ECLI:NL:RBMNE:2021:6780

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
C/16/441477 / HA ZA 17-540
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en zorgvuldigheidsplicht in joint venture context met deskundigenbenoeming

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil over bestuurdersaansprakelijkheid in het kader van een joint venture. De eiser, wonende in Ontario, heeft de gedaagden, waaronder verschillende besloten vennootschappen, aangeklaagd wegens vermeende schending van de zorgvuldigheidsplicht jegens hem als aandeelhouder. De rechtbank heeft op 21 juli 2021 een tussenvonnis gewezen waarin zij haar voornemen heeft uitgesproken om een registeraccountant als deskundige te benoemen. Dit deskundigenonderzoek is noodzakelijk om inzicht te krijgen in de financiële aspecten van het Najafproject, waarover de partijen in geschil zijn. Tijdens een regiezitting op 21 januari 2021 is besproken dat partijen hun standpunten over de benoeming van de deskundige en de vragen die aan deze deskundige gesteld moeten worden, kunnen indienen. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat de deskundige ervaring moet hebben met grote, internationale ondernemingen en bij voorkeur ook met softwarebedrijven. De rechtbank heeft ook aangegeven dat partijen nog aktes moeten indienen waarin zij hun standpunten over de vragen van de rechtbank toelichten. De zaak is complex, met verschillende gedaagden en een aantal juridische en financiële vragen die beantwoord moeten worden. De rechtbank heeft verder besloten dat de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig voor rekening van de gedaagden komen, omdat zij niet voldoende onderbouwing hebben geleverd voor hun stellingen. De rechtbank heeft ook een verbod opgelegd aan de eiser om gegevens uit deze procedure met derden te delen, met uitzondering van een specifieke persoon, tenzij hij daarvoor toestemming van de rechtbank heeft verkregen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/441477 / HA ZA 17-540
Vonnis van 21 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] , Ontario,
eiser,
advocaat mr. M.N. Stoop te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats 4] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 5] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaten mr. P.B.J. van den Oord en mr. F. Canovai te Alphen aan den Rijn.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd en gedaagden worden afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] genoemd. Gedaagden 1 tot en met 4 zullen gezamenlijk
[gedaagde sub 1] c.s. (aangeduid in enkelvoud) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 juni 2020
  • de akte overlegging producties van [gedaagde sub 1] c.s. en [gedaagde sub 5] van 29 juli 2020
  • de antwoordakte van [eiser] van 2 september 2020
  • de akte uitlating en overlegging producties van [gedaagde sub 1] c.s. en [gedaagde sub 5] van 30 september 2020.
1.2.
Op 21 januari 2021 heeft via Skype een regiezitting plaatsgevonden. Zoals op die zitting is afgesproken hebben partijen ieder op 2 februari 2021 een brief naar de rechtbank gestuurd met daarin het door hen gewenste vervolg van deze procedure. Daarna is bepaald dat een vonnis moet worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Tijdens de regiezitting van 21 januari 2021 heeft de rechtbank met de advocaten van partijen gesproken over haar voornemen om een deskundige te benoemen om onderzoek te doen naar de cijfers van het Najafproject. Ook heeft de rechtbank toen herhaald dat partijen er ook rekening mee moeten houden dat de rechtbank een softwaredeskundige benoemt. Namens [eiser] is toen het standpunt ingenomen dat een onderzoek door een registeraccountant onvermijdelijk is. In de brief van zijn advocaat van 2 februari 2021 is namens [eiser] dit standpunt herhaald, met de toevoeging dat het moet gaan om iemand met ervaring met forensisch (financieel) onderzoek. Namens [gedaagde sub 1] c.s. is tijdens de regiezitting een voorkeur uitgesproken voor een onderzoek door een registeraccountant. In de brief van hun advocaat van 2 februari 2021 is namens [gedaagde sub 1] c.s. meegedeeld dat de benoeming van een financieel deskundige op dit moment gewenst is.
