ECLI:NL:RBMNE:2021:6769

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
500306
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridisch ouderschap en omgangsregeling in een geregistreerd partnerschap met biologische vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een familierechtelijke kwestie. De man, die de biologische vader is van een minderjarige, heeft verzocht om de erkenning van de minderjarige door de heer [belanghebbende] nietig te verklaren en om vervangende toestemming te verlenen voor zijn erkenning. De vrouw, de juridische moeder, is geregistreerd partners met de heer [belanghebbende], wat hen gezamenlijk het gezag over de minderjarige geeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man inderdaad de biologische vader is, maar dat de juridische status van de heer [belanghebbende] als vader is ontstaan door het geregistreerd partnerschap, dat vóór de geboorte van de minderjarige is aangegaan. Hierdoor is de man niet ontvankelijk in zijn verzoek tot nietigverklaring van de erkenning.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man om met het gezag over de minderjarige te worden belast en om een omgangsregeling vast te stellen beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man niet kan worden belast met het gezag, omdat de wet dit niet toestaat in het geval van twee juridische ouders. De rechtbank heeft echter wel een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige iedere zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de man verblijft. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kosten van de procedure zijn voor iedere ouder afzonderlijk, zonder dat één van hen in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/500306 / FL RK 20-592
Beschikking van
in de zaak van:
[de man] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. N.C. Milani,
verzoeker,
en

1.[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. S. Flantua,

2.[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de heer [belanghebbende] ,

3.mr. [bijzondere curator] ,

advocaat te [vestigingsplaats] ,
in de hoedanigheid van en hierna aangeduid als de bijzondere curator,
belanghebbenden.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de man (met bijlagen), binnengekomen op 23 maart 2020;
  • een F9-formulier (met bijlage) van de bijzondere curator mr. [bijzondere curator] , binnengekomen op 2 juni 2020;
  • een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen op 2 juli 2020;
  • een F9-formulier van de man, binnengekomen op 6 juli 2020;
  • een F9-formulier van de bijzondere curator mr. [bijzondere curator] , binnengekomen op
14 juli 2020;
  • een F9-formulier (met bijlage) van de vrouw, binnengekomen op 4 september 2020;
  • een F9-formulier van de man, binnengekomen op 17 september 2020;
- het verweerschrift (met bijlagen) van de vrouw met daarin een zelfstandige verzoek, binnengekomen op 7 december 2020;
1.2.
Bij beschikking van 4 mei 2020 is door de rechtbank als bijzondere curator voor de minderjarige benoemd mr. [bijzondere curator] (hierna te noemen de bijzondere curator).
1.3.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
10 december 2020. Daarbij waren aanwezig:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de heer [belanghebbende] als belanghebbende;
  • mr. [bijzondere curator] als bijzondere curator;
  • de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen de Raad).

2.Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Op [2020] is de vrouw een geregistreerd partnerschap aangegaan met de heer [belanghebbende] . De vrouw is op [2020] in [geboorteplaats] bevallen van
[minderjarige].
2.3.
De vrouw en de heer [belanghebbende] hebben samen van rechtswege, volgens artikel 1:253aa van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen BW), het gezag over de minderjarige. Dit betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over de minderjarige mogen nemen.
2.4.
Op 3 september 2020 is uit DNA-onderzoek van vaderschapstest.nu gebleken dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van de minderjarige.
2.5.
De man heeft primair verzocht om te bepalen dat de erkenning van de minderjarige door de heer [belanghebbende] nietig is, hem vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige te erkennen en te bepalen dat hij mede wordt belast met het gezag. Subsidiair heeft de man verzocht een bijzondere curator te benoemen, aan de man vervangende toestemming voor erkenning te verlenen en te bepalen dat de man mede wordt belast met het gezag over de minderjarige.
2.6.
De vrouw en de man hebben beiden verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen de man en de minderjarige.
2.7.
Bij vonnis van 29 juni 2020 is een voorlopige omgangsregeling tussen de man en de minderjarige vastgesteld waarbij de minderjarige elke dinsdag vanaf 18.15 – 18.30 uur tot 19.45 uur en elke zondag van 12.00 uur tot 15.00 uur bij de man verblijft.

