Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2021 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: W.A. Postma).
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 15 maart 2021, waarin werd medegedeeld dat hij te veel uitkering op grond van de Werkloosheidswet heeft ontvangen. Dit was het gevolg van het niet in aanmerking nemen van betalingen van de Ziektewetuitkering. Het Uwv heeft de WW-uitkering over de periode van 16 juni 2019 tot en met 31 augustus 2019 herzien en vordert een bedrag van € 3.578,67 terug. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op 15 juni 2021 telefonisch heeft aangegeven dat het Uwv een beslissing op bezwaar had genomen, welke op 9 juni 2021 was verzonden. Bij brief van 16 juni 2021 is verzoeker in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen bezwaar- of beroepsprocedure aanhangig was op het moment van indienen van het verzoek. Het connexiteitsvereiste, dat vereist dat er een lopende procedure is, is niet nageleefd, aangezien verzoeker geen beroep heeft ingesteld binnen de gestelde termijn.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker niet meer de mogelijkheid heeft om een voorlopige voorziening te verzoeken, en heeft het verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, en is openbaar gemaakt op 4 augustus 2021.