2.2.
De rechtbank zal een registeraccountant als deskundige benoemen. Daarbij streeft de rechtbank er naar een registeraccountant te benoemen die ervaring heeft met de controle van grote, internationale ondernemingen, indien mogelijk ook met grote softwarebedrijven.
Nieuwe aktes noodzakelijk
2.3.
Voordat een deskundige wordt benoemd, moeten partijen echter eerst nog aktes indienen. In de eerste plaats omdat partijen zich nog mogen uitlaten over de vragen die de rechtbank aan de deskundige wil stellen (zie 2.12). Daarnaast zullen nog een paar andere onderwerpen in die aktes aan de orde moeten komen. Die onderwerpen worden hieronder besproken.
2.4.
In het dossier van de rechtbank bevinden zich tot nu toe alleen maar kopieën van niet ondertekende conceptovereenkomsten tussen [gedaagde sub 1] en haar opdrachtgever in Najaf (productie 15 [eiser] en productie 120 [gedaagde sub 1] c.s. en [gedaagde sub 5] ). Nog afgezien van de wisselende stellingen van [gedaagde sub 1] c.s. over de status van Annex A vindt de rechtbank het noodzakelijk om inzage te krijgen in de definitieve overeenkomsten met betrekking tot het Najafproject, én alle daarbij horende bijlagen. [gedaagde sub 1] c.s. moet daarom bij haar akte kopieën overleggen van:
het definitieve, op 18 april 2012 ondertekende exemplaar van het Najafcontract, inclusief alle daarbij horende bijlagen, en
van het definitieve, ondertekende exemplaar van de overeenkomst waarin het Najafcontract voor de duur van 15 jaar is verlengd tot en met 17 april 2034, inclusief alle daarbij eventueel horende bijlagen.
2.5.
Tijdens de regiezitting van 21 januari 2021 heeft de rechtbank haar beslissing meegedeeld dat zij de akte van [gedaagde sub 1] c.s. en [gedaagde sub 5] van 30 september 2020 volledig toestaat. Het bezwaar van [eiser] tegen die akte is daarmee dus afgewezen. [eiser] mag echter wel inhoudelijk op die akte reageren, voor zover het gaat om de stellingen van [gedaagde sub 1] c.s. (en de daarbij horende producties) dat de software van [gedaagde sub 5] zo gebrekkig was, dat dit de beëindiging van de samenwerking in 2015 rechtvaardigde. [eiser] mag dit doen in zijn antwoordakte, maar [eiser] mag dit ook in een later stadium van deze procedure doen, nadat het deskundigenonderzoek van de registeraccountant is afgerond. [eiser] heeft zo zelf in de hand of en wanneer hij de kosten die samenhangen met deze akte wil maken.
2.6.
In het onderzoek van de rechtbank dat moet leiden tot het antwoord op de vraag of [gedaagde sub 1] c.s. de belangen van [eiser] onnodig of onevenredig heeft geschaad, zijn allereerst van belang de door [gedaagde sub 1] c.s. gestelde commissiebetalingen van [gedaagde sub 1] aan vier (rechts-)personen. In het tussenvonnis van 24 juni 2020 heeft de rechtbank uitgesproken dat zij begrip heeft voor de wens van [gedaagde sub 1] c.s. dat gevoelige informatie over het Najafproject niet openbaar wordt gemaakt (randnummer 2.12). Gelet op de geheimhouding die [gedaagde sub 1] met deze (rechts-)personen is overeengekomen zal de rechtbank hen A, B, C en D noemen. Aan de hand van de hierna vermelde percentages zal het voor partijen en voor de deskundige duidelijk zijn wie hiermee worden bedoeld. Voor de rechtbank staat nu vast dat [gedaagde sub 1] met deze vier (rechts)personen overeenkomsten heeft gesloten op grond waarvan [gedaagde sub 1] verplicht was hen gedurende (in ieder geval) de looptijd van het Najafcontract (dus tot en met 17 april 2019) commissies te betalen. In totaal bedragen die commissies 41% van alle gelden die [gedaagde sub 1] heeft geïncasseerd van de luchtvaartmaatschappijen waarmee zij contracten heeft gesloten voor het gebruik van de door [gedaagde sub 1] in Najaf geïmplementeerde softwarediensten. [gedaagde sub 1] is met A, B, C en D de volgende percentages overeengekomen:
A: 20%, met ingang van 1 januari 2017 verhoogd naar 34,5%
B: 10% van de bedragen die zijn geïncasseerd bij Iraq Airways, en 8% van de andere luchtvaartmaatschappijen
C: 5%
D: 4%.
