurt.
2.13.
[eiser c.s.] heeft bij conclusie van repliek e-mailcorrespondentie van [A] met twee andere softwareleveranciers (HelloFlex en AFAS) in het geding gebracht, waaruit blijkt dat ook zij ervan uitgingen dat pensioenpremie over de ORT moest worden afgedragen. [E] schrijft in zijn verklaring van 22 april 2021 hierover het volgende:
“Tot 2017/2018 werd er door vrijwel alle softwarebureaus die gespecialiseerd zijn in het verlonen van uitzendkrachten in hun systemen automatisch pensioenpremie berekend en afgedragen over het volledige loon over de onregelmatige uren, dus ook over het toeslaggedeelte. Zij gingen er enerzijds op basis van het pensioenreglement en diverse nieuwsbrieven van de StiPP vanuit dat dit verplicht was. Anderzijds werd dit ingegeven door het feit dat bij controles op de juiste pensioenafdracht, waartoe de StiPP opdracht verstrekt aan de SNCU om deze controles uit te laten voeren, er ook boetes werden opgelegd door de StiPP en nabetalingen van pensioenpremies werden geëist, als een uitzendbureau géén pensioenpremie over het toeslaggedeelte betaalde.
Ik weet dit omdat ik daarover contact met enkelen heb gehad en omdat ik als adviseur van uitzendbureaus betrokken ben geweest bij diverse zaken op onder meer dit punt. (…)”
2.14.
De kantonrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat de tekst van de Pensioenreglementen onvoldoende duidelijkheid biedt over de vraag of pensioenpremie over de ORT moet worden afgedragen en dat StiPP bewust dan wel onbewust onduidelijkheid hierover heeft laten (voort)bestaan in de branche, terwijl het op haar weg ligt om hierover duidelijkheid te verschaffen. Dit laatste gold eens te meer toen het haar in 2016 en 2017 duidelijk werd dat hier discussie over bestond en dat werkgevers de Pensioenreglementen anders interpreteerden dan StiPP dit (volgens haar) deed. Op StiPP rust bovendien de taak om SNCU en - al dan niet via SNCU - de door SNCU ingeschakelde controlerende instanties te instrueren en ervoor te zorgen dat er door deze instanties ten aanzien van deze afdrachtverplichting een consistente lijn wordt ingenomen. StiPP heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er richting deze instanties geen instructie plaatsvindt omdat de Pensioenreglementen voldoende duidelijk zijn, maar zoals hiervoor is overwogen bieden deze reglementen juist geen (voldoende) onduidelijkheid. De kantonrechter acht het bovendien ongeloofwaardig dat er door StiPP in de praktijk geen instructie plaatsvindt.
2.15.
Onder alle voornoemde omstandigheden mocht StiPP er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de afdracht van de premie over de ORT een bewuste keuze en wens van [eiser c.s.] was. Dit leidt tot de conclusie dat er als gevolg van het wilsgebrek van [eiser c.s.] geen rechtsgrond was voor de betaling van de premie over de ORT. Het beroep van [eiser c.s.] op onverschuldigde betaling slaagt dus; StiPP kan zich niet verschuilen achter de eigen verantwoordelijkheid van [eiser c.s.] om correcte informatie aan te leveren. Nu StiPP zelf haar informatieplicht heeft geschonden, kan zij [eiser c.s.] niet tegenwerpen dat [eiser c.s.] onjuiste gegevens heeft verstrekt en kan zij jegens [eiser c.s.] ook geen aanspraak maken op verrekening van de onverschuldigd betaalde premies met de schade die zij als gevolg van de onjuiste opgave stelt te hebben geleden.
het beroep op het vervalbeding
2.16.
