ECLI:NL:RBMNE:2021:6797

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
8682880 UC EXPL 20-6026 LH/1040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over Anw-hiaatpensioenverzekering tussen erfgename en werkgever

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de erfgename van een overleden werknemer, [A], en diens voormalige werkgever, [gedaagde] B.V., over de Anw-hiaatpensioenverzekering. De erfgename, [eiseres], stelt dat de werkgever haar overleden echtgenoot niet heeft aangemeld voor deze verzekering, ondanks dat er premies voor zijn loon zijn ingehouden. De werknemer, [A], was van 1 februari 2011 tot zijn overlijden op [2015] in dienst bij [gedaagde] B.V. en heeft deelgenomen aan de pensioenregeling die ondergebracht was bij Aegon PPI. De vraag die centraal staat is of [A] redelijkerwijs mocht aannemen dat hij een Anw-hiaatverzekering had afgesloten, op basis van de informatie die hij van zijn werkgever en Aegon PPI heeft ontvangen. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever moet bewijzen dat [A] heeft aangegeven geen Anw-hiaatverzekering te willen. De zaak is complex door de verschillende communicatie tussen [A] en zijn werkgever, en de interpretatie van de pensioenreglementen. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8682880 UC EXPL 20-6026 LH/1040
Vonnis van 22 september 2021
inzake
[eiseres], tevens handelend in de hoedanigheid van erfgenaam van [A] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. F.E.C. Koopman,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W. van Heest.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] , geboren op [1958] , is de gewezen echtgenote en erfgenaam van [A] (hierna te noemen: [A] ), geboren op [1956] en overleden op [2015] .
2.2.
[A] is vanaf 1 februari 2011, en tot zijn overlijden, als vastgoedbeheerder in dienst geweest van [gedaagde] B.V.. [A] heeft deelgenomen aan de door [gedaagde] voor het personeel van de aan haar gelieerde vennootschappen, daaronder [gedaagde] , getroffen pensioenvoorziening. Bij aanvang van het dienstverband was de pensioenregeling ondergebracht bij Aegon Levensverzekering N.V.. Het destijds toepasselijke pensioenreglement dateerde van 1 januari 2004 en kende niet de mogelijkheid voor werknemers om een Anw-hiaatpensioen te verzekeren. Per ultimo 2013 is de uitvoering van de pensioenregeling door Aegon Levensverzekering N.V. geëindigd. Met ingang van 1 januari 2014 is de pensioenregeling ondergebracht bij Aegon PPI B.V. (hierna: Aegon PPI) en is het
‘Aegon PPI B.V. Pensioenreglement PL 67 Staffel 4%’(hierna: het pensioenreglement) gaan gelden. In artikel 3.2. juncto artikel 8.3. van dat pensioenreglement is, voor zover hier van belang, bepaald dat bij overlijden van de deelnemer diens partner - met ingang van de eerste dag van de maand van overlijden en tot en met de laatste dag van de maand waarin de partner de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt - een aanvullend partnerpensioen, het Anw-hiaatpensioen, ontvangt ter hoogte van de wettelijke Anw-uitkering van het jaar waarin de deelnemer overlijdt, indien althans de deelnemer ervoor heeft gekozen om het Anw-hiaatpensioen te verzekeren. Voor [A] zou de (geheel voor zijn rekening komende, en door zijn werkgever op het loon in mindering te brengen) premie € 44,83 per maand gaan bedragen. In artikel 8.3. juncto 6.6. van het pensioenreglement is bepaald dat geen aanspraak op Anw-hiaatpensioen bestaat als het overlijden van de deelnemer, gezien zijn gezondheidstoestand bij aanvang van deelname aan de pensioenregeling, redelijkerwijs te verwachten was en dit overlijden heeft plaatsgevonden binnen een jaar nadat de pensioenaanspraken zijn gaan gelden.
2.3.
[A] is in de loop van 2013 ziek geworden en heeft eind 2013 een chemobehandeling ondergaan.
2.4.