2.7.
De door de rechtbank te benoemen deskundige zal moeten onderzoeken of [gedaagde sub 1] dergelijke commissies aan deze vier (rechts-)personen heeft betaald (de rechtbank gaat daar vooralsnog wel van uit). Anders dan waarvan [gedaagde sub 1] c.s. uitgaat is de rechtbank echter
- voorlopig - van oordeel dat deze commissies niet volledig zijn toe te rekenen aan het Najafproject en dat dit aspect relevant is voor de beantwoording van de vraag of [eiser] onnodig of onevenredig is benadeeld door [gedaagde sub 1] c.s. De rechtbank licht dit als volgt toe.
2.8.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft in haar akte van 30 september 2020 ten aanzien van A, B, C en D aangevoerd dat de tegenprestaties van deze vier (rechts-)personen van wezenlijk belang zijn voor het verkrijgen ‘en/of’ het succesvol kunnen uitvoeren van het Najafproject. Wat betreft de betalingen aan A gaat de rechtbank er net als [eiser] vanuit dat deze geheel of gedeeltelijk een beloning zijn voor werkzaamheden die eraan hebben bijgedragen dat [gedaagde sub 1] de opdracht voor het Najafproject heeft gekregen. Voor B, C en D gaat de rechtbank daar vooralsnog niet van uit. In artikel 11.11 van het met A gesloten contract staat:
‘THE INDEPENDENT […] compensation and presales efforts pertaining to securing contract awardfor the original project[onderstreping door de rechtbank]
and project expansions, contract extensions, rollovers and included.’Hoewel
the original project’niet lijkt te zijn gedefinieerd in het met A gesloten contract, gaat de rechtbank ervan uit dat hiermee het Najafproject is bedoeld. In de met B, C en D gesloten contracten ontbreekt een verwijzing naar het binnenhalen van het Najafproject. In artikel 12.2 van het met B gesloten contract staat namelijk:
For the INDEPENDENT […] efforts and professional influence, SERVICE PROVIDER[Rechtbank: [gedaagde sub 1] ]
agrees to financially compensate INDEPENDENT […] for his pre-sales and post sales efforts.’En in artikel 12.9 van de met C en D gesloten contracten staat:
‘THE INDEPENDENT […] compensation relates to his influence and presales efforts pertaining to securing original contact awards, and project expansions, contract extensions, rollovers are included.’
2.9.
De rechtbank wil van [gedaagde sub 1] c.s. weten of A ook werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] verricht (heeft) die niets te maken hebben met het Najafproject. Dat lijkt namelijk te volgen uit de aanhef (na
‘WHEREAS’)en de artikelen 2.1 en 2.2 van het met A gesloten contract. [eiser] heeft - onbetwist - gesteld dat A een commissie van in totaal € 2,7 miljoen heeft ontvangen. [gedaagde sub 1] c.s. moet gedetailleerd toelichten voor welke werkzaamheden A deze beloning heeft gekregen. [gedaagde sub 1] c.s. zal in haar akte ook moeten toelichten
a. a) waarom de commissie voor A met ingang van 1 januari 2017 is verhoogd naar 34,5%, en
b) waardoor zij vindt dat deze verhoging gerechtvaardigd is, en
c) waarom deze commissie volledig ten laste van het resultaat van het Najafproject mag worden gebracht.