StiPP doet een beroep op het vervalbeding van artikel 3.1 lid 2 van het Uitvoeringsreglement 2008, dat tot 1 januari 2012 gold. In dit artikellid is bepaald dat het recht om onverschuldigd betaalde premies terug te vorderen vervalt door het enkele tijdsverloop van vijf jaren nadat deze premies zijn voldaan. Gelet hierop kunnen volgens StiPP de betaalde premies over 2010 en 2011 in ieder geval niet meer teruggevorderd worden. De kantonrechter is van oordeel dat genoemd artikel zich inderdaad tegen terugvordering van de onverschuldigd betaalde premies over de jaren 2010 en 2011 verzet. Anders dan [eiser c.s.] stelt, is het beroep van StiPP op dit vervalbeding niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat StiPP weliswaar niet heeft voldaan aan haar informatieplicht, maar aan de andere kant jegens [eiser c.s.] geen rechtstreekse, onjuiste mededelingen over de verschuldigdheid van pensioenpremie over de ORT heeft gedaan. Het gaat hier bovendien om een driepartijenverhouding, waarbij (mogelijk) ook de belangen van werknemers/deelnemers zijn betrokken. In dat licht bezien heeft StiPP een gerechtvaardigd belang bij haar beroep op het vervalbeding.
het beroep op verjaring
2.17.
StiPP beroept zich verder op verjaring. Op grond van artikel 3:309 BW is de verjaringstermijn van een vordering uit onverschuldigde betaling vijf jaar en vangt de verjaring aan op de dag dat de schuldeiser zowel met zijn vordering als met de persoon van de ontvanger van het onverschuldigd betaalde bekend is geworden. StiPP stelt dat [eiser c.s.] al in 2010 zowel met de ontvanger van het onverschuldigd betaalde (StiPP) als met haar vordering bekend was, omdat zij vanaf dat moment premie betaalde over de ORT. Zij was wellicht niet bekend met de juridische duiding van het begrip bruto-loon in het Pensioenreglement, maar volgens StiPP geldt op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (bijvoorbeeld HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ4850) dat onbekendheid met de juridische kwalificatie van het feitencomplex niet meebrengt dat de verjaring niet aanvangt. Vanaf 2010, zo begrijpt de kantonrechter, moet dus met verjaring rekening worden gehouden. Omdat [eiser c.s.] pas op 31 juli 2019 om terugbetaling van premies heeft verzocht, is de vordering van alle vóór 31 juli 2014 betaalde premies verjaard, aldus StiPP.
2.18.
[eiser c.s.] stelt dat zij pas in de loop van 2019 tot de conclusie is gekomen dat gedurende een lange tijd sprake is geweest van onverschuldigde betaling en/of schade. Pas op dat moment kreeg zij de bevestiging van StiPP dat de ORT niet tot de pensioengrondslag behoort en kreeg zij voldoende zekerheid dat zij al die jaren daarvoor teveel pensioenpremie had afgedragen. Volgens [eiser c.s.] gaat het hier niet om de juridische beoordeling, maar om de subjectieve bekendheid met de feiten. Zij had nergens uit kunnen of hoeven opmaken dat over de ORT geen pensioen was verschuldigd.
2.19.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser c.s.] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in ieder geval tot eind december 2017, toen het artikel van [E] in het tijdschrift Flexmarkt verscheen waarin hij schreef dat StiPP (uiteindelijk) zijn standpunt heeft bevestigd dat de ORT geen onderdeel uitmaakt van de pensioengrondslag, niet wist dat zij geen pensioenpremie over de ORT hoefde af te dragen. Nu [eiser c.s.] niet heeft gesteld dat zij pas veel later van deze publicatie op de hoogte is geraakt, gaat de kantonrechter ervan uit dat dit in januari 2018 is gebeurd. Vanaf dat moment had het [eiser c.s.] redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat er - anders dan zij voordien had begrepen - geen verplichting was om premie over de ORT af te dragen en dat zij met betrekking tot deze premies een vordering uit onverschuldigde betaling jegens StiPP had. Anders dan StiPP stelt, gaat het hier niet om de juridische kwalificatie van de afdrachtverplichting, maar om de kennis van het standpunt dat StiPP hierover innam. De verjaring van de vordering van [eiser c.s.] uit onverschuldigde betaling is daarom eerst in januari 2018 aangevangen. Dit betekent dat de vordering tot terugbetaling van de onverschuldigd premies over de jaren 2012 tot en met 2018 niet verjaard is en dat StiPP de premie over de ORT die [eiser c.s.] over de jaren 2012 tot en met 2018 onverschuldigd aan StiPP heeft afgedragen in beginsel zal moeten terugbetalen.
verwerping beroep op artikel 6:204 lid 1 BW
2.20.