Op 18 november 2013 heeft [gedaagde] een personeelsbijeenkomst gehouden, teneinde de betrokken werknemers te informeren over de nieuwe pensioenregeling. Op 6 december 2013 is aan [A] schriftelijke informatie van Aegon PPI (
‘Offerte voor [gedaagde] B.V. Offertenummer [nummer] ’) over de nieuwe pensioenregeling toegezonden. Daarin is onder meer vermeld:
‘Standaard is ook een Anw-hiaatpensioen in de regeling opgenomen. Dit is een extra nabestaandenpensioen waarvoor een werknemer zelf kan kiezen. U heeft de mogelijkheid om de premie hiervoor volledig door de werknemer te laten betalen (-).’
2.5.
Bij e-mail van 11 december 2013 heeft [A] aan de heer [B] , hoofd administratie, bericht:
‘Graag voor mij het pensioen opnieuw afsluiten. Het oude laten staan, conform advies.’
2.6.
De werkgever van [A] heeft vanaf 1 januari 2014 op diens loon maandelijks een bedrag ten titel van ‘pensioenpremie’ ingehouden. Over de maanden januari tot en met maart 2014 ging het telkens om een bedrag van € 453,03 per maand.
2.7.
Op 5 april 2014 heeft Aegon PPI aan [A] de startbrief, met uitleg over de nieuwe pensioenregeling, gestuurd. In de begeleidende brief is [A] meegedeeld dat hij door zijn werkgever als deelnemer in de pensioenregeling bij Aegon PPI was aangemeld. Onder de kop ‘Keuze voor extra nabestaandenpensioen (Anw-hiaat)’ staat in die brief vermeld:
‘Via Aegon PPI is een nabestaandenpensioen verzekerd. De hoogte van het nabestaandenpensioen vindt u op www. [website] .nl. In uw pensioenregeling kunt u kiezen voor een Anw-hiaatpensioen. De hoogte van het Anw-hiaatpensioen is in 2014 € 14.533,-- Dit is een aanvulling op het nabestaandenpensioen dat standaard voor u bij Aegon PPI is verzekerd.’In de
‘Startbrief voor uw pensioenregeling’, gedateerd op 6 april 2014, staat in hoofdstuk 6 (
‘Extra partnerpensioen verzekeren ), na enige informatie over de Anw:
‘U kunt zelf kiezen of u voor uw partner nog een extra partnerpensioen wilt verzekeren. U verzekert dan een Anw-hiaatpensioen. Uw partner krijgt hiermee meer inkomen als u overlijdt voor uw pensioendatum. (-) Wij brengen de premie in rekening bij uw werkgever. Uw werkgever kan besloten hebben dat u een eigen bijdrage betaalt. Vraag uw werkgever of dit het geval is. (-) Heeft u na het lezen van dit hoofdstuk interesse in het verzekeren van een Anw-hiaatpensioen voor uw partner? Ga dan naar Mijn Aegon.’
2.8.
Bij brief van 18 april 2014 heeft de werkgever van [A] (namens deze: de heer [B] voornoemd) hem nader geïnformeerd over de nieuwe pensioenregeling (de overige betrokken werknemers ontvingen een gelijkluidende brief). Meegedeeld werd dat de premie voor het ouderdomspensioen voor 50% door de werkgever wordt betaald en dat de premie voor ‘nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheid’ volledig door de werkgever wordt betaald. Over de premie voor het Anw-hiaatpensioen werd geschreven:
‘Premie voor het ANW-hiaat wordt volledig door de werknemer betaald. Deze premie/verzekering is vrijwillig. In eerste instantie is de premie op jouw salaris ingehouden. Wil je geen gebruik maken van deze vrijwillige verzekering dan wil ik dat graag voor 10 mei 2014 schriftelijk van je weten. Ik zal de ingehouden premies over de eerste vier maanden met de salarisbetaling van mei 2014 corrigeren.’Een dergelijke schriftelijke mededeling heeft [A] daarna niet gedaan. Voorts schreef [B] op 18 april 2014:
‘Op het salaris van januari/februari/maart is het bedrag van de “oude” regeling nog ingehouden omdat wij toen nog niet de volledige nieuwe gegevens hadden. Deze zijn nu wel bekend en zijn met terugwerkende kracht met het salaris van april 2014 verrekend. Vanaf mei 2014 wordt het juiste maandbedrag op je salaris ingehouden.’
2.9.