2.10.
Ten aanzien van de andere drie (rechts)personen moet [gedaagde sub 1] c.s. toelichten welk deel van hun werkzaamheden betrekking heeft op het Najafproject, en welk deel daarop geen betrekking heeft. Want de rechtbank gaat er vooralsnog vanuit dat een deel van hun werkzaamheden geen betrekking heeft op het Najafproject. [eiser] stelt namelijk terecht dat uit de met hen gesloten contracten volgt dat de werkzaamheden die zij moeten uitvoeren ook zien op andere (toekomstige) projecten van [gedaagde sub 1] dan het Najafproject, en [gedaagde sub 1] c.s. heeft daarop in reactie aangevoerd dat het klopt dat de aan B, C en D verstrekte opdracht breder is dan het Najafproject. Weliswaar stelt [gedaagde sub 1] c.s. ook dat het niet zo is dat zij voor al hun werkzaamheden worden betaald uit het Najafproject omdat zij ‘anderszins inkomsten genieten c.q. voor andere werkzaamheden (ook) betaald krijgen’, maar dat vindt de rechtbank te vaag. Voor zover [gedaagde sub 1] c.s. hiermee bedoelt dat [gedaagde sub 1] B, C en D voor een deel ook betaalt/betaald heeft met inkomsten uit andere projecten dan het Najafproject, gaat de rechtbank daaraan vooralsnog voorbij. Het blijkt namelijk niet uit de tekst van de met hen gesloten contracten en [gedaagde sub 1] c.s. heeft die stelling niet onderbouwd.
2.11.
Naar aanleiding van de akte van [eiser] van 5 maart 2020 (randnummer 3.65 tot en met 3.82) en de reactie daarop van [gedaagde sub 1] c.s. in haar akte van 1 april 2020 (randnummers 12 tot en met 15) heeft de rechtbank vastgesteld dat [gedaagde sub 1] in ieder geval sinds 2015 ook in andere projecten dan het Najafproject DCS en FIDS heeft verkocht, zonder dat [eiser] er toen mee had ingestemd dat de activiteiten van [gedaagde sub 5] werden beëindigd (randnummer 2.32 van het tussenvonnis van 24 juni 2020). Daarbij gaat het in ieder geval om projecten in Diyarbakir (Turkije), Dalaman (Turkije) en Sulaymaniah (Irak). In zijn akte van 2 september 2020 heeft [eiser] daaraan ook projecten in Van (Turkije) en Misrata en Matiqa (Libië) toegevoegd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft de juistheid daarvan niet betwist in haar akte van 30 september 2020. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde sub 1] inderdaad sinds 2015 DCS en FIDS heeft verkocht/geïmplementeerd in de hiervoor genoemde projecten. Het is voor de rechtbank echter nog niet duidelijk of het hierbij gaat om software van [gedaagde sub 5] ( [naam 1] DCS en FIDS) of om software van [gedaagde sub 1] ( [naam 2] DCS en [gedaagde sub 1] FIDS). [gedaagde sub 1] c.s. moet dit in haar akte ophelderen. Ook moet [gedaagde sub 1] c.s. in haar akte specificeren in welke projecten (anders dan het Najafproject) [naam 2] DCS en [gedaagde sub 1] FIDS is geïmplementeerd door [gedaagde sub 1] .
De aan de deskundige te stellen vragen
2.12.
De vragen die de rechtbank aan de deskundige wil stellen zijn de volgende:
Wat is het totale resultaat (nettoresultaat na belastingen) dat met het Najafproject is behaald in de periode tot en met 31 december 2020? Kunt u daarbij ook de resultaten per jaar vermelden?
Kunt u iets zeggen over de te verwachten resultaten in 2021 en de jaren daarna?