StiPP doet een beroep op artikel 6:204 lid 1 BW. In dit artikellid is het volgende bepaald:
“Heeft de ontvanger in een periode waarin hij redelijkerwijze met een verplichting tot teruggave van het goed geen rekening behoefde te houden, niet als een zorgvuldig schuldenaar voor het goed zorg gedragen, dan wordt hem dit niet toegerekend.”
StiPP stelt in dit verband dat zij de afgedragen premie over de ORT heeft toegevoegd aan de pensioenrekening van de werknemers/deelnemers en dat deze premie aldus is omgezet in pensioenaanspraken van die personen. Zij heeft geen vrije beschikking meer over deze gelden. Terugbetaling zou uit haar overig vermogen moeten komen en daar beschikt zij niet over.
2.21.
De kantonrechter merkt op dat StiPP niet wordt verweten dat zij niet als een goed schuldenaar voor de afgedragen premies heeft gezorgd en dat dit artikellid in zoverre niet van toepassing is. Voor zover StiPP hiermee wil betogen dat terugbetaling van de afgedragen premies niet mogelijk is, merkt de kantonrechter op dat StiPP heeft erkend dat zij in andere gevallen - bijvoorbeeld indien op grond van expliciete onjuiste informatie van SNCU of StiPP premie over de ORT was afgedragen - de ontvangen premie wél aan de betreffende werkgevers heeft terugbetaald. De kantonrechter acht het bovendien onvoldoende geloofwaardig dat StiPP in het geheel geen eigen vermogen of reserveringen zou hebben van waaruit tot op zekere hoogte ten onrechte ontvangen premies kunnen worden terugbetaald. Van een onmogelijkheid tot terugbetaling is daarom onvoldoende gebleken.
verwerping beroep op artikel 6:204 lid 2 BW
2.22.
StiPP stelt verder dat het bepaalde in artikel 6:204 lid 2 BW zich in dit geval tegen terugbetaling van onverschuldigd betaalde premie over de ORT verzet. Op grond van dit artikellid is degene die namens een ander, maar onbevoegd een niet aan die ander verschuldigde geldsom heeft ontvangen, van zijn verplichting tot teruggave bevrijd voor zover hij die geldsom aan die ander heeft doorbetaald in een periode waarin hij redelijkerwijze met die verplichting geen rekening behoefde te houden. StiPP stelt dat zij de afgedragen premie over de ORT heeft toegevoegd aan de pensioenrekening van de werknemers/deelnemers en dat deze premie aldus is omgezet in pensioenaanspraken van die personen. In deze zin is de premie uitgegeven en niet voor terugbetaling gereserveerd maar aan een ander betaald, althans beschikbaar gesteld zodanig dat die ander - de werknemers/ deelnemers - daar een juridische aanspraak of recht op heeft. Dit is volgens StiPP een vorm van doorbetaling als bedoeld in artikel 6:204 lid 2 BW, zodat [eiser c.s.] geen recht op terugbetaling toekomt.
2.23.
De kantonrechter deelt dit standpunt van StiPP niet. Daarbij wordt overwogen dat de werkgevers op grond van de Uitvoeringsreglementen de pensioenpremies aan StiPP verschuldigd zijn en niet aan de betreffende werknemers/deelnemers. Er doet zich dan ook niet de situatie voor als bedoeld in artikel 6:204 lid 2 BW dat StiPP de verschuldigde premie onbevoegd namens een ander heeft ontvangen. Dit verweer van StiPP kan daarom niet slagen.
verwerping beroep op artikel 3:120 BW
2.24.
StiPP stelt ten slotte dat het ontvangen van de premie ten behoeve van de pensioentoekenning aan werknemers/deelnemers is aan te merken als middellijk houderschap in de zin van artikel 3:107 BW en een terugbetalingsplicht schade zou veroorzaken. Dit omdat zij op basis van de premiebetaling pensioenaanspraken aan werknemers/deelnemers heeft toegekend en op basis daarvan vanaf de pensioendatum pensioenuitkeringen zal moeten verstrekken. StiPP stelt dat zij gelet hierop op grond van artikel 3:120 BW niet gehouden is de premie terug te betalen zolang [eiser c.s.] die schade niet heeft vergoed. StiPP stelt deze schade op de ontvangen premie en de rente daarover, zodat [eiser c.s.] ook om deze reden geen terugvorderingsrecht heeft.