Bij de brief van 18 april 2014 was een
‘Pensioenberekening 2014’ten name van [A] gevoegd. De
‘Te betalen pensioenpremie’was daarin gesteld op € 725,55 per maand, de
‘Te betalen nabestaande pensioenpremie/arbeidsongeschikt (100% wg)’op € 80,67 per maand en de
‘Te betalen premie ANW-hiaat (100% wn)’op € 44,83 per maand. Hiermee kwam de
‘In te houden premie wn’uit op € 407,61 per maand (€ 362,78 + € 44,83). Overeenkomstig deze berekening is in april 2014 een bedrag van € 271,34 aan pensioenpremie op het loon van [A] ingehouden (zijnde € 407,61 minus het bedrag van € 136,27 dat in het eerste kwartaal van 2014 teveel aan premie was ingehouden) en is vanaf de maand mei 2014 een bedrag van € 407,61 per maand op het loon in mindering gebracht.
2.10.
Op 25 en 28 april 2014 heeft [gedaagde] ‘zeepkistenbijeenkomsten’ gehouden, waarin onder meer de inhoud van de brief van 18 april 2014 aan de orde is geweest. [A] was daarbij niet aanwezig, omdat hij met vakantie was. Op 5 mei 2014 is hij over de gehouden personeelsbijeenkomsten bijgepraat. Volgens de heer [C] , destijds collega en kamergenoot van [A] , heeft de heer [D] , directeur van [gedaagde] , in dat gesprek van 5 mei 2014 aan [A] gevraagd
‘of hij de pensioenstukken had ontvangen, of deze duidelijk waren en of hij nog aanvullende vragen had’. Volgens [C] (schriftelijke verklaring van 4 maart 2020) heeft [A] daarop
‘positief’geantwoord en
‘gaf (hij) aan de week voor zijn vakantie [B], ktr.)
reeds telefonisch aangegeven te hebben bij zijn eerdere schriftelijke afmelding te blijven’. Voorts verklaarde [C] schriftelijk op 4 maart 2020:
‘Op [D] zijn doorvragen bevestigde hij(bedoeld is [A] , ktr.)
aan dat dit inhield dat hij geen wijziging in zijn huidige portefeuille samenstelling wenste en geen extra ANW-hiaat verzekering wilde.’
2.11.
Eind 2013 was de gezondheidstoestand van [A] verbeterd. In januari 2014 heeft hij zijn werk gedeeltelijk hervat. Aanvankelijk was de verwachting dat hij medio maart 2014 weer volledig aan het werk zou zijn. Uiteindelijk is hij op 23 juni 2014 volledig hersteld gemeld. Op 24 september 2014 is hij weer uitgevallen en daarna is van re-integratie verder geen sprake meer kunnen zijn.
2.12.
[A] heeft zich - ook in een later stadium - niet zelf, rechtstreeks bij Aegon PPI aangemeld als deelnemer in de Anw-hiaatpensioenregeling.
2.13.
Over de maand januari 2015 heeft de werkgever van [A] het bovengenoemde premiebedrag van € 407,61 per maand ingehouden. In de maanden februari en maart 2015 bedroeg de inhouding aan pensioenpremie € 398,13. Op [2015] is [A] overleden. In april 2015 heeft een herberekening plaatsgevonden en is - ervan uitgaande dat geen Anw-hiaatpensioen verzekerd was - € 514,61 aan pensioenpremie terugbetaald.
2.14.
Aegon PPI heeft aan [eiseres] geen Anw-hiaatpensioenuitkering gedaan, omdat [A] nooit bij haar is aangemeld voor het Anw-hiaatpensioen. Om die reden heeft Aegon PPI bij [gedaagde] ook geen premie voor een dergelijk pensioen in rekening gebracht.
2.15.