Als in december 2014 een prognose zou zijn gemaakt van de resultaten van het Najafproject in de periode van 1 januari 2015 tot en met 17 april 2019 (de einddatum van het Najafcontract voordat sprake was van verlenging), hoe zou die prognose dan volgens u hebben geluid?
Welke bedragen heeft [gedaagde sub 1] in de periode tot en met 2020 jaarlijks
gefactureerdaan luchtvaartmaatschappijen als gebruiksvergoedingen voor de softwarediensten op het vliegveld in Najaf?
Welke bedragen heeft [gedaagde sub 1] in de periode tot en met 2020 jaarlijks bij luchtvaartmaatschappijen
geïncasseerdals gebruiksvergoedingen voor de softwarediensten op het vliegveld in Najaf?
Voor hoeveel vertrekkende passagiers op het vliegveld in Najaf hebben luchtvaartmaatschappijen in de periode tot en met 2020 jaarlijks gebruik gemaakt van [naam 1] DCS, [naam 2] DCS en van een eigen DCS?
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] voorzieningen geboekt voor niet bij luchtvaartmaatschappijen te incasseren vergoedingen, en is in 2018 een bedrag van € 1.866.009 afgeboekt (zie productie 106 van [gedaagde sub 1] c.s. bij 2.16).
a) Zijn deze voorzieningen en deze afboeking volgens u juist?
b) Zo nee, welke voorzieningen hadden volgens u moeten worden geboekt respectievelijk welk bedrag had volgens u moeten worden afgeboekt?
8. Hoe hoog zijn volgens u in de periode tot en met 2020 de totale
directekosten voor het Najafproject? Kunt u daarbij ook de jaarlijkse directe kosten vermelden, met een specificatie van die kosten?
9. Onderdeel van de directe kosten zijn de commissies die [gedaagde sub 1] heeft betaald aan A, B, C en D. Voor een specificatie van de percentages verwijst de rechtbank naar randnummer 2.6 van het tussenvonnis van 21 juli 2021. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. beschikt zij over maandelijkse betaaloverzichten.
a) Welke bedragen (commissies) heeft [gedaagde sub 1] in de periode tot en met 2020 jaarlijks en in totaal betaald aan A, B, C en D?
b) Stemmen die bedragen overeen met de door [gedaagde sub 1] c.s. genoemde percentages?
10) Hoe hoog zijn volgens u in de periode tot en met 2020 de totale
indirectekosten die moeten worden toegerekend aan het Najafproject? Kunt u daarbij ook de jaarlijkse indirecte kosten vermelden, met een specificatie van die kosten?
10) [gedaagde sub 1] heeft CUPPS niet alleen geïmplementeerd in Najaf, maar ook in andere projecten. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. zijn de ontwikkelkosten van CUPPS niet ten laste gekomen van de resultaten van het Najafproject. Deze ontwikkelkosten zijn volgens [gedaagde sub 1] c.s. namelijk niet geactiveerd en zijn betaald uit projecten voorafgaand aan het Najafproject. [eiser] betwijfelt of dit waar is.
a) Zijn de ontwikkelkosten voor CUPPS geheel of gedeeltelijk ten laste van het resultaat van het Najafproject gebracht en, als dat zo is, om welk bedrag gaat het?
b) Als ontwikkelkosten voor CUPPS ten laste van het resultaat van het Najafproject zijn gebracht, is dat dan volgens u terecht gebeurd?
c) Als dat volgens u niet terecht is, voor welk bedrag zouden die kosten dan eventueel wel ten laste van het Najafproject mogen worden gebracht?
12) Welk bedrag van het totaal van de gebruiksvergoedingen die [gedaagde sub 1] heeft gefactureerd aan alle luchtvaartmaatschappijen die vliegen op Najaf kan volgens u worden beschouwd als licentievergoeding voor de door [gedaagde sub 1] ontwikkelde software, en welk bedrag als licentievergoeding voor de software van [gedaagde sub 5] ?