2.25.
Artikel 3:120 BW bepaalt het volgende:
“Artikel 3:120 BW
Aan een bezitter te goeder trouw behoren de afgescheiden natuurlijke en de opeisbaar geworden burgerlijke vruchten toe.
De rechthebbende op een goed, die dit opeist van een bezitter te goeder trouw of die het van deze heeft terugontvangen, is verplicht de ten behoeve van het goed gemaakte kosten alsmede de schade waarvoor de bezitter op grond van het in titel 3 van Boek 6 bepaalde uit hoofde van zijn bezit jegens derden aansprakelijk mocht zijn, aan deze te vergoeden, voor zover de bezitter niet door de vruchten van het goed en de overige voordelen die hij ter zake heeft genoten, voor het een en ander is schadeloos gesteld. De rechter kan de verschuldigde vergoeding beperken, indien volledige vergoeding zou leiden tot onbillijke bevoordeling van de bezitter jegens de rechthebbende.
Zolang een bezitter te goeder trouw de hem verschuldigde vergoeding niet heeft ontvangen, is hij bevoegd de afgifte van het goed op te schorten.
(…)”
2.26.
De kantonrechter merkt hierover op dat StiPP niet nader heeft toegelicht hoe haar stelling dat het ontvangen van de premie ten behoeve van de pensioentoekenning aan werknemers/deelnemers is aan te merken als middellijk houderschap in de zin van artikel 3:107 BW zich verhoudt tot haar stelling dat sprake is van bezit te goeder trouw als bedoeld in artikel 3:120 BW. Zij heeft ook niet nader toegelicht waarom zij op grond van titel 3 van boek 6 (onrechtmatige daad) uit hoofde van dit bezit jegens derden aansprakelijk is voor schade. De kantonrechter gaat daarom ook aan dit verweer voorbij.
hoogte onverschuldigd betaalde premies
2.27.
[eiser c.s.] vordert over de periode 2010 tot en met 2018 een bedrag van € 204.040,97 aan onverschuldigd betaalde premies over de ORT terug. StiPP stelt dat [eiser c.s.] onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe dit bedrag per genoemde werkgever is samengesteld en dat [eiser c.s.] niet heeft gespecificeerd welke ORT is betaald aan werknemers, wat zij heeft opgegeven en hoeveel premie vervolgens afgedragen zou zijn over de ORT. StiPP kan de juistheid van dit bedrag daarom niet controleren en betwist dit bij gebrek aan onderbouwing.
2.28.
[eiser c.s.] heeft in haar conclusie van repliek verklaard dat de onderliggende berekeningen per deelnemer en periode zo nodig nog in het geding kunnen en zullen worden gebracht. Gelet op de hoeveelheid data heeft zij dat - mede vanwege doelmatigheid - nog niet gedaan.
2.29.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser c.s.] het bedrag van € 204.040,97 op dit moment inderdaad nog onvoldoende heeft onderbouwd, maar dat het uit oogpunt van proceseconomie begrijpelijk is dat zij dit nog niet heeft gedaan. Bovendien is hiervoor geoordeeld dat [eiser c.s.] jegens StiPP - gelet op het vervalbeding - alleen een terugvorderingsrecht heeft ten aanzien van de pensioenpremies over de ORT die zij in de jaren 2012 tot en met 2018 onverschuldigd aan StiPP heeft betaald. De kantonrechter zal [eiser c.s.] in de gelegenheid stellen bij akte alsnog een berekening met onderbouwing te geven van haar vordering over deze periode. StiPP zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld bij akte op de onderbouwing van [eiser c.s.] te reageren.
2.30.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 29 december 2021, waar [eiser c.s.] zich schriftelijk dient uit te laten omtrent de hoogte en onderbouwing van haar vordering over de periode 2012 tot en met 2018;
3.2.
StiPP zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om daarop schriftelijk te reageren;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.