Begin 2017 is tussen de nabestaanden van [A] en [gedaagde] een meningsverschil gerezen over de kwestie van het Anw-hiaatpensioen. Naar aanleiding daarvan heeft [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt doordat geen Anw-hiaatpensioen verzekerd is.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
[eiseres] vordert dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] in verband met het overlijden van [A] gehouden is aan haar het Anw-hiaatpensioen uit te keren en/of dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden en zal lijden doordat aan haar door toedoen of nalaten van [gedaagde] geen Anw-hiaatpensioen is toegekend. Voorts vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan haar die schade, die zij over de periode van 1 maart 2015 tot en met 30 november 2026 begroot op € 242.485,79, te vergoeden, vermeerderd met rente over een gedeelte van dit bedrag. Het belastingnadeel moet volgens [eiseres] deels nader worden begroot. Subsidiair vordert [eiseres] , behalve de genoemde verklaring voor recht, een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Ten slotte vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de buitengerechtelijke incassokosten en in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag dat [gedaagde] vanaf 1 januari 2014 is tekortgeschoten in de nakoming van de pensioenovereenkomst en niet als goed werkgever, althans onrechtmatig, heeft gehandeld door haar gewezen echtgenoot niet bij Aegon PPI aan te melden voor de Anw-hiaatverzekering en de vanaf 1 januari 2014 op diens loon ingehouden premies voor die verzekering niet aan de verzekeraar af te dragen. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [A] er, gelet op de tekst van de startbrief van 5 april 2014 en de brief van [gedaagde] van 18 april 2014, alsmede gezien de inhouding van pensioenpremie (óók) voor het Anw-hiaatpensioen in de periode vanaf 1 januari 2014 tot aan zijn overlijden, op heeft mogen vertrouwen dat hij - overeenkomstig zijn wens - door [gedaagde] was aangemeld voor de Anw-hiaatverzekering en dat de ingehouden pensioenpremie geheel aan Aegon PPI werd afgedragen. Nu dat niet het geval blijkt te zijn, houdt [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk voor de hierdoor door haar geleden en te lijden schade. Zij vordert betaling ter hoogte van het bedrag dat zij als weduwe van [A] vanaf 1 maart 2015 tot 30 november 2026 (wanneer zij de AOW-gerechtigde leeftijd zal hebben bereikt) aan Anw-hiaatpensioen zou hebben ontvangen indien [A] tijdig als deelnemer aan dat pensioen zou zijn aangemeld. Ook maakt zij aanspraak op verdere schade die zij door het uitblijven van het Anw-hiaatpensioen heeft geleden en nog zal lijden.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering, primair omdat [A] bij e-mail van 11 december 2013, telefonisch op 23 april 2014 en in het gesprek met [D] op 5 mei 2015 te kennen heeft gegeven niet te kiezen voor het afsluiten van een Anw-hiaatverzekering. Uit het hem in augustus 2014 verstrekte pensioenoverzicht en uit de voor hem beschikbare digitale pensioeninformatie van Aegon PPI heeft [A] kunnen opmaken dat hij niet voor een aanvullend nabestaandenpensioen verzekerd was. Dat hij er ook vanuit is gegaan dat geen Anw-hiaatpensioen verzekerd was, blijkt uit het overzicht dat [A] (zoals de adviseur van [eiseres] bij e-mail van 27 september 2016 schreef) enkele maanden vóór zijn overlijden voor zichzelf en zijn echtgenote heeft gemaakt. Dat vanaf 1 januari 2014 op het loon van [A] ook premie voor een Anw-hiaatpensioen is ingehouden, komt omdat [gedaagde] er in 2013 voor heeft gekozen om bij alle betrokken medewerkers - los van de vraag of iemand voor zo’n verzekering had gekozen - de betreffende premie in te houden, zulks ter voorkoming van verrekening achteraf. Subsidiair beroept [gedaagde] zich erop dat [eiseres] geen rechten kan ontlenen aan correspondentie die (mogelijk) in strijd is met de inhoud van het pensioenreglement. Uit het pensioenreglement volgt dat het bij het Anw-hiaatpensioen gaat om een vrijwillige aanvullende verzekering waarvoor de deelnemer kan kiezen. Ook in de aan [A] op 6 december 2013 en 5 april 2014 door Aegon PPI verstrekte informatie is er steeds nadrukkelijk op gewezen dat de deelnemer zelf voor die aanvulling moet kiezen en zich daarvoor zelf - digitaal, via ‘mijnpensioen’ - bij Aegon PPI moet aanmelden. Dat heeft [A] niet gedaan. Meer subsidiair beroept [gedaagde] zich erop dat een Anw-hiaatverzekering, zo deze zou zijn gesloten, geen dekking zou hebben geboden, nu [A] in 2014 al ernstig ziek was en is overleden binnen een jaar nadat hij zich (na ontvangst van de startbrief van 5 april 2014) voor de aanvullende verzekering had kunnen aanmelden. Om die reden lijdt [eiseres] geen schade, aldus [gedaagde] .