12) Hoeveel omzet en, als u dat kunt vaststellen, hoeveel winst heeft [gedaagde sub 1] in de periode van 2015 tot en met 2020 behaald met projecten (andere dan het Najafproject) waarin zij software van [gedaagde sub 5] ( [naam 1] DCS en FIDS) heeft geïmplementeerd?
12) Hoeveel omzet en, als u dat kunt vaststellen, hoeveel winst heeft [gedaagde sub 1] in de periode van 2015 tot en met 2020 behaald met projecten (andere dan het Najafproject) waarin zij met [gedaagde sub 5] concurrerende software ( [naam 2] DCS en [gedaagde sub 1] FIDS) heeft geïmplementeerd?
12) Is er verder nog iets wat volgens u belangrijk kan zijn voor de rechtbank om te weten?
Toelichting:
2.13.
Bij zijn beantwoording zal de deskundige de volgende uitgangspunten moeten hanteren.
2.14.
De deskundige zal de aan hem/haar gestelde vragen mede moeten beantwoorden op basis van de beslissing die de rechtbank nog moet nemen over het deel van de aan A, B, C en D betaalde commissies dat niet ten laste van het resultaat van het Najafproject mag worden gebracht. De rechtbank is van plan die beslissing te nemen na de nog door partijen in te dienen aktes hierover, in het vonnis waarin de deskundige wordt benoemd.
2.15.
[gedaagde sub 1] heeft op het vliegveld van Najaf zelf ontwikkelde software geïnstalleerd (CUPPS, W&B, BRS, [naam 2] DCS en [gedaagde sub 1] FIDS) en software van [gedaagde sub 5] ( [naam 1] DCS en FIDS). Op dat vliegveld is sinds 2013 gedurende de eerste jaren gewerkt met [naam 1] DCS en FIDS van [gedaagde sub 5] . [gedaagde sub 1] heeft ter vervanging van deze software [naam 2] DCS en [gedaagde sub 1] FIDS ontwikkeld. Op het vliegveld in Najaf is [naam 2] DCS in januari 2017 in gebruik genomen en is [gedaagde sub 1] FIDS op 18 oktober 2017 in gebruik genomen. Voor het gebruik van al deze software heeft de opdrachtgever van [gedaagde sub 1] niet rechtstreeks een licentievergoeding aan [gedaagde sub 1] betaald. Haar tegenprestatie voor het gebruik van de door [gedaagde sub 1] geïmplementeerde software bestaat eruit dat zij [gedaagde sub 1] het exclusieve recht heeft gegeven om per passagier een gebruiksvergoeding voor die software af te spreken met alle luchtvaartmaatschappijen die gebruik maken van het vliegveld in Najaf. In de periode tot en met 17 april 2019 was die gebruiksvergoeding $ 1,98 per passagier. Met ingang van 18 april 2019 is die gebruiksvergoeding $ 2,18 per passagier.
2.16.
In het Najafcontract staat als prognose van de omzet gedurende de eerste zeven jaar een bedrag van $ 22.541.518 vermeld. [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd (en neemt dat standpunt nog steeds in) dat zij in 2012 eigen prognoses had, op basis waarvan zij er rekening mee hield dat de inkomsten veel lager zouden zijn. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank [gedaagde sub 1] c.s. opgedragen die stelling te onderbouwen met stukken, zoals bijvoorbeeld berekeningen en e-mails (zie het tussenvonnis van 24 juni 2020, 2.13). Hierna heeft [gedaagde sub 1] c.s. echter geen enkel stuk overgelegd. Daardoor staat nu voor de rechtbank vast dat [gedaagde sub 1] c.s. nooit eigen, lagere prognoses heeft gehad. Dat [gedaagde sub 1] c.s. bij het sluiten van het Najafcontract misschien wel rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat de omzet lager zou zijn, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
2.17.
