ECLI:NL:RBMNE:2021:6774

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
21/2055
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende terugvordering uitkering Werkloosheidswet

In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 15 maart 2021, waarin werd medegedeeld dat hij te veel uitkering op grond van de Werkloosheidswet heeft ontvangen. Dit was het gevolg van het niet in aanmerking nemen van betalingen van de Ziektewetuitkering. Het Uwv heeft de WW-uitkering over de periode van 16 juni 2019 tot en met 31 augustus 2019 herzien en vordert een bedrag van € 3.578,67 terug. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op 15 juni 2021 telefonisch heeft aangegeven dat het Uwv een beslissing op bezwaar had genomen, welke op 9 juni 2021 was verzonden. Bij brief van 16 juni 2021 is verzoeker in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen bezwaar- of beroepsprocedure aanhangig was op het moment van indienen van het verzoek. Het connexiteitsvereiste, dat vereist dat er een lopende procedure is, is niet nageleefd, aangezien verzoeker geen beroep heeft ingesteld binnen de gestelde termijn.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker niet meer de mogelijkheid heeft om een voorlopige voorziening te verzoeken, en heeft het verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, en is openbaar gemaakt op 4 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2055

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 maart 2021. Met dit besluit heeft het Uwv verzoeker laten weten dat hij vanaf 16 juni 2019 te veel uitkering op grond van de Werkloosheidswet heeft ontvangen, omdat geen rekening is gehouden met de betalingen van de Ziektewetuitkering. Het Uwv herziet de WW-uitkering over de periode van 16 juni 2019 tot en met 31 augustus 2019 en vordert een bedrag van € 3.578,67 terug.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorzienig te treffen.
Verzoeker heeft op 15 juni 2021 telefonisch aan de rechtbank laten weten dat het Uwv een beslissing op bezwaar heeft genomen. Het Uwv heeft bevestigd dat dit op 9 juni 2021 is gebeurd en heeft de beslissing op bezwaar aan de rechtbank gestuurd.
Bij brief van 16 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter verzoeker in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. Hieronder zal hij uitleggen waarom.
3. Er kan alleen een voorlopige voorziening worden verzocht als een bezwaar- of beroepsprocedure aanhangig is. [1] Dit wordt het zogenoemde connexiteitsvereiste genoemd.
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend tijdens de bezwaarprocedure. Daarna is, op 9 juni 2021, een beslissing op bezwaar genomen waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond is verklaard.
5. Bij brief van 16 juni 2021 is verzoeker in de gelegenheid gesteld om beroep in te
stellen tegen de beslissing op bezwaar. De beroepstermijn is inmiddels verstreken. Verzoeker heeft geen beroep ingesteld. Daarom wordt niet voldaan aan het connexiteitsvereiste. Dit betekent dat verzoeker niet (meer) de mogelijkheid heeft om de voorzieningenrechter te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:81 van de Awb.