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het gaat in dit geding primair om de vraag of [A] verklaringen of gedragingen van [gedaagde] (of die van zijn werkgever) zodanig heeft opgevat en redelijkerwijs heeft mogen opvatten dat voor hem, ten behoeve van [eiseres] , bij Aegon PPI een Anw-hiaatverzekering was gesloten. Bij de beantwoording van deze vraag neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat een dergelijke verzekering niet voortvloeide uit de enkele deelname van [A] aan de voor de periode vanaf 1 januari 2014 (door of namens zijn werkgever getroffen) collectieve pensioenvoorziening bij Aegon PPI. Waar [eiseres] heeft betoogd dat haar man er vanwege het gebruik van het woord ‘standaard’ in de destijds van Aegon PPI ontvangen pensioeninformatie, op heeft mogen vertrouwen dat er geen verdere actie jegens de verzekeraar (in de vorm van een aanmelding bij Aegon PPI of het anderszins aan haar kenbaar maken van de keuze voor het afsluiten van een Anw-hiaatverzekering) vereist was, verwerpt de kantonrechter dit betoog. Het woord ‘standaard’ komt voor in de informatie van Aegon PPI die bij email van 6 december 2013 door de heer [B] aan [A] is toegestuurd, alsmede in de startbrief van Aegon PPI van 5 april 2014. Deze informatie moet mede aan [gedaagde] worden toegerekend. Hoewel het woord ‘standaard’ op zichzelf, bij oppervlakkige lezing, de indruk kan wekken dat het Anw-hiaatpensioen zonder meer onderdeel uitmaakt van de pensioenregeling (en het daarom wellicht, ter voorkoming van misverstand, beter vermeden had kunnen worden), blijkt uit de directe context waarin het woord beide keren voorkomt niettemin voldoende duidelijk dat de werknemer, wil hij het Anw-hiaatpensioen verzekerd hebben, daarvoor - ook vanwege de daaraan voor hem verbonden kosten - zelf moet kiezen. Dat het om een vrijwillige, aanvullende verzekering gaat, blijkt ook uit verschillende andere passages van de startbrief en het pensioenreglement. Pas als zo’n keuze is gemaakt en aan Aegon PPI kenbaar is gemaakt, vormt de Anw-hiaatverzekering onderdeel van de pensioenregeling voor de betrokken werknemer.
4.2.
De vraag is daarom of [A] er redelijkerwijs op heeft mogen vertrouwen dat [gedaagde] (of zijn werkgever) aan Aegon PPI heeft doorgegeven dat een dergelijk pensioen voor hem verzekerd moest worden. Bij de beoordeling hiervan laat de kantonrechter drie stadia de revue passeren, te weten: november/december 2013, april/mei 2014 en de periode daarna (tot het overlijden van [A] op [2015] ). Niet aan elk stadium komt in dit geding eenzelfde betekenis toe. Zo speelt geen doorslaggevende rol hetgeen in de bijeenkomst van 18 november 2013 aan het personeel is meegedeeld. Indien er, zoals [gedaagde] heeft gesteld, toen op is gewezen dat er alleen ‘pro forma’ en ter vermijding van verrekening achteraf, voor alle betrokken werknemers premie voor een Anw-hiaatverzekering op het loon zou worden ingehouden, heeft [A] naderhand, uit de brief van 18 april 2014, redelijkerwijs mogen afleiden dat [gedaagde] in haar verhouding tot Aegon PPI het nodige in het werk had gesteld om het Anw-hiaatpensioen voor hem te verzekeren en dat om die reden ook de betreffende premie daarvoor op zijn loon werd ingehouden. In die brief is [A] immers door zijn werkgever nadrukkelijk gevraagd om, schriftelijk vóór 10 mei 2014, te laten weten als hij géén Anw-hiaatverzekering wenste. Aan de premie-inhouding is daarna, ook in de eerste drie maanden van 2015, niets wezenlijks veranderd (pas op 20 april 2015 volgde een herberekening).
4.3.