3.De beoordeling

De erkenning, vervangende toestemming en het gezag
3.1.
De man heeft primair verzocht om de erkenning van de minderjarige door de heer [belanghebbende] nietig te verklaren. De man stelt zich daarbij op het standpunt dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid door de vrouw doordat zij een ander dan de man toestemming heeft gegeven het kind te erkennen. Volgens de man zou de minderjarige op [2020] , dus vóór de geboorte van de minderjarige op [2020] en vóór het aangaan van het geregistreerd partnerschap op [2020] , door de heer [belanghebbende] erkend zijn.
3.2.
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat het juridisch vaderschap van de heer [belanghebbende] niet door erkenning, maar door het aangaan van een geregistreerd partnerschap tot stand is gekomen omdat dit geregistreerd partnerschap is gesloten vóór de geboorte van de minderjarige.
3.3.
Uit artikel 1:203 BW en uit de artikelen 21 en 22 Besluit Burgerlijke Stand 1994, blijkt dat van een akte van erkenning een latere vermelding moet worden gemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Op de geboorteakte van de minderjarige is te zien dat deze maar uit één blad bestaat en dus geen bijlage met een latere vermelding bevat. De rechtbank maakt hieruit op dat de minderjarige niet door de heer [belanghebbende] is erkend. Dit betekent dat het juridisch vaderschap van de heer [belanghebbende] is ontstaan door het geregistreerd partnerschap dat hij is aangegaan met de vrouw vóór de geboorte van de minderjarige. De man is derhalve niet ontvankelijk in zijn verzoek omtrent het nietig verklaren dan wel vernietigen van de erkenning. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de stellingen over het misbruik van de bevoegdheid door de vrouw omtrent de erkenning.
3.4.
Daarbij wil de rechtbank opmerken dat indien de minderjarige wel erkend zou zijn en deze erkenning op grond van misbruik van bevoegdheid zou worden vernietigd, de heer [belanghebbende] juridisch ouder blijft door het geregistreerd partnerschap wat is gesloten vóór de geboorte van de minderjarige. [1]
3.5.
De bijzondere curator heeft namens de minderjarige geen zelfstandige verzoeken ingediend om iets aan het juridisch vaderschap te veranderen. Zij is van mening dat het op dit moment niet in het belang van de minderjarige is om daar definitieve beslissingen over te nemen. Door het DNA-onderzoek staat vast wie de biologische vader is van de minderjarige en ook wordt er gewerkt aan de opbouw van het contact tussen de minderjarige en de man. Tegelijkertijd woont de minderjarige in gezinsverband samen met de heer [belanghebbende] met wie hij ook een relatie opbouwt. Op dit moment is het volgens de bijzondere curator nog te onduidelijk hoe de situatie zich in de toekomst zal ontwikkelen en wat de minderjarige op den duur zelf zou willen. Tot zijn 21ste heeft de minderjarige altijd nog zelf de mogelijkheid om een verzoek in te dienen omtrent het vaderschap.
3.6.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat het juist wel in het belang van de minderjarige is om de feitelijke werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de juridische werkelijkheid. Volgens de Raad kan het op latere leeftijd zorgen voor een loyaliteitsconflict als de keuze bij de minderjarige wordt gelaten. De Raad heeft daarom aangeboden onderzoek te doen naar deze kwestie om te kijken of het standpunt van de bijzondere curator inderdaad in het belang van de minderjarige is of dat er toch een andere beslissing genomen moet worden omtrent het juridisch vaderschap.
3.7.
Aan de rechtbank liggen geen verzoeken voor die iets kunnen veranderen aan het juridisch vaderschap van de heer [belanghebbende] . Er is dan ook geen grond om de Raad onderzoek te laten doen. Het verzoek van de man hem vervangende toestemming te verlenen de minderjarige te erkennen zal worden afgewezen. De minderjarige kan niet door de man worden erkend omdat hij al twee ouders heeft. [2] Ook het verzoek van de man hem met het gezag over de minderjarige te belasten zal worden afgewezen omdat de wet niet de mogelijkheid biedt hem tezamen met de twee juridische ouders met het gezag te belasten.
De omgang
3.8.
De man heeft verzocht als omgangsregeling tussen hem en de minderjarige te bepalen:
  • de minderjarige verblijft in de ene week van vrijdag 15.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man;
  • de minderjarige verblijft in de andere week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man;
  • de minderjarige verblijft de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de man;
  • de minderjarige verblijft ieder jaar met Vaderdag en de verjaardag van de man en om het jaar de verjaardag van de minderjarige bij de man;
  • de minderjarige verblijft ieder jaar 1e of 2e Kerstdag en om het jaar met oud en nieuw bij de man.
3.9.
De vrouw heeft verzocht de bij vonnis van 29 juni 2020 vastgestelde omgangsregeling te wijzigen, in die zin dat de minderjarige wekelijks op zondag bij de man zal verblijven van 10.00 uur tot 17.00 uur waarbij de man voor het halen en brengen van de minderjarige zorg zal dragen.
3.10.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de ouders een omgangsregeling overeengekomen waarbij de minderjarige iedere zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de man verblijft. Hoewel de man graag zou willen dat de minderjarige ook bij hem overnacht, heeft de Raad geadviseerd daar gezien de zeer jonge leeftijd van de minderjarige nu nog niet mee te starten. De rechtbank acht de overeengekomen regeling dan ook in het belang van de minderjarige en zal overeenkomstig beslissen.
3.11.
Verder is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de man en de vrouw zijn gestart met ouderschapsbemiddeling. De rechtbank vindt dit een positieve ontwikkeling en gaat ervan uit dat zij daar verder afspraken zullen maken over de invulling en eventuele uitbreiding van de omgang en ook over de verdeling van de vakanties en feestdagen.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.12.
De rechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechter geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De kosten van deze procedure
3.13.
De rechter zal beslissen dat iedere ouder de eigen proceskosten betaalt, omdat hij geen reden ziet om één van de ouders in de proceskosten te veroordelen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de in het vonnis van 29 juni 2020 vastgestelde voorlopige omgangsregeling tussen de man en de minderjarige als volgt;
- de minderjarige verblijft iedere zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de man;
4.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten betalen;
4.4.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. P.K. Nihot, in samenwerking met
mr. L. de Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:199 sub a BW.
2.Artikel 1:204 lid 1 sub e BW.