Anders dan in 2.19 van het tussenvonnis van 24 juni 2020 staat, is het nu voor de rechtbank duidelijk dat het daar genoemde bedrag van € 2.188.567 geen onderdeel is van de totale directe kosten van € 10.456.996 (2013 tot en met september 2019), maar dat dit indirecte kosten zijn waarvan [gedaagde sub 1] c.s. € 1.660.804 heeft toegerekend aan het Najafproject (zie ook productie 106 [gedaagde sub 1] c.s. bij 2.19 en 2.20).
2.18.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. bedragen de financieringskosten € 103.654. [eiser] betwist de hoogte van dit bedrag niet langer. Daarom gaat de rechtbank uit van de juistheid van het door [gedaagde sub 1] c.s. genoemde bedrag.
De kosten van het deskundigenonderzoek
2.19.
De kosten van het deskundigenonderzoek komen - voorlopig - geheel voor rekening van [gedaagde sub 1] c.s. De rechtbank verwijst naar de redenen die zijn genoemd in randnummer 2.25 van het tussenvonnis van 24 juni 2020. Omdat [gedaagde sub 1] c.s. ondanks de opdracht van de rechtbank daartoe (zie o.a. 2.13, 2.16, 2.18 en 2.23 van dat vonnis) de onderbouwing met documentatie op een aantal onderdelen achterwege heeft gelaten, geldt deze beslissing eens te meer. Mede daardoor is immers de benoeming van een deskundige onvermijdelijk geworden.
Slotopmerkingen
2.20.
In randnummer 2.7 van het tussenvonnis van 24 juni 2020 staat dat [gedaagde sub 1] c.s. onbetwist heeft aangevoerd dat [eiser] de door [gedaagde sub 1] gepubliceerde jaarrekeningen in zijn bezit heeft. Beide partijen hebben hierna echter gesteld dat [eiser] die jaarrekeningen niet in zijn bezit heeft. Daarom gaat de rechtbank daar nu ook vanuit.
2.21.
De rechtbank vindt dat [eiser] niet langer gegevens uit deze procedure mag delen met derden, met uitzondering van mevrouw [X] , en zal hem daarvoor een verbod opleggen (zie artikel 28 lid 1 sub b en lid 2 Rv). Wil [eiser] dat toch doen, dan mag dat alleen na daarvoor toestemming te hebben gekregen van de rechtbank. [eiser] zal daarvoor dan een gemotiveerd verzoek moeten doen aan de rechtbank. Nadat de rechtbank daarover [gedaagde sub 1] c.s. zal hebben gehoord, zal de rechtbank over dat verzoek van [eiser] een beslissing nemen.
2.22.
Alle overige beslissingen zullen later worden genomen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 augustus 2021voor het nemen van een akte door [gedaagde sub 1] c.s. over hetgeen is vermeld onder:
  • 2.3 in combinatie met 2.12
  • 2.4
  • 2.9
  • 2.10 en
  • 2.11,
waarna [eiser] daarop mag reageren door op de rol van vier weken daarna een antwoordakte te nemen,
3.2.
bepaalt dat [eiser] in zijn antwoordakte ook mag reageren op de akte van [gedaagde sub 1] c.s. van 30 september 2020 voor zover het gaat om de stellingen van [gedaagde sub 1] c.s. (en de daarbij horende producties) dat de software van [gedaagde sub 5] zo gebrekkig was, dat dit de beëindiging van de samenwerking in 2015 rechtvaardigde, maar dat [eiser] die reactie ook in een later stadium van deze procedure mag geven (door middel van een akte), nadat het deskundigenonderzoek van de registeraccountant is afgerond (zie 2.5),
3.3.
verbiedt [eiser] om gegevens uit deze procedure te delen met derden, met uitzondering van mevrouw [X] , tenzij na daarvoor verkregen toestemming van de rechtbank (zie 2.21),
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers, mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021. [1] Omdat voorzitter mr. Burgers buiten staat is om dit vonnis te ondertekenen is dit vonnis ondertekend door mrs. Van Driel van Wageningen en Van den Boom.

Voetnoten

1.type: JvdB/4223