Ook aan de e-mail van 11 december 2013 komt niet de door [gedaagde] bepleite betekenis toe, niet alleen omdat de mededeling van [A] toen kennelijk uitsluitend zag op handhaving van wat in de pensioensfeer vóór 1 januari 2014 al voor hem geregeld was en niet tevens op wat daarenboven vanaf 1 januari 2014 mogelijk was, maar ook omdat niet is gesteld of gebleken wat het ‘advies’ was waarop [A] (met zijn ‘conform advies’) in zijn e-mail doelde. Bij de beoordeling van de rol die de e-mail van 11 december 2013 speelt, is voorts van belang dat - als de mededeling van [A] om het bij het oude te laten zo zou moeten worden verstaan dat hij geen Anw-hiaatverzekering wenste, zoals [gedaagde] meent - daarop door [gedaagde] niet is geacteerd. Het had dan immers voor de hand gelegen om vanaf 1 januari 2014 op het loon van [A] juist géén premie voor een Anw-hiaatverzekering in te houden. Dat [A] tegen die inhouding in de eerste maanden van 2014 niet is opgekomen, past niet bij de door [gedaagde] voorgestane lezing van de e-mail van 11 december 2013. Het is niet zonder meer logisch dat een werknemer die - naar mag worden aangenomen: vanwege de daaraan verbonden kosten - geen aanvullende pensioenverzekering wenst ermee akkoord is dat daarvoor toch ruim een jaar lang premie wordt ingehouden.
4.4.
Aan de brief van 18 april 2014 komt in dit geding in die zin beslissende betekenis toe dat [A] daaruit heeft mogen opmaken dat namens hem bij Aegon PPI een Anw-hiaatverzekering was afgesloten en dat hij - als hij een dergelijke aanvullende verzekering toch niet wilde - dat schriftelijk aan zijn werkgever moest laten weten, waarna in dat geval tot een correctie van de loonbetaling over de eerdere maanden van 2014 zou worden overgegaan. Hij mocht ervanuit gaan dat [gedaagde] dit met Aegon PPI had afgestemd. Dat [A] een dergelijke schriftelijke mededeling niet heeft gedaan, brengt evenwel niet mee dat rechtens irrelevant is wat er na ontvangst van de brief van 18 april 2014 tussen [gedaagde] (Advies) en [A] - mondeling, te weten: telefonisch op 23 april 2014 met de heer [B] of in het gesprek met de heer [D] van 5 mei 2014 - is gewisseld. Indien zou komen vast te staan dat - zoals [gedaagde] heeft gesteld - [A] bij die gelegenhe(i)d(en), deugdelijk geïnformeerd zijnde, aan [gedaagde] of zijn werkgever heeft meegedeeld geen Anw-hiaatverzekering te willen, mocht [gedaagde] daarop (ook zonder zijn schriftelijke bevestiging daarvan) afgaan en zal de vordering van [eiseres] niet kunnen slagen. [gedaagde] zal overeenkomstig haar bewijsaanbod in de gelegenheid worden gesteld om die stellingen te bewijzen. Indien zij het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien zij het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient zij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De kantonrechter zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen. Verwezen wordt verder naar de beslissing, onder 5. van dit vonnis.
4.5.
Dat [gedaagde] tot bewijslevering als bedoeld wordt toegelaten, hangt er mee samen dat hetgeen zij overigens tegen de door [eiseres] aan de vordering ten grondslag gelegde aansprakelijkheid als verweer heeft gevoerd, wordt verworpen. Zo wordt [gedaagde] niet gevolgd in haar stelling (in het kader van het primaire verweer) dat [A] uit het pensioenoverzicht van augustus 2014 en uit de digitale omgeving van Aegon PPI heeft kunnen en moeten afleiden dat voor hem geen Anw-hiaatpensioen was meeverzekerd. Deze pensioeninformatie, afkomstig van Aegon PPI, zal voor [A] beschikbaar zijn geweest, maar dat rechtvaardigt juist vanwege de inhoud van de brief van 18 april 2014 niet - zonder meer, welk meerdere ontbreekt - de conclusie dat hij er niet langer op mocht vertrouwen dat [gedaagde] hem voor die verzekering had aangemeld. Het risico dat [A] zich niet voldoende in die pensioeninformatie heeft verdiept of deze niet heeft kunnen doorgronden, komt in de gegeven omstandigheden voor rekening van [gedaagde] , die tevoren bij hem de gerechtvaardigde indruk heeft gewekt dat het Anw-hiaatpensioen wél verzekerd was. Dat hij erop rekende dat het Anw-hiaatpensioen meeverzekerd was, zal een rol hebben gespeeld bij hoe en in hoeverre hij die pensioeninformatie heeft gelezen en begrepen. Ook de ‘opzet’ die [A] enkele maanden vóór zijn overlijden, kennelijk ten behoeve van zijn echtgenote, heeft gemaakt, verdient niet de betekenis die [gedaagde] daaraan toegekend wil zien. Uit de e-mail van de adviseur van de nabestaanden van 27 september 2016 (dit is de enige bron waaruit [gedaagde] in dit kader put) volgt dat [A] worstelde met de voor hem blijkbaar onduidelijke gegevens in het eerdere pensioenoverzicht. Uit die e-mail volgt niet dat [A] er bij zijn ‘opzet’ vanuit is gegaan dat geen Anw-hiaatpensioen was verzekerd.
4.6.
Ook het subsidiaire verweer van [gedaagde] , te weten haar beroep op de inhoud van het pensioenreglement, slaagt niet. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen, brengt de inhoud van het pensioenreglement niet mee dat [A] de genoemde brief van 18 april 2014 niet heeft mogen begrijpen zoals hij heeft gedaan. Voor zover al uit het pensioenreglement zou volgen dat [A] zijn keuze voor een Anw-hiaatverzekering zelf, digitaal, bij Aegon PPI kenbaar moest maken, laat dat onverlet dat hij er - in zijn verhouding tot zijn werkgever - op basis van die brief vanuit mocht gaan dat [gedaagde] hem bij de verzekeraar voor zo’n verzekering had aangemeld.
4.7.
Meer subsidiair heeft [gedaagde] aangevoerd dat de schade van [eiseres] nihil is, omdat Aegon PPI in de gegeven omstandigheden met toepassing van het bepaalde in artikel 8.3. juncto 6.6. van het pensioenreglement niet zou hebben uitgekeerd. De kantonrechter verwerpt dit verweer, allereerst omdat [A] niet binnen een jaar na aanvang van zijn deelname aan de collectieve pensioenregeling is overleden. In de situatie dat [gedaagde] niet zou slagen in het haar in dit vonnis opgedragen bewijs, heeft immers 1 januari 2014 te gelden als ‘het moment van deelname’ respectievelijk als de datum waarop de ‘pensioenaanspraken’ voor hem zijn gaan ‘gelden’, een en ander als bedoeld in genoemd artikel 6.6. Maar ook is niet komen vast te staan dat het overlijden van [A] bij aanvang van de deelname aan de pensioenregeling redelijkerwijs binnen een jaar te verwachten was. In 2013 heeft hij een medische behandeling ondergaan die is aangeslagen en ertoe heeft geleid dat hij in de loop van 2014 zijn werk heeft kunnen hervatten. Dat hij eind september 2014 opnieuw is uitgevallen, betekent niet dat dit betreurenswaardige verloop van zijn ziekte begin 2014 al redelijkerwijs te verwachten was.
4.8.
Afhankelijk van de uitkomst van de bewijslevering en -waardering zal de vraag naar de omvang van de schade aan de zijde van [eiseres] nog enige voeten in de aarde hebben. De kantonrechter ziet in dit stadium van het geding, in afwachting van de bewijslevering, reden om de verwachting van [eiseres] omtrent de hoogte van een mogelijke schadevergoeding te temperen. [gedaagde] heeft ook tegen haar begroting van de schade fundamentele kritiek, onder meer - naar de kantonrechter begrijpt - de schadebeperkingsplicht van [eiseres] betreffende. Daarop zal te gelegener tijd moeten worden beslist.
4.9.
Thans wordt elke verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
draagt [gedaagde] op om te bewijzen dat [A] na ontvangst van de brief van 18 april 2014, deugdelijk geïnformeerd zijnde, aan haar heeft bericht niet te kiezen voor een Anw-hiaatverzekering;
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 20 oktober 2021 teneinde [gedaagde] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren;
5.3.
bepaalt dat, indien [gedaagde] (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken op die rolzitting in het geding moet brengen;
5.4.
bepaalt dat, indien [gedaagde] bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) gemachtigden en de getuigen in de drie maanden nadien verhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
5.5.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend
;
- indien [gedaagde] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
5.6.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
5.7.
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2021.